ECLI:NL:RBNHO:2024:13390

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
15/291848-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuld van verdachte aan invoer van cocaïne met een netto gewicht van 1.686,82 gram

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 16 december 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan de invoer van ruim anderhalve kilo cocaïne. De verdachte, die op 12 september 2024 vanuit Curaçao naar Nederland reisde, werd betrapt op de luchthaven Schiphol waar in zijn koffer cocaïne werd aangetroffen, verborgen in vier plastic flessen. De verdachte verklaarde dat hij niet op de hoogte was van de cocaïne in zijn bagage en dat hij de flessen op verzoek van zijn tante had opgehaald bij een apotheek. De rechtbank achtte deze verklaring ongeloofwaardig, vooral gezien het onderzoek aan de telefoon van de verdachte waaruit bleek dat er geen contact met zijn tante was. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk handelde en dat hij wist van de aanwezigheid van de cocaïne.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 17 maanden geëist, en de verdediging vroeg om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank overwoog de ernst van het feit, de hoeveelheid cocaïne en de impact op de samenleving, en legde uiteindelijk een gevangenisstraf van 17 maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank benadrukte dat de handel in cocaïne vaak gepaard gaat met geweld en dat de verdachte een substantiële bijdrage heeft geleverd aan het internationale drugscircuit.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/291848-24 (P)
Uitspraakdatum: 16 december 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
2 december 2024 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
,
nu gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M. Duin, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. H. Polat, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 september 2024 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat de verdachte opzet heeft gehad op de invoer van cocaïne. De verdachte heeft op verzoek van zijn tante bij een apotheek op Curaçao flessen opgehaald en mee naar Nederland genomen. De flessen werden hem na betaling van 102,- Antilliaanse gulden door een medewerker van de apotheek aangereikt in een papieren zak die dicht was geniet. De verdachte heeft niet in de zak gekeken en wist niet dat er cocaïne in de flessen zat. De verdachte heeft onder de gegeven omstandigheden voldoende voorzichtig gehandeld, waardoor niet kan worden gesproken van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, op de invoer van cocaïne. De verdachte moet dan ook worden vrijgesproken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte op 12 september 2024 met het vliegtuig vanuit Curaçao in Nederland is aangekomen. Bij aankomst op de luchthaven Schiphol is in de koffer van de verdachte cocaïne aangetroffen, met een netto gewicht van 1.686,82 gram. De cocaïne was verborgen in vier plastic flessen die, samen met flessen met een andere inhoud, in een bruine papieren zak zaten. De verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat in de door hem meegevoerde bagage cocaïne zat en dat hij op verzoek van zijn tante de flessen heeft afgehaald bij een apotheek op Curaçao. De verdachte heeft zelf gekozen naar welke apotheek hij ging, heeft daar de naam van zijn tante genoemd en kreeg toen deze flessen mee, in de bruine papieren zak. Die zak was dicht geniet en hij heeft er niet in gekeken, aldus de verdachte.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig. De rechtbank wijst daartoe onder meer op het onderzoek aan de onder de verdachte in beslag genomen telefoon. De verdachte heeft verklaard dat hij via de applicatie WhatsApp contact had met zijn tante die onder haar eigen naam ([voornaam tante]) is opgeslagen in de contacten op zijn telefoon. Uit onderzoek aan de telefoon van de verdachte blijkt echter niet van een (opgeslagen) contact met de naam [voornaam tante] of namen die daar op lijken. Ook zijn de recente chatberichten via Whatsapp bekeken met een tolk Papiamento. Gezocht is onder meer op ‘apotheek’, ‘tanchie’ en ‘Nobo/Novo’, zijnde de apotheek waar de verdachte de flessen voor zijn tante zou hebben opgehaald. Dit heeft evenmin iets opgeleverd. De rechtbank betrekt bij het oordeel dat de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig is, dat het volstrekt onaannemelijk is dat aan de verdachte bij een willekeurige, toevallig door hem uitgekozen apotheek cocaïne wordt meegegeven. Daarbij is het hoogst onwaarschijnlijk dat een drugsorganisatie op de wijze zoals de verdachte heeft verklaard, ruim anderhalve kilo cocaïne – een hoeveelheid die een aanzienlijke (straat)waarde vertegenwoordigt – laat vervoeren door een onwetende koerier die door de organisatie niet voortdurend onder controle kan worden gehouden. Er bestaat in dat scenario immers een reële kans dat de koerier en daarmee de waardevolle cocaïne uit het zicht van de organisatie zal raken.
Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank er dan ook van uit dat de verdachte ten tijde van de reis bekend was met de aanwezigheid van de aangetroffen hoeveelheid cocaïne in zijn bagage. Daarmee is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich opzettelijk schuldig heeft gemaakt aan de invoer van die cocaïne.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 12 september 2024 te Schiphol opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 17 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om, bij bewezenverklaring, rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en aan hem een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het voorarrest.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer van ruim anderhalve kilo cocaïne. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Hiermee heeft de verdachte een substantiële bijdrage geleverd aan de instandhouding van het internationale drugscircuit. Deze handel in cocaïne gaat de laatste jaren steeds vaker gepaard met ernstige geweldsdelicten, waaronder liquidaties, wat een ontwrichtende invloed heeft op de samenleving.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand strafblad (Uittreksel Justitiële Documentatie) van 24 oktober 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte in 2011 ook is veroordeeld voor drugssmokkel. Gelet op het tijdsverloop, weegt de rechtbank die veroordeling niet in strafverzwarende zin mee.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit kan alleen een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf als passende straf worden aangemerkt. Bij het bepalen van de duur van die gevangenisstraf neemt de rechtbank de Oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt. Bij de invoer van een hoeveelheid van 1500 tot 2000 gram betreft dit een gevangenisstraf van 12 tot 24 maanden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 17 maanden moet worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
17 (zeventien) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Lintjer, voorzitter,
mr. M.E. Francke en mr. D.H. Bakker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.T. Sluis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 december 2024.