ECLI:NL:RBNHO:2024:13393

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
15/286218-24 en 15/252295-24 (gev)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en mishandeling van levensgezel met oplegging van ISD-maatregel

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 16 december 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich in een periode van twaalf dagen schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en drie mishandelingen van zijn levensgezel. De verdachte heeft het slachtoffer onder andere tegen haar hoofd geschopt, in haar gezicht geslagen en haar hoofd tegen het dashboard van een auto geslagen, wat heeft geleid tot letsel. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde vernieling en het weigeren van medewerking aan een bloedproef, omdat de situatie niet onder de relevante wetgeving viel. De rechtbank heeft de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) opgelegd voor de duur van twee jaren. Dit besluit is genomen na afweging van de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het advies van de reclassering, die een onvoorwaardelijke ISD-maatregel adviseerde. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf afgewezen, omdat deze geen toegevoegde waarde had in het licht van de huidige beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/286218-24, 15/252295-24 (gev.) en 15/175259-24 (tul)
Uitspraakdatum: 16 december 2024
Tegenspraak (artikel 279 van het Wetboek van Strafvordering)
Verkort strafvonnis(artikel 138b van het Wetboek van Strafvordering)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
2 december 2024 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
,
nu gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officier van justitie,
mr. S.J.A. Rosendahl, en van wat door mr. H. Blaauw, raadsman van de verdachte, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
In de zaak met parketnummer 15/28218-24:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 augustus 2024 tot en met 4 augustus 2024 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland zijn levensgezel [het slachtoffer] heeft mishandeld door (telkens)
- op 2 augustus 2024 die [het slachtoffer] meermalen te slaan en/of te schoppen in/tegen haar gezicht en/of haar armen en/of haar benen, althans tegen haar lichaam en/of het hoofd van die [het slachtoffer] tegen het dashboard te slaan en/of
- op 4 augustus 2024 die [het slachtoffer] meermalen te slaan en/of te schoppen in/tegen haar gezicht en/of haar armen en/of haar benen, althans tegen haar lichaam;
2.
hij op of omstreeks 13 augustus 2024 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn levensgezel [het slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met kracht (met geschoeide voet) een trap/schop tegen het hoofd van die [het slachtoffer] heeft gegeven en/of die [het slachtoffer] tegen het hoofd en/of het lichaam van die [het slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 2 augustus 2024 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland opzettelijk en wederrechtelijk een voertuig, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [het slachtoffer], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
In de zaak met parketnummer 15/252295-24, waarbij de rechtbank omwille van de leesbaarheid van het vonnis de feiten doornummert:
4.
hij, in/op of omstreeks de periode van 4 augustus 2024 t/m 5 augustus 2024 te Hoofddorp en/of Haarlem zijn levensgezel, [het slachtoffer], heeft mishandeld door die [het slachtoffer] meermalen, althans eenmalig, op de armen en/of in het gezicht en/of tegen het hoofd te slaan en/of haar tegen het lichaam te duwen;
5.
hij, in/op of omstreeks de periode van 5 augustus 2024 t/m 6 augustus 2024 te Haarlem opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 55e Wetboek van Strafvordering juncto artikel 11 en 13 van het Besluit middelenonderzoek bij geweldplegers, gedaan door een ambtenaar, te weten, officier van justitie [naam 1], belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaar hem had bevolen of van hem had gevorderd medewerking te verlenen aan een bloedproef, hieraan geen gevolg te geven.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 4 en 5 ten laste gelegde feiten. Daarbij heeft hij ten aanzien van de onder 1 en 4 ten laste gelegde feiten gerekwireerd tot partiële vrijspraak van bepaalde in de tenlastelegging genoemde geweldshandelingen en/of lichaamsdelen van [het slachtoffer]. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde feit.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren zal opleggen.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte wegens gebrek aan bewijs dient te worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde feit. Daarnaast heeft hij bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 5 ten laste gelegde feit nu geen sprake is geweest van een rechtmatig aan de verdachte gegeven bevel. Ten aanzien van de overige feiten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de strafoplegging heeft de raadsman zich eveneens gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

