In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, vorderde eiser, [eiser], de afgifte van haar hond Woezel van gedaagde, [gedaagde]. De hond Woezel is gemeenschappelijk eigendom van [eiser] en haar ex-partner [betrokkene], maar is in de zorg van [gedaagde] gekomen na een afstandsverklaring die door [betrokkene] aan de politie is afgegeven. De procedure begon met een kort geding op 5 december 2024, waarin [eiser] stelde dat [gedaagde] onterecht de hond onder zich hield, aangezien [betrokkene] niet bevoegd was om afstand te doen van de hond zonder haar toestemming. [gedaagde] voerde aan dat zij te goeder trouw was en dat de politie haar had geïnformeerd dat de afstandsverklaring geldig was. De kantonrechter moest beoordelen of er sprake was van een spoedeisend belang en of de vorderingen van [eiser] in een eventuele bodemprocedure kans van slagen hadden. De rechter concludeerde dat [eiser] niet kon aantonen dat de afstandsverklaring ongeldig was en dat [gedaagde] in redelijkheid had kunnen vertrouwen op de verklaringen van de politie. De vordering van [eiser] werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis werd uitgesproken op 19 december 2024.