ECLI:NL:RBNHO:2024:13498

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
11312566 CV EXPL 24-2539
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve toetsing van precontractuele en contractuele informatieplichten in een kinderopvangzaak

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 19 december 2024 een verstekvonnis gewezen in een geschil tussen Peuteropvang Zaanstad B.V. en een niet verschenen gedaagde partij. De eisende partij vorderde betaling van € 524,36, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten, wettelijke rente en proceskosten, op basis van een overeenkomst op afstand. De kantonrechter heeft ambtshalve de naleving van de precontractuele informatieplichten uit het Burgerlijk Wetboek (BW) getoetst, met name artikel 6:230m lid 1 en 6:230v lid 7. De eisende partij heeft niet voldaan aan de informatieplicht met betrekking tot het wettelijk herroepingsrecht, wat heeft geleid tot een sanctie van 10% op de hoofdsom. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de algemene voorwaarden van de eisende partij niet oneerlijk zijn, maar dat de eisende partij onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de naleving van de informatieplichten. Uiteindelijk werd de vordering gedeeltelijk toegewezen, met een toewijsbaar bedrag van € 471,93, en werd de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 11312566 CV EXPL 24-2539
Uitspraakdatum: 19 december 2024
Verstekvonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Peuteropvang Zaanstad B.V.
te Westzaan
de eisende partij
gemachtigde: H.J. Boswinkel en P. Boswinkel
tegen
[gedaagde]
te [plaats]
de gedaagde partij
niet verschenen