4.Oordeel van de rechtbank

4.1
Vrijspraak feiten 3 en 5
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 3 en 5 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt ten aanzien van feit 5 het volgende.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (dossierpagina 8 e.v.) volgt dat zij naar aanleiding van een melding over mishandeling ter plaatse zijn gegaan en daar onder andere de verdachte hebben aangetroffen. Zij vermoedden dat de verdachte onder invloed was ten tijde van de vermeende mishandeling. Verbalisant [verbalisant 2] heeft de verdachte gevorderd mee te werken aan een voorlopige ademtest voor alcohol en een speekseltest voor drugs. De verdachte wilde daaraan niet meewerken. Vervolgens heeft verbalisant [verbalisant 1] een zogenoemd PMT (psychomotorische test) formulier ingevuld. Daarna heeft een officier van justitie de verdachte telefonisch bevolen mee te werken aan een bloedproef. Ook dit heeft de verdachte geweigerd. De rechtbank heeft het genoemde PMT-formulier niet aangetroffen in het procesdossier.
Aan de verdachte is naar aanleiding van deze situatie ten laste gelegd dat hij niet heeft voldaan aan een bevel of vordering van een officier van justitie om mee te werken aan een bloedproef, gegeven op grond van artikel 55e van het Wetboek van Strafvordering (Sv) juncto artikel 11 en 13 van het Besluit middelenonderzoek bij geweldsplegers.
Artikel 55e Sv verwijst naar het onderzoek als bedoeld in artikel 55d Sv en veronderstelt dus dat een bepaald vooronderzoek is uitgevoerd op grond waarvan een vermoeden is ontstaan dat de verdachte onder invloed van alcohol of andere middelen verkeerde tijdens het plegen van de (vermeende) mishandeling. Dat zulk vooronderzoek is uitgevoerd en dat op grond daarvan het betreffende vermoeden is ontstaan, is in het onderhavige geval echter niet gebleken. De verdachte heeft het voorlopig ademonderzoek en de speekseltest immers geweigerd en uit het procesdossier volgt niet of de PMT of andere omstandigheden aanleiding konden geven tot dat vermoeden.
Nu niet kan worden vastgesteld dat de situatie waarin de verdachte medewerking aan het bevel van de officier van justitie heeft geweigerd, valt onder de situatie zoals bedoeld in het in de tenlastelegging opgenomen artikel 55e Sv, zal de rechtbank de verdachte van dit feit vrijspreken.
4.2
Bewijsmiddelen
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
4.3
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij in de periode van 2 augustus 2024 tot en met 4 augustus 2024 te Hoofddorp zijn levensgezel [het slachtoffer] heeft mishandeld door
- op 2 augustus 2024 die [het slachtoffer] meermalen te slaan in/tegen haar gezicht en haar armen en het hoofd van die [het slachtoffer] tegen het dashboard te slaan en
- op 4 augustus 2024 die [het slachtoffer] meermalen te slaan tegen haar lichaam;
2.
hij op 13 augustus 2024 te Hoofddorp, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn levensgezel [het slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met kracht een trap tegen het hoofd van die [het slachtoffer] heeft gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op 5 augustus 2024 te Haarlem zijn levensgezel, [het slachtoffer], heeft mishandeld door die [het slachtoffer] in het gezicht en/of tegen het hoofd te slaan.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
1.
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd,
2.
poging tot zware mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel,
4.
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering van de maatregel

Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich in een periode van twaalf dagen schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van zijn partner en drie mishandelingen van diezelfde partner. De verdachte heeft het slachtoffer onder meer tegen haar hoofd geschopt, in haar gezicht geslagen en haar hoofd tegen het dashboard van een auto geslagen. Hierdoor heeft zij letsel opgelopen. De verdachte heeft door dit te doen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank rekent hem dit aan.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand strafblad (Uittreksel Justitiële Documentatie) van 24 oktober 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder voor geweldsdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld. Uit het strafblad blijkt ook dat de verdachte in 2016 is veroordeeld tot de ISD-maatregel.
Ook heeft de rechtbank gelet op het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 22 november 2024 van GGZ Fivoor Haarlem. Hierin wordt geadviseerd aan de verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Het advies wordt – zakelijk weergegeven – als volgt onderbouwd:

De reclassering ziet momenteel geen mogelijkheden meer om betrokkene in een voorwaardelijk kader te begeleiden, mede gelet op het feit dat de heer Vuist in eerdere contacten heeft laten zien dat hij zich onvoldoende houdt aan bijzondere voorwaarden, waardoor wij de kans op onttrekking hoog inschatten, het recidiverisico aanzienlijk is en er sprake is van problematiek op de leefgebieden. GGZ Reclassering Fivoor ziet een intensief plan van aanpak derhalve enkel slagen binnen het strakke kader van de ISD-maatregel.”
Uit het rapport blijkt voorts dat de verdachte in gesprekken met de reclassering heeft aangegeven dat hij de ISD-maatregel opgelegd wil krijgen.
De op te leggen maatregel
De rechtbank stelt vast dat voldaan is aan de voorwaarden die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht (Sr) voor het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Immers (i) betreft het door de verdachte begane feit een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, (ii) is de verdachte in de afgelopen vijf jaren minstens driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen, (iii) is het onderhavige feit begaan na tenuitvoerlegging hiervan, (iv) moet er ernstig rekening mee gehouden worden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan en (v) eist de veiligheid van personen het opleggen van de maatregel.
De rechtbank kan zich bovendien vinden in het advies van de reclassering en neemt dit advies over. De rechtbank is van oordeel dat (opnieuw) de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren dient te worden opgelegd.
Om de beëindiging van de recidive van de verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven, alsmede de maatschappij zo optimaal mogelijk te beschermen, zal de rechtbank bepalen dat de gehele duur van de maatregel ten uitvoer gelegd dient te worden en dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht hierop
nietin mindering dient te worden gebracht.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 21 juni 2024 in de zaak met parketnummer 15/175259-24 heeft de politierechter te Noord-Holland de verdachte ter zake van zes feiten veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op drie jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 10 juli 2024 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 6 juli 2024.
De officier van justitie heeft bij schriftelijke vordering van 30 oktober 2024 gevorderd dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd dat, gelet op de geëiste sanctie, de vordering tot tenuitvoerlegging zal worden afgewezen. De raadsman heeft zich hier bij aangesloten en heeft verzocht om de bijzondere voorwaarden die aan de voorwaardelijke straf zijn verbonden, te laten vervallen.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen, aangezien de tenuitvoerlegging hiervan, gelet op de beslissing van de rechtbank in de strafzaak, geen toegevoegde waarde heeft. De rechtbank ziet geen aanleiding om de bijzondere voorwaarden die zijn verbonden aan de voorwaardelijke straf – waarvan de proeftijd niet loopt wanneer de verdachte van zijn vrijheid is beroofd – te laten vervallen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
38m, 38n, 45, 57, 300, 302, 304 Sr.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 3 en 5 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaren.
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in Noord-Holland in de zaak met parketnummer 15/175259-24 opgelegde voorwaardelijke straf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.H. Bakker, voorzitter,
mr. M.E. Francke en mr. J. Lintjer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.T. Sluis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 december 2024.