In deze zaak heeft een passagier compensatie verzocht van de vervoerder, Société Air France S.A., voor een vlucht die meer dan drie uur vertraagd was. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Amsterdam-Schiphol naar Juárez International Airport via Charles de Gaulle op 24 juni 2022. De vervoerder voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een storing in de faciliteiten van de luchthaven, waardoor het boardingproces niet kon aanvangen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming is aangekomen, wat in beginsel recht geeft op compensatie volgens de Verordening (EG) nr. 261/2004. Echter, de vervoerder kon aantonen dat de vertraging het gevolg was van omstandigheden die niet inherent zijn aan de bedrijfsactiviteit van de vervoerder en dat hij alle redelijke maatregelen had genomen om de vertraging te beperken. De kantonrechter heeft daarom het verzoek van de passagier afgewezen en de proceskosten voor rekening van de passagier gesteld. De beschikking is gegeven door mr. M.W. Koenis, kantonrechter, en is op 27 november 2024 in het openbaar uitgesproken.