ECLI:NL:RBNHO:2024:13253

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
HAA 24/7812
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening voor opvang moeder en dochter op grond van de Wmo 2015

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 19 december 2024, wordt een verzoek om voorlopige voorziening behandeld. Verzoekster heeft een aanvraag ingediend voor een tijdelijke maatwerkvoorziening voor opvang voor haar en haar dochter op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De gemeente Haarlem, als verweerder, heeft besloten om verzoekster voor een periode van twee weken op te vangen, maar zonder haar dochter, die bij de vader zou verblijven. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, waarbij zij stelt dat het onterecht is om haar en haar dochter uit elkaar te halen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat verweerder verzoekster samen met haar dochter moet opvangen tot zes weken na de beslissing op het bezwaar. De voorzieningenrechter oordeelt dat het onderzoek van verweerder ontoereikend is om te concluderen dat de dochter bij de vader kan verblijven, gezien de omstandigheden en de mogelijke risico's voor de veiligheid van de dochter. De voorzieningenrechter benadrukt dat de belangen van het kind in deze situatie cruciaal zijn en dat er verder onderzoek moet worden gedaan naar de zelfredzaamheid van verzoekster en de zorg voor haar dochter.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verweerder om expliciet aan te geven wat er besloten wordt en op welke grondslag, om verwarring te voorkomen. De voorzieningenrechter wijst erop dat de beslissing voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. Verzoekster krijgt haar griffierecht terug en verweerder wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/7812

uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 december 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats 2] , verzoekster

(gemachtigde: mr. J. Sprakel),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, verweerder

(gemachtigden: mr. B.E. Robbe, mr. S. Eljarroudi en H. Esselink).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster in verband met het door verweerder naar aanleiding van haar aanvraag voor een (tijdelijke) maatwerkvoorziening opvang voor haar en haar dochter genomen besluit.
1.2.
Op 27 november 2024 heeft verweerder besloten om verzoekster (zonder haar dochter) voor twee weken op te vangen en gedurende die periode verder onderzoek te doen. Haar dochter zou bij de vader kunnen verblijven.
1.3.
Verzoekster heeft hiertegen op 28 november 2024 bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen en in afwachting daarvan een ordemaatregel te nemen.
1.4.
Op 29 november 2024 heeft de voorzieningenrechter vooruitlopend op de (verdere) behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening bij wijze van ordemaatregel beslist dat verweerder verzoekster samen met haar dochter moet opvangen totdat het verzoek is behandeld op de zitting van 5 december 2024.
1.5.
Verzoekster en haar dochter zijn vervolgens door verweerder opgevangen in de gezinsopvang in Hoofddorp .
1.6.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.7.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 5 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster, [naam 3] (Stichting Steunpunt), [naam 4] (ondersteuner van verzoekster via een Facebook-groep) en de gemachtigden van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

