ECLI:NL:RBNHO:2024:13299

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
11160486 \ CV EXPL 24-1977
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen voor onderzoek en begeleiding in het kader van een overeenkomst van opdracht

In deze civiele zaak vordert eiseres, een groothandel in recyclingmateriaal, betaling van facturen van gedaagde, een kwekerij en groothandel in bloemen en bloembollen, voor verricht onderzoek, begeleiding en ter beschikking gesteld materiaal. De kantonrechter heeft de vordering gedeeltelijk toegewezen, enkel voor het ter beschikking gestelde materiaal, en afgewezen voor het overige, omdat niet is aangetoond dat eiseres daadwerkelijk onderzoek en begeleiding heeft geleverd. De procedure begon met een dagvaarding op 17 mei 2024, gevolgd door een mondelinge behandeling op 19 november 2024. De overeenkomst tussen partijen, die jarenlang heeft bestaan, is op 30 maart 2023 geëindigd. Eiseres heeft facturen gestuurd voor werkzaamheden in het vierde kwartaal van 2022 en het eerste kwartaal van 2023, maar gedaagde betwist dat deze werkzaamheden zijn verricht. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde slechts een deel van de facturen hoeft te betalen, omdat eiseres niet aanwezig is geweest op het bedrijf van gedaagde in de relevante perioden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde een bedrag van € 4.561,67 aan eiseres moet betalen, inclusief wettelijke handelsrente, en dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 18 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: 11160486 \ CV EXPL 24-1977 TB
Vonnis van 18 december 2024
in de zaak van
[eiser]
,
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
voor wie is verschenen [eiser] ,
tegen
[gedaagde]
,
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
voor wie is verschenen [naam] .
De zaak in het kort
In deze zaak vordert eiseres betaling van facturen voor verricht onderzoek, begeleiding en door haar ter beschikking gesteld materiaal. De kantonrechter wijst de vordering gedeeltelijk toe, voor zover het gaat om ter beschikking gesteld materiaal. De vordering wordt voor het overige afgewezen, omdat niet is gebleken dat sprake is geweest van onderzoek en begelei-ding door eiseres.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 17 mei 2024
- het mondelinge antwoord van 19 juni 2024
- de brief van [gedaagde] van 25 juni 2024
- het tussenvonnis van 3 juli 2024
- de brief van [eiser] ontvangen op 13 november 2024
- de mondelinge behandeling van 19 november 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[eiser] is een groothandel in recyclingmateriaal en biedt ook milieuvriendelijke oplossingen voor afvalproblematiek aan.
2.2.
[gedaagde] is een kwekerij en groothandel in bloemen en bloembollen.
2.3.
Tussen partijen heeft jarenlang een overeenkomst van opdracht bestaan, in het kader waarvan [eiser] werkzaamheden voor [gedaagde] heeft verricht, met als doel het bevorde-ren van (de kwaliteit van) de kweek van bloembollen. Partijen zijn daarvoor een prijs over-eengekomen van € 6.050,00 per kwartaal.
2.4.
[eiser] heeft op 22 maart 2023 een factuur gestuurd aan [gedaagde] voor een bedrag van € 6.050,00 met als omschrijving
‘Bijdrage voor materiaal, onderzoek en bege-leiding 1 okt tot 1 jan’23’.
2.5.
Op 30 maart 2023 is de samenwerking tussen [eiser] en [gedaagde] geëindigd.
2.6.
[eiser] heeft op 17 oktober 2023 een factuur gestuurd aan [gedaagde] voor een bedrag van € 6.050,00 met als omschrijving
‘Bijdrage voor materiaal, onderzoek en bege-leiding 1 jan tot 1 april’23’.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 15.194,79, ver-meerderd met rente en kosten. [eiser] stelt – kort weergegeven – dat zij de tussen partijen overeengekomen werkzaamheden heeft verricht en uitgevoerd en dat [gedaagde] daarom de facturen voor die werkzaamheden in het vierde kwartaal 2022 en het eerste kwartaal van 2023 moet betalen.
3.2.
[gedaagde] betwist dat zij de facturen van [eiser] moet betalen. [gedaagde] stelt dat [eiser] in het vierde kwartaal 2022 en het eerste kwartaal van 2023 niet aanwezig is ge-weest op haar bedrijf en dat er daarom geen werkzaamheden zijn verricht waarvoor moet worden betaald. [gedaagde] heeft er ook op gewezen dat zij meerdere malen om een specifica-tie van de facturen heeft gevraagd, maar [eiser] hier geen gehoor aan heeft gegeven.