1.De procedure

1.1.
De eisende partij heeft de gedaagde partij gedagvaard. Tegen de gedaagde partij is verstek verleend.

2.De beoordeling

2.1.
De eisende partij vordert veroordeling van de gedaagde partij tot betaling van € 524,36, te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten, wettelijke rente en proceskosten.
2.2.
De vordering is gebaseerd op een overeenkomst op afstand tussen een handelaar en een consument. Bij het sluiten van dergelijke overeenkomsten moet ter bescherming van de consument aan de wettelijke (pre)contractuele informatieplichten van de artikelen 6:230m lid 1 en 6:230v van het Burgerlijk Wetboek (BW) worden voldaan. Dat aan deze plichten is voldaan, moet gemotiveerd worden gesteld en onderbouwd. De kantonrechter moet er ambtshalve op toezien dat die voorschriften worden nageleefd, dus ook als er geen verweer is gevoerd. [1]
Ambtshalve toetsing van de precontractuele informatieplichten
2.3.
De eisende partij stelt dat zij heeft voldaan aan de precontractuele informatieplichten van artikel 6:230m lid 1 BW. Zij heeft ter onderbouwing productie 2 overgelegd, waarin per verplichting is aangegeven op welke wijze er volgens de eisende partij aan is voldaan: door middel van informatie in (1) de (concept)overeenkomst, op (2) de website en/of in (3) de algemene voorwaarden.
2.4.
Vooropgesteld wordt dat de eisende partij haar standpunten met betrekking tot de (pre)contractuele informatieplichten strikt genomen gedeeltelijk onvoldoende heeft onderbouwd. De door de eisende partij overgelegde schermafdrukken zijn namelijk deels niet of nauwelijks leesbaar (meer in het bijzonder onderdeel 1.4 van het aanmeldproces). De kantonrechter wijst de eisende partij erop dat het ontbreken van leesbare stukken in eventuele vervolgzaken kan leiden tot afwijzing van (een deel van) de vordering.
2.5.
Uit de toelichting en de stukken blijkt niet dat de eisende partij voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst aan de informatieplicht als bedoeld in artikel 6:230m lid 1 onder h BW heeft voldaan. Dit artikel bepaalt onder meer dat de consument moet worden gewezen op het wettelijk herroepingsrecht (artikel 6:230o BW).
2.6.
De eisende partij stelt dat in de (concept)overeenkomst en in de toepasselijke algemene voorwaarden informatie staat over de opzegtermijn van een maand. Het recht van opzegging betreft echter niet het wettelijke herroepingsrecht van artikel 6:230o BW. Het wettelijk herroepingsrecht houdt in dat als een consument op afstand of buiten de verkoopruimte een overeenkomst sluit, hij het recht heeft om de overeenkomst gedurende een bepaalde periode te ontbinden (ook wel herroepen genoemd). De termijn daarvoor is in principe veertien dagen. Als het gaat om het verrichten van diensten zoals hier, begint de termijn te lopen na de dag waarop de overeenkomst wordt gesloten (artikel 6:230o lid 1 sub a BW).
2.7.
De kantonrechter zal daarom voor deze schending een sanctie toepassen.
Ambtshalve toetsing van de contractuele informatieplicht
2.8.
Ook heeft de eisende partij nagelaten (voldoende) te stellen en onderbouwen dat de contractuele informatieplicht van artikel 6:230v lid 7 BW is nagekomen. Deze informatieplicht houdt kortgezegd in dat de eisende partij een bevestiging van de overeenkomst aan de consument moet verstrekken met daarin de in artikel 6:230m lid 1 BW genoemde informatie. De eisende partij heeft verwezen naar de overgelegde (concept)overeenkomst, maar deze bevat niet alle in artikel 6:230m lid 1 BW genoemde informatie, omdat hierin het wettelijke herroepingsrecht van artikel 6:230m lid 1 onder h BW ontbreekt.
Welke sanctie hoort hierbij?
2.9.
De schending van het herroepingsrecht heeft tot gevolg dat de herroepingstermijn van veertien dagen is verlengd tot het moment waarop alle ontbrekende gegevens alsnog op de voorgeschreven wijze aan de gedaagde partij zijn verstrekt, echter met ten hoogste twaalf maanden (artikel 6:230o lid 2 BW). Nu deze termijn al is verstreken en niet is gesteld of gebleken dat de gedaagde partij de overeenkomst heeft willen herroepen, zal de kantonrechter aan dit gebrek enkel de hieronder te noemen sanctie verbinden.
2.10.
Gelet op de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie [2] en onder meer, het arrest van de Hoge Raad van 12 november 2021 [3] moet de kantonrechter aan de schending van de informatieplichten gevolgen verbinden door passende maatregelen te nemen die de consument effectieve rechtsbescherming bieden. Die maatregelen moeten doeltreffend, afschrikwekkend en evenredig zijn.
2.11.
In deze zaak heeft de eisende partij de precontractuele informatieplicht zoals opgenomen in artikel 6:230m lid 1 onder h BW geschonden. Daarnaast heeft zij de contractuele informatieplicht van artikel 6:230v lid 7 BW geschonden, omdat op de door de eisende partij aangehaalde duurzame gegevensdrager geen informatie is gegeven over het wettelijke herroepingsrecht. Met het oog op voornoemde Europeesrechtelijke beginselen en jurisprudentie van het HvJ EU en de Hoge Raad, zal de kantonrechter de overeenkomst gedeeltelijk vernietigen. Omdat zowel ten aanzien van de precontractuele- als de contractuele informatieplichten alleen de informatie over het herroepingsrecht is geschonden is de kantonrechter van oordeel dat, mede gelet op de aard van de onderhavige overeenkomst, een vernietiging van 10% van de door de gedaagde partij verschuldigde hoofdsom voldoende doeltreffend, afschrikwekkend en evenredig is.
Ambtshalve toetsing van de algemene voorwaarden
2.12.
De kantonrechter is, gelet op het Dexia-arrest [4] , gehouden om onderzoek te doen naar (mogelijk) oneerlijke bedingen in de toepasselijke algemene voorwaarden. Volgens Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten is een beding oneerlijk wanneer dit het evenwicht tussen de wederzijdse rechten en verplichtingen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. De kantonrechter moet in iedere procedure over ieder onderdeel van de vordering beoordelen of daarover in de algemene voorwaarden afspraken zijn gemaakt en of die afspraken al dan niet oneerlijk zijn ten opzichte van de consument. Als de kantonrechter oordeelt dat een contractuele afspraak oneerlijk is, moet het beding worden vernietigd en moet de vordering op dat onderdeel worden afgewezen (ook als de eisende partij in de procedure een beroep doet op wettelijke bepalingen in plaats van op die contractuele afspraak).
2.13.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat op de overeenkomst de volgende algemene voorwaarden van de eisende partij van toepassing zijn verklaard:
Algemene voorwaarden voor Kinderopvang Dagopvang en Buitenschoolse opvang 2017(hierna: de algemene voorwaarden).
2.14.
De bedingen uit de algemene voorwaarden die verband houden met de vordering, te weten artikel 17 (rente- en incassobeding) en artikel 16 (prijswijzigingsbeding), zijn door de kantonrechter getoetst en niet oneerlijk bevonden.
Wat is toewijsbaar?
2.15.
Gelet op het voorgaande is een bedrag van € 471,93 (€ 524,36 x 0,90) aan hoofdsom toewijsbaar.
2.16.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen, omdat niet uit de aanmaning blijkt dat aan de gedaagde partij een betalingstermijn van 14 dagen is gegeven ingaande de dag na ontvangst daarvan, zoals vereist door artikel 6:96 lid 6 BW. [5]
2.17.
De vordering tot vergoeding van de verschenen rente zal worden afgewezen, omdat de eisende partij die rente (gelet op de toewijsbare hoofdsom) over een te hoog bedrag heeft berekend. De wettelijke rente zal worden toegewezen over de toewijsbare hoofdsom vanaf de datum van de dagvaarding.
Conclusie en proceskosten
2.18.
De vordering wordt gedeeltelijk toegewezen.
2.19.
De proceskosten komen voor rekening van de gedaagde partij, omdat hij grotendeels ongelijk krijgt. Omdat een gedeelte van het gevorderde bedrag niet toewijsbaar is, zal de gedaagde partij ten aanzien van het griffierecht slechts worden veroordeeld tot betaling van het griffierecht dat verschuldigd is voor het toe te wijzen bedrag. Het meerdere, dat op grond van de dagvaarding aan de eisende partij in rekening is gebracht, dient voor rekening van de eisende partij te blijven.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling aan de eisende partij van € 471,93, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 september 2024 tot aan de dag van de gehele betaling;
3.2.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de eisende partij tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 137,39
griffierecht € 130,00
salaris gemachtigde € 82,00;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P.E. Oomens en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Zie, onder meer, het arrest van de Hoge Raad van 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677.
2.HvJ EU 23 januari 2019, zaak C-430/17, ECLI:EU:C:2019:47 (Walbusch Walter Busch), punt 41; HvJ EU 10 juli 2019, zaak C-649/17, ECLI:EU:C:2019:576 (Amazon EU), punt 44.
3.Hoge Raad 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677.
4.HvJ EU 27 januari 2021, C‑229/19 en C‑289/19, ECLI:NL:EU:C:68 (Dexia).
5.Hoge Raad 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704.