Feiten en omstandigheden

2.1.
Verzoekster is in [jaar] in [land] met [naam 1] getrouwd. Zij heeft de [nationaliteit] nationaliteit en hij de Nederlandse. Zij zijn in Nederland gaan wonen in het huis van de man en op [datum 2] is hun dochter [naam 2] geboren.
2.2.
Bij beschikking van [datum 1] is de echtscheiding uitgesproken. Onder meer is afgesproken dat de ouders gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag over hun dochter en dat zij het hoofdverblijf bij de moeder heeft. Totdat verzoekster een woning via de gemeente Hoofddorp toegewezen heeft gekregen, staat de man toe dat verzoekster en hun kind bij hem kunnen verblijven. Verzoekster moet zich inspannen om zo spoedig mogelijk een eigen woonruimte voor haarzelf en haar kind te vinden.
2.3.
Verzoekster is vervolgens na enig tijd samen met haar dochter teruggegaan naar [land] waar zij bij familie is gaan wonen. Na enkele maanden, eind september 2024, is zij samen met haar dochter weer naar Nederland gekomen. Zij heeft zich bij de Brede Centrale Toegang (BCT) gemeld en heeft vervolgens op verschillende adressen verbleven. Onder meer MeerWaarde, Veilig Thuis en de Stichting Steunpunt zijn betrokken (geweest) bij de situatie van verzoekster en haar dochter.
2.4.
Op 4 november 2024 heeft een intakegesprek plaatsgevonden bij de BCT waarvan een verslag is opgemaakt. De BCT concludeert hierin dat verzoekster zelfredzaam is en dakloos is geraakt vanwege remigratie zonder huisvestingsplan. Verzoekster is terugverwezen naar de gemeente van herkomst en de BCT heeft vastgesteld dat zij geen toestemming krijgt om gebruik te maken van de maatwerkvoorziening maatschappelijke opvang.
2.5.
Op 18 november 2024 heeft een gesprek plaatsgevonden op het hoofdkantoor van MeerWaarde in Hoofddorp met verzoekster, de vader, een medewerker van Veilig Thuis en een medewerker van MeerWaarde. De huidige situatie, problemen met de huisvesting, vaders situatie, de toekomst van het kind en de mogelijke oplossingen, vervolgstappen, juridische stappen en keuzes zijn besproken. Geconcludeerd is dat het erop lijkt dat de enige optie is dat de dochter bij haar vader blijft, aangezien hij wel een woning heeft. Beide ouders moeten samen afspraken maken over de zorg en omgang met hun dochter, met daarbij ondersteuning van MeerWaarde. Als er geen oplossing komt, kan juridische tussenkomst noodzakelijk zijn. Er is onder meer afgesproken op korte termijn een (nieuw) gesprek te gaan voeren om tot afspraken te komen voor het welzijn van dochter en omgang.
2.6.
Een nieuw gesprek met MeerWaarde heeft, zo is verklaard ter zitting, (nog) niet plaatsgevonden. Toegelicht is dat hiervoor (nog) geen tijd was omdat er andere zaken, zoals inkomen en opvang, moesten worden geregeld.
Aanvraag en besluit
3.
3.1.
Op 19 november 2024 heeft Stichting Steunpunt voor verzoekster een (spoed)aanvraag ingediend voor tijdelijk maatwerk in de vorm van maatschappelijke opvang op grond van de Wet Maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), voor haar en haar minderjarige dochter.
3.2.
Op 26 november 2024 heeft de gemachtigde van verzoekster (opnieuw) een aanvraag ingediend voor zowel maatwerk als tijdelijk maatwerk voor opvang op grond van de Wmo 2015.
3.3.
Op 27 november 2024 heeft verweerder besloten dat verzoekster op basis van de opgehaalde informatie bij wijze van uitzondering voor de duur van twee weken kan worden opgevangen. In de komende twee weken zal verzoekster moeten meewerken aan het verdere onderzoek. Omdat verweerder het traject met Veilig Thuis niet wil doorkruisen en omdat verweerder het beleid ‘geen kinderen in de opvang’ voert kan verweerder alleen aan verzoekster opvang bieden. Verweerder vangt verzoekster twee weken op en zal in die tijd verder onderzoek doen en afstemmen met Veilig Thuis.
Bezwaar en verzoek om voorlopige voorziening
4.
4.1.
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en stelt zich – samengevat – op het standpunt dat verweerder verzoekster en haar dochter samen opvang moet bieden. Het door verweerder verrichtte onderzoek is niet volledig en onzorgvuldig geweest. Verweerder erkent dit ook door aan te geven dat er nog nader onderzoek zal worden verricht.
4.2.
Verzoekster vraagt de voorzieningenrechter te bepalen dat verweerder haar en haar dochter passend moet opvangen tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Volgens verzoekster is het uit elkaar halen van verzoekster en haar dochter in strijd met internationale wetgeving. Er is volgens verzoekster geen reden om aan te nemen dat haar dochter naar haar vader zou moeten of dat dat het beste voor haar zou zijn. Zij heeft juist een duidelijke binding met haar moeder. De binding met haar vader lijkt gebrekkig.