4.De beoordeling

4.1.
De vraag die hier moet worden beantwoord, is of [gedaagde] gehouden is om de fac-turen van [eiser] te betalen. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] alleen een deel van die facturen van [eiser] hoeft te betalen, te weten een derde deel daarvan. Dit wordt als volgt toegelicht.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij een overeenkomst van opdracht hebben gesloten en dat partijen daar jarenlang zonder problemen uitvoering aan hebben gegeven. Ook is niet in geschil dat zij een prijs zijn overeengekomen van € 6.050,00 per kwartaal voor onderzoek, begeleiding en materiaal, en dat de overeenkomst van opdracht op 30 maart 2023 is geëindigd.
4.3.
De kantonrechter stelt vast dat de overeenkomst van opdracht tussen partijen erop ziet dat [eiser] zowel onderzoek doet, als begeleiding geeft en materiaal levert, voor een prijs van € 6.050,00 per kwartaal. Dat blijkt ook uit de facturen van 22 maart 2023 en 17 ok-tober 2023, waarin [eiser] omschrijft dat die facturen zien op een
‘Bijdrage voor mate-riaal, onderzoek en begeleiding’.
4.4.
Verder neemt de kantonrechter als vaststaand aan dat [eiser] , in de persoon van haar bestuurder, in het vierde kwartaal van 2022 en het eerste kwartaal van 2023 niet aanwe-zig is geweest op het bedrijf van [gedaagde] . Dat volgt uit de e-mailcorrespondentie tussen partijen en [eiser] heeft dat op de zitting ook niet betwist.
4.5.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] de facturen van [eiser] voor werk-zaamheden in het vierde kwartaal van 2022 en het eerste kwartaal van 2023 niet hoeft te be-talen, voor zover die facturen zien op onderzoek en begeleiding. [eiser] is immers niet op het bedrijf van [gedaagde] aanwezig geweest in die kwartalen. Er valt niet in te zien dat [eiser] daadwerkelijk onderzoek heeft verricht of begeleiding heeft gegeven, als Kalver-dijk niet aanwezig is geweest in het bedrijf van [gedaagde] . [gedaagde] mocht er gelet op de overeenkomst tussen partijen ook redelijkerwijs van uitgaan dat onderzoek en begeleiding door [eiser] zou bestaan uit concrete en actieve handelingen in of bij het bedrijf van [gedaagde] , dan wel gericht tot medewerkers van [gedaagde] . Daarvan is niet gebleken. Kal-verdijk heeft ook niet toegelicht of onderbouwd waaruit het door haar gestelde onderzoek en de begeleiding dan wel heeft bestaan.
4.6.
Het standpunt van [eiser] dat haar aanwezigheid op het bedrijf van [gedaagde] niet van belang is voor haar aanspraak op volledige betaling van haar werkzaamheden, kan de kantonrechter niet volgen. Dat volgt al uit wat hiervoor is overwogen. Dat volgt ook uit het feit dat op de zitting is gebleken dat partijen jarenlang bij de uitvoering van de overeen-komst een vaste werkwijze hanteerden. Die werkwijze kwam erop neer dat [eiser] mate-rialen leverde, daarbij ook adviezen gaf en [gedaagde] begeleidde bij onder meer het inregelen van installaties. Die werkzaamheden moesten tezamen tot een bepaald resultaat leiden. Om aanspraak te kunnen maken op volledige betaling van haar facturen, moest [eiser] dus méér doen dan alleen maar materialen leveren.
4.7.
De overeenkomst tussen partijen is geëindigd, vóórdat [eiser] de opdracht volle-dig heeft uitgevoerd of volbracht. De overeenkomst is immers geëindigd op 30 maart 2023, terwijl [eiser] geen onderzoek meer heeft gedaan of begeleiding heeft gegeven in het vierde kwartaal van 2022 en het eerste kwartaal van 2023.
4.8.
Dat betekent dat [eiser] op grond van de wet alleen recht heeft op een naar rede-lijkheid vast te stellen deel van het loon. [1] Bij de bepaling hiervan wordt onder meer reke-ning gehouden met de reeds door [eiser] verrichte werkzaamheden en het voordeel dat [gedaagde] daarvan heeft gehad.
4.9.
Vast staat dat de door [eiser] geleverde materialen in het vierde kwartaal van 2022 en het eerste kwartaal van 2023 wel aanwezig zijn geweest op het bedrijf en de bedrijfsterreinen van [gedaagde] en dat daarvan gebruik is gemaakt. [gedaagde] heeft dat ook erkend.
4.10.
[gedaagde] stelt kennelijk dat zij geen voordeel heeft gehad van die materialen, maar die stelling volgt de kantonrechter niet. [gedaagde] is er immers jarenlang vanuit gegaan dat zij wel baat heeft gehad van die materialen en zij heeft niet gemotiveerd waarom dat nu ineens anders zou zijn.
4.11.
Dat betekent dat de kantonrechter een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon moet vaststellen, namelijk alleen het loon voor de geleverde materialen. De overeen-komst van opdracht tussen partijen ziet op drie onderdelen, te weten onderzoek, begeleiding en materialen. Gelet hierop ziet de kantonrechter aanleiding om het loon voor de geleverde materialen vast te stellen op een derde deel van het factuurbedrag voor het vierde kwartaal van 2022 en het eerste kwartaal van 2023. Dat leidt tot een bedrag van € 2.016,67 per fac-tuur en per kwartaal (€ 6.050,00 : 3) en tot een totaal door [gedaagde] verschuldigd bedrag voor twee kwartalen van € 4.033,34 (€ 2.016,67 x 2).
4.12.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke handelsrente zullen worden toegewezen, omdat daartegen geen zelfstandig verweer is gevoerd en aan de wettelijke eisen voor toewijzing is voldaan. Het bedrag aan incassokosten zal worden be-paald aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en de toe te wijzen hoofdsom van € 4.033,34, wat leidt tot een bedrag van € 528,33. De door Kal-verdijk gevorderde btw over deze kosten is niet toewijsbaar, omdat [eiser] niet heeft gesteld dat zij geen ondernemer is in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 of als ondernemer een vrijgestelde prestatie heeft verricht. De wettelijke handelsrente wordt toe-gewezen vanaf de vervaldata van de facturen, over een bedrag van € 2.016,67 per factuur.
4.13.
[gedaagde] zal dus worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 4.561,67
(€ 4.033,34 + € 528,33).
4.14.
Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zal worden bepaald dat iedere partij de eigen kosten moet dragen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 4.561,67, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over € 2.016,67 vanaf de vervaldata van de facturen, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Jansen en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2024.

Voetnoten

1.Artikel 411 lid 1 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).