ECLI:NL:RBNHO:2024:13481

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
24 december 2024
Zaaknummer
15.303397.24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf van 24 maanden voor invoer van ongeveer anderhalve kilogram cocaïne

Op 23 december 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 22 september 2024 op Schiphol een hoeveelheid cocaïne heeft ingevoerd. De verdachte, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en momenteel gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer anderhalve kilogram cocaïne, een middel dat onder de Opiumwet valt. Tijdens de openbare terechtzitting op 9 december 2024 heeft de officier van justitie, mr. R. Giuseppini, gevorderd tot bewezenverklaring van de tenlastelegging, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. L.M. Oldenburg, zich refereerde aan het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. Na beoordeling van het bewijs kwam de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte op de hoogte was van de inhoud van zijn bagage, inclusief de cocaïne in de blikken en potten die hij had meegenomen vanuit Curaçao. De verdachte had verklaard dat hij de blikken en potten op verzoek van een kennis had meegenomen, maar de rechtbank achtte deze verklaring ongeloofwaardig. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de schadelijke gevolgen van harddrugs voor de samenleving, en het strafblad van de verdachte, dat eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten toonde. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, ondanks eerdere straffen, opnieuw strafbare feiten had gepleegd, wat de duur van de gevangenisstraf rechtvaardigde.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.303397.24
Uitspraakdatum: 23 december 2024
Tegenspraak
Dit verkort vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 9 december 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Giuseppini, en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. L.M. Oldenburg, advocaat te Westzaan, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij:
op of omstreeks 22 september 2024 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde, namelijk het binnen het Nederlands grondgebied brengen van een hoeveelheid cocaïne.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt op grond van de bewijsmiddelen tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde. Deze bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in de gevallen waarin de wet aanvulling vereist van dit vonnis. Deze zullen dan worden opgenomen in een aan dit vonnis te hechten aanvulling.
Op 22 september 2024 reisde de verdachte met het vliegtuig vanuit Curaçao naar Nederland. Na zijn aankomst op Schiphol troffen medewerkers van de Koninklijke Marechaussee in de ruimbagage van de verdachte onder andere drie blikken en zes potten aan. Uit onderzoek naar deze blikken en potten kwam naar voren dat de inhoud ervan hoeveelheden cocaïne bevatte, namelijk in totaal ongeveer anderhalve kilogram cocaïne.
De verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij de blikken en potten op verzoek van een kennis naar Nederland heeft meegenomen. De verdachte had kort voor zijn vlucht twee plastic tassen gekregen, die hij moest meenemen. Daarin zaten onder andere de drie blikken en de zes potten. De verdachte heeft de plastic tassen met inhoud vervolgens in zijn ruimbagage gestopt en naar Nederland meegenomen. De verdachte heeft verklaard dat hij wist dat de inhoud van de drie blikken cocaïne bevatte. De verdachte heeft ontkend te hebben geweten dat ook de inhoud van de zes potten cocaïne bevatte.
De rechtbank stelt voorop dat als uitgangspunt geldt dat een passagier bekend is met de inhoud van zijn bagage en daarvoor verantwoordelijk is. Dit uitgangspunt lijdt slechts uitzondering als sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de passagier niet met die inhoud bekend was of had behoren te zijn en dus het (voorwaardelijk) opzet op de invoer ontbreekt. Naar het oordeel van de rechtbank is de verklaring van de verdachte dat hij niet wist van de cocaïne in de zes potten die hij meevoerde, hoogst onwaarschijnlijk en dus ongeloofwaardig. Gelet op de verklaring van de verdachte dat hij twee plastic tassen heeft gekregen met daarin de blikken en potten, dat hij deze vervolgens in zijn ruimbagage heeft gestopt en dat hij wist dat de inhoud van de blikken cocaïne bevatte, kan het naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs niet anders zijn dan dat de verdachte, naast dat hij wetenschap had van de cocaïne in de blikken, ook wist (vol opzet) dat de inhoud van de zes potten cocaïne bevatte. Dit betekent dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend is bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
op 22 september 2024 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Wat aan de verdachte onder dit feit meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het
bewezenverklaardelevert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde feit zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Strafmotivering

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd.
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de eis van de officier van justitie buitenproportioneel hoog is, gelet op de straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd. De verdediging heeft verzocht om de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht als uitgangspunt te nemen. De recidive van de verdachte rechtvaardigt in de visie van de verdediging oplegging van een straf van iets langere duur, maar niet van de door de officier van justitie geëiste duur. De verdediging heeft verder verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en dit in strafmatigende zin te betrekken.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de strafoplegging heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van de Opiumwet door vanuit Curaçao in zijn ruimbagage een hoeveelheid van in totaal ongeveer anderhalve kilogram cocaïne Nederland in te voeren. Harddrugs bevatten voor de gezondheid van de gebruikers daarvan zeer schadelijke stoffen. De verspreiding ervan en de handel erin zijn bezwarend en ontwrichtend voor de samenleving. De verspreiding van en de handel in harddrugs hebben bovendien veel gerelateerde vermogens- en andere criminaliteit tot gevolg, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan drugs. De verspreiding van en de handel in harddrugs, alsmede de invoer daarvan, worden daarom krachtig bestreden. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij met zijn gedrag heeft bijgedragen aan deze keten van criminele activiteiten en de instandhouding daarvan. Daarbij heeft de verdachte zich enkel en alleen laten leiden door financieel gewin en zich geen rekenschap gegeven van de gevolgen van zijn handelen.
De aard en ernst van het feit maken dat de rechtbank oplegging van geen andere straf gerechtvaardigd vindt dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daarbij heeft de rechtbank gelet op de straffen die rechtbanken en gerechtshoven in vergelijkbare zaken opleggen. Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen wat doorgaans wordt opgelegd voor het invoeren van harddrugs in Nederland. De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht noemen voor het invoeren van een hoeveelheid van anderhalf tot twee kilogram cocaïne als strafmaat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 tot 24 maanden, terwijl de verdachte in totaal 1.505,90 gram netto aan cocaïne heeft ingevoerd.
In strafverzwarende zin betrekt de rechtbank het strafblad van de verdachte bij de strafoplegging. Uit het strafblad van de verdachte blijkt dat hij eerder regelmatig voor soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is gekomen en daarvoor is veroordeeld. Ondanks die eerdere veroordelingen is hij tot nieuw strafbaar gedrag gekomen. De eerder opgelegde straffen hebben kennelijk onvoldoende effect gehad om de verdachte ervan te weerhouden nieuwe feiten te plegen. Dit weegt de rechtbank daarom in het nadeel van de verdachte mee bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf.
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden op zijn plaats, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die op de zitting naar voren zijn gebracht, waaronder zijn financiële situatie en de zorgen om zijn gezin in Curaçao, geen reden voor matiging van de duur van deze straf.
Tenuitvoerlegging van de straf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De wetsartikelen 2 en 10 van de Opiumwet zijn van toepassing.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder dit feit meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van deze straf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.K. Korteweg, voorzitter,
mrs. H.H.E. Boomgaart en N.M.L. Rogmans, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. P.H. Boersma,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 december 2024.