Verweerschrift
5.
5.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoekster alleen een huisvestingsvraag heeft, waarvoor de Wmo 2015 niet is bedoeld. Het besluit om verzoekster bij hoge uitzondering op te vangen is volgens verweerder dan ook niet genomen op grond van de Wmo 2015. Verder voert verweerder het beleid ‘geen kinderen in de opvang’ en omdat de ouders overeengekomen waren dat de dochter grotendeels in de woning van de vader zou verblijven heeft verweerder besloten de dochter niet elders op te vangen. Verweerder wil gedurende de twee weken nader onderzoeken wat er echt aan de hand is en of hij nog wat kan betekenen voor verzoekster.
5.2.
Verweerder is verder op grond van de huidige jurisprudentie vooralsnog van mening dat verzoekster zelfredzaam is. Van strijdigheid met internationale wetgeving is volgens verweerder geen sprake. Verweerder verwijst daarvoor naar (vaste) jurisprudentie.
5.3.
Volgens verweerder zijn de belangen van de dochter meegewogen in de beslissing. Verweerder is niet gebleken dat de ouders niet in staat zijn om voor hun kind te zorgen. Volgens verweerder kan de dochter bij de vader krijgen waar zij recht op heeft.
Omdat de reden van de dakloosheid niet het gevolg is van problemen bij het zich handhaven in de samenleving is verweerder niet verplicht om verzoekster samen met haar dochter opvang te verstrekken op grond van de Wmo 2015.
5.4.
Een verblijf van de dochter in een bekend huis (bij vader) heeft voor verweerder de voorkeur boven een verblijf in een opvanglocatie, zeker als de ouders hier afspraken over hebben gemaakt.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Wat heeft verweerder besloten?
8.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat verzoekster een aanvraag/melding heeft gedaan voor een (tijdelijke) maatwerkvoorziening voor opvang op grond van de artikelen 2.3.2 en 2.3.3 van de Wmo 2015.
8.2.
Uit het primair besluit wordt niet duidelijk wat verweerder nu heeft besloten. Slechts wordt gesproken over opvang bij wijze van uitzondering en verder onderzoek gedurende de twee weken daarna. Impliciet lijkt verweerder daarmee aan te geven dat het verzoek om een tijdelijke maatwerking voorziening wordt toegewezen, hangende het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2. van de Wmo 2015. Pas door lezing van het verweerschrift en de ter zitting gegeven toelichting is duidelijk geworden dat een tijdelijke maatwerkvoorziening in de vorm van spoedopvang, zoals bedoeld in artikel 2.3.3, van de Wmo 2015 is geweigerd. Dit omdat verzoekster volgens verweerder vooralsnog zelfredzaam is en haar dochter bij de vader kan verblijven.
Verweerder heeft verzoekster (zonder haar dochter) – buiten de Wmo 2015 om – in de noodopvang opgevangen gedurende twee weken om verder onderzoek te verrichten.
Een besluit naar aanleiding van de melding op grond van artikel 2.3.2, van de Wmo is (nog) niet genomen.
8.3.
Teneinde verwarring te voorkomen, ook voor de belanghebbende die immers duidelijkheid moet verkrijgen over zijn of haar rechtspositie, verdient het aanbeveling dat verweerder in het vervolg in de afgegeven mo-besluiten expliciet aangeeft wat wordt besloten en op grond van welke wet- en regelgeving.
Heeft het bezwaar van verzoekster een redelijke kans van slagen?
9.
9.1.
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is het onderzoek van verweerder op dit moment nog ontoereikend om het besluit om enkel moeder op te vangen, of dit nu in de vorm van spoedopvang op grond van de Wmo 2015 of buitenwettelijke noodopvang is, te kunnen dragen.
9.2.
Vooralsnog kan de voorzieningenrechter, gelet op de beschikbare informatie, niet zonder meer volgen dat het verantwoord is om moeder en dochter niet samen op te vangen omdat dochter bij de vader zou kunnen verblijven.
De enkele verwijzing naar het gespreksverslag van 18 november 2024 en het ter zitting gedane aanbod om de vader te horen acht de voorzieningenrechter daartoe ontoereikend. Objectieve en verifieerbare informatie waaruit volgt dat de vader de verantwoordelijkheid voor het verblijf en de zorg van zijn dochter op zich kan nemen ontbreekt en zou met het horen van de vader ter zitting ook niet zijn verkregen.
9.3.1.
De voorzieningenrechter acht daarbij allereerst van belang dat uit de e-mail van [naam 5] , maatschappelijk werker van MeerWaarde van 30 oktober 2024 volgt dat verzoekster benoemde dat de dochter een paar dagen bij vader kon zijn, maar dat de vader de dochter na een dag weer terugbracht naar moeder, omdat hij niet voor zijn dochter kon zorgen.
9.3.2.
