In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 16 december 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan de invoer van ruim anderhalve kilo cocaïne. De verdachte, die op 12 september 2024 vanuit Curaçao naar Nederland reisde, werd betrapt op de luchthaven Schiphol waar in zijn koffer cocaïne werd aangetroffen, verborgen in vier plastic flessen. De verdachte verklaarde dat hij niet op de hoogte was van de cocaïne in zijn bagage en dat hij de flessen op verzoek van zijn tante had opgehaald bij een apotheek. De rechtbank achtte deze verklaring ongeloofwaardig, vooral gezien het onderzoek aan de telefoon van de verdachte waaruit bleek dat er geen contact met zijn tante was. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk handelde en dat hij wist van de aanwezigheid van de cocaïne.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 17 maanden geëist, en de verdediging vroeg om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank overwoog de ernst van het feit, de hoeveelheid cocaïne en de impact op de samenleving, en legde uiteindelijk een gevangenisstraf van 17 maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank benadrukte dat de handel in cocaïne vaak gepaard gaat met geweld en dat de verdachte een substantiële bijdrage heeft geleverd aan het internationale drugscircuit.