ECLI:NL:RBNHO:2024:13448

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 november 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
HAA 24/1283
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen intrekking urgentieverklaring niet-ontvankelijk verklaard

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedaan op 25 november 2024, wordt het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn urgentieverklaring beoordeeld. Eiser had op 21 oktober 2022 een urgentieverklaring ontvangen in verband met het verlenen van mantelzorg aan zijn ex-vrouw. Deze urgentieverklaring werd ingetrokken op 31 oktober 2023, omdat eiser een aangeboden woning had afgewezen. De rechtbank oordeelt dat eiser geen procesbelang heeft, omdat de urgentieverklaring ten tijde van de intrekking al niet meer geldig was. De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat eiser met zijn beroep niet kan bereiken wat hij wenst. Eiser had verzocht om schadevergoeding, maar dit verzoek wordt afgewezen omdat er geen grond voor schadevergoeding is. De rechtbank veroordeelt verweerder tot vergoeding van de door eiser gemaakte proceskosten, die in totaal € 42,48 bedragen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/1283

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer, verweerder
(gemachtigden: mr. C. Schenk en O. Karakas).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser over het intrekken van de aan hem verleende urgentieverklaring.
1.2.
Bij brief van 31 oktober 2023 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat de op 21 oktober 2022 aan hem verstrekte urgentieverklaring is ingetrokken omdat eiser een aan hem aangeboden woning heeft afgewezen.
1.3.
Met het besluit van 14 maart 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de intrekking gebleven. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld.
1.4.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
Op 14 mei 2024 is eiser vanwege betalingsonmacht (voorlopig) vrijgesteld van het betalen van griffiegeld.
1.6.
Eiser heeft zijn gronden van beroep op 1 oktober 2024 aangevuld.
1.7.
De rechtbank heeft het beroep op 14 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank moet (ambtshalve) beoordelen of eiser procesbelang heeft bij een beoordeling van het bestreden besluit. Gelet op de vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] moet de bestuursrechter daarbij beoordelen of eiser het doel dat hem voor ogen staat met het instellen van beroep daadwerkelijk met de uitkomst van de beroepsprocedure kan bereiken en of die uitkomst voor hem ook feitelijk van betekenis is. Als procesbelang ontbreekt, moet het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen belang bij beoordeling van het bestreden besluit omdat hij met zijn beroep niet kan bereiken wat hij wenst te bereiken. Dit legt de rechtbank als volgt uit.
4. Eiser wil met zijn beroep bereiken dat hij weer beschikt over een geldige urgentieverklaring zodat hij dichter bij zijn ex-vrouw kan gaan wonen. Hij verleent mantelzorg aan haar die zij nodig heeft vanwege de gevolgen van de ziekte [medische aandoening] . Hij woont in [plaats 1] en zijn ex-vrouw in [plaats 2] .
5. Bij besluit van 21 oktober 2022 is aan eiser in verband met voornoemde mantelzorg een urgentieverklaring verleend voor een seniorenwoning in de leeftijdscategorie 55 jaar en ouder in de gemeente Haarlemmermeer. Onder meer is daarbij aangegeven dat de urgentieverklaring zes maanden geldig is en dat eventueel kan worden besloten om de periode eenmalig te verlengen met 26 weken, indien blijkt dat er in voorgaande periode geen passende woning is vrijgekomen.
6. De geldigheidsduur van een urgentieverklaring is geregeld in de Huisvestingsverordening gemeente Haarlemmermeer 2022 (de Verordening).
In artikel 2.9.9, tweede lid, aanhef en onder b, van de Verordening staat dat de urgentieverklaring vervalt na verloop van een termijn van 26 weken na verlening van de urgentieverklaring. [2] Op grond van artikel 2.9.9, vierde lid, aanhef en onder b, van de Verordening kunnen burgemeester en wethouders van de gemeente die tot het in de urgentieverklaring vermelde zoekgebied behoort besluiten dat de urgentieverklaring een langere termijn dan die bedoeld in het tweede lid geldig blijft indien de houder van de urgentieverklaring nog steeds in de urgentiecategorie valt welke aanleiding was voor verlening van de urgentieverklaring.
Artikel 2.9.9, vijfde lid, van de Verordening bepaalt dat een urgentieverklaring met inbegrip van de in het vorige lid bedoelde verlenging vervalt na het verstrijken van een periode van 52 weken na het moment waarop zij verleend is.
7. Het voorgaande betekent dat een urgentieverklaring komt te vervallen na 26 weken na verlening, tenzij er door verweerder een besluit tot verlenging wordt genomen. Een urgentieverklaring vervalt vervolgens in ieder geval na 52 weken na de verleningsdatum.
