Verzoekster heeft aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de kinderrechter tijdens de zitting de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt door:
-het doen van uitspraken waaruit blijkt dat zij niet neutraal naar de zaak kijkt, zoals
“alle scenario’s moeten worden opengehouden, de uitspraken van [naam 1] kunnen ook voortkomen uit een nog vast stellen stoornis/diagnose”
“ik doe ook strafrecht en het gebeurt vaker dat ouders hun kinderen voorbereiden op een studioverhoor, dit betekent niet dat moeder kant en klare antwoorden aan [naam 1] heeft gepresenteerd”
”ik wil geen olie op het vuur gooien, maar acht u moeder in staat om haar kinderen dit aan te doen?”
“ik zie hier alleen een moeder die heel erg van haar kinderen houdt”
“het lijkt me onwaarschijnlijk dat moeder [naam 1] dingen heeft ingefluisterd”
“vraagtekens over de veiligheid bij moeder gaat te ver”
-het per definitie van de hand wijzen van de door de politie en de GI in de rapportages geconstateerde veiligheidsrisico’s en de door de GI gestelde vragen over de houding van Reukers;
-het doen van uitingen van sympathie richting [naam wederpartij] en niet richting verzoekster, terwijl zij degene is die heftige beschuldigingen van kindermisbruik heeft moeten ondergaan en enkele maanden de kinderen niet of nauwelijks heeft gezien;
-het suggeren van een directe link tussen de uitspraken van [naam 1] en een mogelijke stoornis/autisme, die nog helemaal niet is vastgesteld en waarvan de GI zegt dat er pas een eventuele diagnose gesteld kan worden als er rust en stabiliteit in de thuissituatie is;
-het aan de orde stellen van geleidelijke opbouw van de omgang, terwijl de GI in de rapportage en ook op zitting heeft benadrukt dat het in het belang van de kinderen is dat de (eerder uitgevoerde) zorgregeling direct moet worden hervat.