Verder volgt uit het verslag van de BCT van 4 november 2024 dat er een conflict is tussen verzoekster en haar ex-man en dat verzoekster heeft aangegeven dat er sprake was van aanhoudend huiselijk geweld, fysiek en verbaal. Een onderbouwing hiervan ontbreekt, maar de enkele kale betwisting hiervan door verweerder is, gelet op het ontbreken van objectieve en verifieerbare informatie, voor de voorzieningenrechter niet toereikend om uit te gaan van de lezing van verweerder.
9.3.3.
In het gespreksverslag van 18 november 2024 geeft verzoekster aan dat verzoekster niet terug kan keren naar de woning vanwege fysiek en psychisch geweld. De vader geeft aan de woning niet open te stellen voor verzoekster. De vader geeft aan dat het overdag met dochter wel lukt, maar als het donker begint te worden vindt hij het lastig worden. In het verslag wordt verder vermeld dat de situatie urgent is als de ouders er onderling niet uitkomen en mogelijk de Raad voor de Kinderbescherming moet worden ingeschakeld en uithuisplaatsing van de dochter kan volgen.
9.4.
De stelling van verweerder dat desondanks gerechtvaardigd tot de conclusie kan worden gekomen dat dochter van verzoekster bij haar vader zou kunnen verblijven, kan de voorzieningenrechter moeilijk volgen en verweerder zal daarvoor echt nog verdergaand onderzoek moeten verrichten.
9.5.
Het bezwaar van verzoekster tegen verweerders besluit om haar wel, en haar dochter niet, op te vangen heeft bij deze stand van zaken dan ook een redelijke kans van slagen. Waarbij het verder nog de vraag is of een scheiding tussen moeder en dochter in een situatie als deze ook wenselijk is, zoals verweerder voorstelt in het besluit.
10. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding om te bepalen dat verweerder verzoekster en haar dochter samen blijft opvangen tot zes weken nadat op het bezwaar van verzoekster is beslist.
Beslissing naar aanleiding van de melding op grond van artikel 2.3.2, van de Wmo
11.1.
Verweerder dient nog te beslissen op de aanvraag van verzoekster voor een maatwerkvoorziening in de vorm van maatschappelijke opvang op grond van de Wmo 2015. Hierbij zal hij onder meer nog verder moeten onderzoeken of verzoekster al dan niet zelfredzaam is. Bij het onderzoek naar die vraag dient verweerder ook de belangen van de dochter van verzoekster te betrekken.
11.2.
Hoewel het niet op de weg van de voorzieningenrechter ligt om voor te schrijven of te adviseren op welke wijze dit onderzoek feitelijk moet worden verricht wijst de voorzieningenrechter verweerder in dat kader wel op de ter zitting genoemde uitspraken van de rechtbank Den Haag en de rechtbank Amsterdam van respectievelijk 8 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3132 en 3 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3170.
In de eerst genoemde uitspraak is het desbetreffende college in overweging gegeven om het nog uit te voeren onderzoek naar de belangen van de kinderen en de afweging daarvan in deze situatie uit te voeren of uit te laten voeren aan de hand van de door de Kinderombudsman daartoe ontwikkelde handreiking.
In de tweede uitspraak is het college gewezen op de mogelijkheid van het inschakelen van de Raad voor de Kinderbescherming als deskundige. Dit is volgens die rechtbank bij uitstek een organisatie die de belangen van het kind in kaart kan brengen als ook welke vormen van hulp en/of ondersteuning nodig zijn om de ontwikkeling van het kind te waarborgen.

Conclusie en gevolgen

1. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat verweerder verzoekster en haar dochter moet blijven opvangen tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
13. De voorzieningenrechter wil wel benadrukken dat deze uitspraak zeker nog niet betekent dat verzoekster en haar dochter recht zouden hebben op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015, en dat verzoekster er alles aan moet blijven doen om verblijf voor haar en haar dochter te verkrijgen.
14. Verzoekster krijgt het door haar betaalde griffierecht terug. Verder is er aanleiding verweerder te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze stelt de voorzieningenrechter vast op € 1.750,00 (waarbij geldt 1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en een wegingsfactor gemiddeld).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en bepaalt dat verweerder verzoekster en haar dochter moet blijven opvangen tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 51,00 aan verzoekster moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,00 aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van F. Voskamp, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.