8. In het geval van eiser is, zoals ter zitting door verweerder is verklaard, geen besluit tot verlenging van de urgentieverklaring genomen. Dit betekent dat de urgentieverklaring per 21 april 2023 is komen te vervallen. Wanneer er wel een verlengingsbesluit zou zijn genomen, zou de urgentieverklaring per 21 oktober 2023 zijn komen te vervallen. Dit betekent dat ten tijde van verweerders beslissing van 31 oktober 2023 om de eerder aan eiser verleende urgentieverklaring in te trekken, deze al niet meer geldig was. Het terugdraaien van de intrekkingsbeslissing, waarop deze beroepsprocedure betrekking heeft, kan dus niet leiden tot het herleven van de aan eiser verleende urgentieverklaring. Eiser kan met zijn beroep dan ook niet bereiken wat hij wil en heeft daarom geen belang bij beoordeling van het bestreden besluit.
9. Verweerders verklaring ter zitting dat een urgentieverklaring in de praktijk stilzwijgend verlengd wordt geacht wanneer er binnen de periode van 26 weken geen passende woning is vrijgekomen en dat na de in de Verordening genoemde periode van 52 weken desnoods nog steeds aanbiedingen worden gedaan als ware iemand in het bezit van een urgentieverklaring, leidt niet tot een ander oordeel. De Verordening vereist namelijk dat een verlenging van de geldigheidsduur van een urgentieverklaring expliciet bij besluit plaatsvindt. Indien verweerder hierin verandering wil brengen, dan moet hij de gemeenteraad voorstellen om de Verordening hierop aan te passen.
10. Indien eiser (opnieuw) over een urgentieverklaring wil beschikken zal hij hiervoor een aanvraag bij verweerder moeten indienen. Het is dan aan verweerder om te beoordelen of eiser aan de daarvoor geldende voorwaarden voldoet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is niet-ontvankelijk omdat eiser met zijn beroep niet kan bereiken wat hij wenst te bereiken. Dat betekent dat de intrekking van de urgentieverklaring niet inhoudelijk wordt beoordeeld.
12. De rechtbank ziet wel aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Verweerder heeft met de brief van 31 oktober 2023 namelijk de indruk gewekt dat sprake was intrekking van een nog geldige urgentieverklaring. Eiser is vrijgesteld van betaling van griffierecht en heeft geen kosten voor rechtsbijstand gemaakt. Wel heeft hij reiskosten ter hoogte van € 10,48 en verletkosten ter hoogte van € 178,00 als proceskosten opgevoerd. De door eiser opgevoerde reiskosten komen, gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht, in zijn geheel voor vergoeding in aanmerking. De opgevoerde verletkosten heeft eiser niet met bewijsstukken onderbouwd. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt voor een partij in verband met gemaakte verletkosten een tarief vastgesteld dat afhankelijk van de omstandigheden ligt tussen € 8,00 en € 103,00 per uur. Nu eiser om vergoeding heeft verzocht, maar deze niet heeft gespecificeerd is slechts plaats voor vergoeding van het minimumtarief per uur. [3] Het aantal uren wordt vastgesteld op vier. Eiser heeft dus recht op € 32,00 aan verletkosten. De totale vergoeding van de proceskosten bedraagt € 42,48.
13. Eiser heeft verzocht om vergoeding van schade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van de beslissing van verweerder om zijn urgentieverklaring in te trekken. Nu de urgentieverklaring ten tijde van die beslissing al niet meer geldig was, is er geen grond voor schadevergoeding. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de door eiser gemaakte proceskosten van in totaal € 42,48.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J. de Vries, rechter, in aanwezigheid van F. Voskamp, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Onder meer in de uitspraak van 9 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1563.
2.Op grond van het eerste lid is artikel 2.9.9 niet van toepassing op urgentieverklaringen waarmee een woningzoekende is ingedeeld in een urgentiecategorie als bedoeld in artikel 2.9.6, tweede lid. Artikel 2.9.6 bevat in het eerste lid een bepaling betreffende woningzoekenden die mantelzorg verlenen of ontvangen, maar bevat geen tweede lid. De voorganger van dit artikel, artikel 2.5.6 van de Huisvestingsverordening gemeente Haarlemmermeer 2018, bevatte wel een tweede lid, betreffende asielzoekers. Artikel 2.9.9 van de huidige verordening komt overeen met artikel 2.5.9 van de verordening uit 2018 en dus gaat de rechtbank ervan uit dat met de verwijzing naar het niet bestaande tweede lid van artikel 2.9.6 van de huidige verordening niet het eerste lid daarvan is bedoeld.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 7 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1498, en 18 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2778, van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.