In deze zaak heeft een passagier compensatie verzocht van de vervoerder, Société Air France S.A., voor een vlucht die meer dan drie uur vertraagd was. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Amsterdam via Parijs naar Marseille op 26 januari 2021. De vervoerder voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk overheidsmaatregelen in verband met COVID-19, die de uitvoering van de vlucht beïnvloedden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagier met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming is aangekomen, wat in beginsel recht geeft op compensatie volgens de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. Echter, de vervoerder kon aantonen dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden die niet konden worden voorkomen, en dat hij alle redelijke maatregelen had genomen om de vertraging te beperken. De kantonrechter heeft het verzoek van de passagier afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten. De beschikking is gegeven door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken.