ECLI:NL:RBNHO:2024:13215

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
C/15/351238 / HA ZA 24-196 incident
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van financiële bescheiden in het kader van legitieme portie

In deze zaak heeft de zoon van de erflater, eiser, zich beroepen op zijn legitieme portie na het overlijden van zijn vader. Eiser heeft de nalatenschap verworpen en vordert in zowel het incident als de hoofdzaak afgifte van financiële bescheiden om de hoogte van zijn legitieme portie te kunnen berekenen. Ondanks dat gedaagde, de erfgename en tweede echtgenote van de vader, een notaris heeft gemachtigd om de benodigde stukken te verstrekken, zijn er tot op heden geen bescheiden overgelegd. De rechtbank heeft gedaagde veroordeeld tot afgifte van de gevraagde documenten, onder oplegging van een dwangsom. De beslissingen in de hoofdzaak worden aangehouden tot de benodigde informatie is verstrekt.

De procedure is gestart met een tussenvonnis en een mondelinge behandeling, waarbij eiser zijn verzoek om informatie heeft onderbouwd. Gedaagde heeft verweer gevoerd, maar de rechtbank oordeelt dat eiser recht heeft op de gevraagde informatie op basis van artikel 4:78 BW, dat de informatieplicht van de erfgenamen regelt. De rechtbank heeft bepaald dat gedaagde binnen twaalf weken na het vonnis de gevraagde bescheiden moet verstrekken, en dat er een dwangsom van toepassing is voor elke dag dat zij in gebreke blijft. De zaak wordt op 19 februari 2025 opnieuw behandeld, waarbij gedaagde de gelegenheid krijgt om zich uit te laten over de omvang van de legitieme portie van eiser.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/351238 / HA ZA 24-196
Vonnis in het incident en in de hoofdzaak van 27 november 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. M.A. Kanning te Haarlem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. J.L. Scheltens te Haarlem.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
De zaak in het kort
[eiser] is een zoon van erflater. Hij heeft de nalatenschap verworpen en een beroep gedaan op zijn legitieme portie. Voor het berekenen van de hoogte van zijn legitieme portie heeft hij financiële bescheiden nodig. Hoewel [eiser] [gedaagde] (erfgenaam en tweede echtgenote van zijn vader) meermaals om de bescheiden heeft verzocht, weigert zij hieraan gehoor te geven. [eiser] vordert daarom (in incident en in de hoofdzaak) afgifte van diverse financiële bescheiden. Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat [gedaagde] een notaris zal machtigen om alle financiële bescheiden op te vragen en een financiële opstelling te maken. [gedaagde] heeft eind september een notaris gemachtigd. [eiser] heeft vervolgens (ook niet via de notaris) de verzochte informatie niet ontvangen. De rechtbank veroordeelt daarom [gedaagde] alsnog tot afgifte van de gevraagde bescheiden. Vanwege de weigerachtige houding van [gedaagde] wordt er een dwangsom aan die veroordeling verbonden. In afwachting van de te overleggen (financiële) bescheiden worden verdere beslissingen in de hoofdzaak aangehouden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 3 juli 2024
- de mondelinge behandeling van 16 september 2023, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden
- de pleitaantekeningen van mr. Kanning namens [eiser]
- de akte uitlating met producties 2 en 3 van de zijde van [gedaagde]
- de akte van de zijde van [eiser].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
[eiser] is één van de vijf kinderen geboren uit het huwelijk van [vader] (hierna: vader) en [moeder] (hierna: moeder).
2.2.
Moeder is op 22 oktober 1996 overleden. Zij heeft bij testament van 28 juli 1994 over haar nalatenschap beschikt. De kinderen van moeder kregen bij haar overlijden een niet opeisbare vordering op vader. Op basis van de successieaangifte van moeder is de vordering van de kinderen bepaald op een bedrag van ƒ 3.073,06 (€ 1.394,49).
2.3.
Vader is op 6 februari 2002 in tweede echt gehuwd met [gedaagde]. Vader is op 6 april 2023 overleden. Bij testament van 13 augustus 2002 heeft vader over zijn nalatenschap beschikt. Vader heeft [gedaagde] benoemd tot zijn erfgename voor het maximaal beschikbare gedeelte en zijn kinderen voor hun legitieme portie. Aan ieder van de kinderen is daarbij de last opgelegd om een bedrag gelijk aan diens netto legitieme portie renteloos aan [gedaagde] ter leen te verstrekken. Verder is [gedaagde] tot executeur benoemd.
2.4.
Op 2 februari 2023 heeft [gedaagde] de nalatenschap van vader zuiver aanvaard. De benoeming tot executeur is tot op heden (nog) niet door [gedaagde] aanvaard.
2.5.
Op 5 juli 2023 hebben de kinderen de nalatenschap van vader verworpen. Gelijktijdig heeft [eiser] een beroep op zijn legitieme portie gedaan.
2.6.
Bij brieven van 3 oktober en 21 december 2023 heeft [eiser] [gedaagde] verzocht om alle nodige informatie te verschaffen voor het berekenen van de hoogte van zijn legitieme portie. In die laatste brief is [gedaagde] ook verzocht het erfdeel van [eiser] in de nalatenschap van moeder aan hem uit te keren. [gedaagde] heeft aan deze verzoeken geen uitvoering gegeven.

3.Het geschil

in het incident

3.1.
[eiser] vorder bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te veroordelen om binnen één maand na dit vonnis, alle in punt 3.9 van de dagvaarding genoemde bescheiden en inlichtingen aan de rechtbank en aan [eiser] te verstrekken;
II. te bepalen dat [gedaagde] een dwangsom van € 1.000,-, althans een in goede justitie door de rechtbank te bepalen bedrag, verbeurt voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] in gebreke blijft aan dit vonnis te voldoen, zulks tot een maximum van € 100.000,-, althans een in goede justitie door de rechtbank te bepalen maximumbedrag;
in de hoofdzaak
III. [gedaagde] te veroordelen om binnen één maand na dit vonnis, alle in punt 3.9 van de dagvaarding genoemde bescheiden en inlichtingen aan de rechtbank en aan [eiser] te verstrekken;
IV. te bepalen dat [gedaagde] een dwangsom van € 1.000,-, althans een in goede justitie door de rechtbank te bepalen bedrag, verbeurt voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] in gebreke blijft aan dit vonnis te voldoen, zulks tot een maximum van € 100.000,-, althans een in goede justitie door de rechtbank te bepalen maximumbedrag;
V. aan de hand van de door [gedaagde] te verstrekken bescheiden en inlichtingen bij wijze van verklaring voor recht de omvang van de legitimaire massa en de legitieme portie van [eiser] in de nalatenschap van erflater vast te stellen;
VI. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] wegens vordering erfdeel erflaatster een bedrag van € 2.961,14 inclusief rente na 28 februari 2024, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
VII. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] wegens buitengerechtelijke kosten een bedrag van € 925,-, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
in het incident en in de hoofdzaak
VIII. [gedaagde] te veroordelen in de (na)kosten van deze procedure, te vermeerderen met wettelijke rente indien voldoening niet binnen de gestelde termijnen plaatsvindt.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat hij met het beroep op zijn legitieme portie een (nog niet opeisbare) vordering in geld verkrijgt op de nalatenschap van vader. Voor het vaststellen van de hoogte van zijn legitieme portie dient hij over de benodigde documenten en informatie te beschikken om de legitimaire massa en daarmee zijn legitieme portie te kunnen vaststellen. Op grond van artikel 4:78 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft [eiser] als legitimaris tegenover [gedaagde] aanspraak op inzage en afschrift van alle bescheiden die hij voor de berekening van zijn legitieme portie nodig heeft. Omdat [gedaagde] tot op heden – ondanks diverse sommaties – in gebreke blijft de gevraagde informatie te verstrekken, acht [eiser] het opleggen van een dwangsom noodzakelijk om alsnog de verstrekking van de verzochte documenten af te dwingen. Daarnaast heeft [eiser] er recht op en belang bij dat nadat door [gedaagde] de vereiste informatie is verschaft, de omvang van de legitimaire massa en de legitieme portie van [eiser] wordt vastgesteld. Verder heeft [eiser] er recht en belang bij dat [gedaagde] zijn geldvordering inzake zijn erfdeel in de nalatenschap van moeder betaalt, die opeisbaar is geworden ten tijde van het overlijden van vader.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in het incident

4.1.
Ter zitting hebben partijen afgesproken dat [gedaagde] binnen twee weken na de zitting een notaris zal aanwijzen als uitvoerder van het testament van vader en deze zal machtigen om de door [eiser] gewenste stukken te verzamelen. [gedaagde] heeft een machtiging overgelegd waaruit blijkt dat zij op 30 september 2024 mr. A. Stuijt (hierna: de notaris) heeft gemachtigd om
namens haar alle benodigde informatie op te vragen, alsmede tot het verrichten van alle overige handelingen die dienstig kunnen zijn ter bevordering van het verkrijgen van een overzicht van de nalatenschapvan vader. De machtiging strekt zich ook uit tot het aan de hand van de genoemde stukken berekenen van de legitieme portie van [eiser]. De notaris heeft bij brief van 1 oktober 2024 deze machtiging bevestigd.
4.2.
Omdat [eiser], ondanks voornoemde machtiging niets meer heeft vernomen van [gedaagde] noch van de notaris en er tot op heden geen bescheiden en informatie zijn overgelegd heeft hij de rechtbank verzocht (alsnog) vonnis te wijzen.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.3.
In artikel 4:78 BW is bepaald dat een legitimaris, niet-erfgenaam, tegenover de erfgenamen aanspraak kan maken op inzage en afschrift van alle bescheiden die hij nodig heeft om zijn legitieme portie te berekenen. Hoever de informatieplicht van artikel 4:78 BW reikt, dient per geval te worden beoordeeld. De wetgever heeft gekozen voor een ruim toepassingsbereik met de bewoordingen ‘alle daartoe strekkende inlichtingen’, maar het is geen algemeen inzagerecht en het beperkt zich tot de gegevens die nodig zijn voor de berekening van de legitieme portie. Welke gegevens nodig zijn volgt uit artikel 4:65 BW. Daarin is bepaald dat de legitieme portie wordt berekend over de waarde van de goederen van de nalatenschap, welke waarde wordt vermeerderd met de in aanmerking te nemen giften en verminderd met de schulden vermeld in artikel 4:7 lid 1 onder a tot en met c en f BW.
4.4.
Onder randnummer 3.9. van de dagvaarding heeft [eiser] verzocht om verstrekking van de volgende bescheiden:
  • een verifieerbaar overzicht van alle bezittingen en schulden van vader op het moment van zijn overlijden, voor zover het schulden als bedoeld in artikel 4:7 lid 1 onder a en b en onder f BW betreft;
  • alle onderbouwde stukken van de verschillende bedragen zoals opgegeven bij het overzicht onder 1, inclusief een waardering van alle bezittingen;
  • een overzicht van alle betaal-, spaar- en/of beleggingsrekeningen van erflater in Nederland en in het buitenland in de periode 2018 t/m overlijden, met vermelding van de saldi op de overlijdensdatum;
  • kopieën van de bankafschriften en de betreffende betaal-, spaar- en/of beleggingsrekeningen over de periode 2018 tot overlijden;
  • een opgave van alle schenkingen en giften die door vader bij leven zijn gedaan;
  • aangiften inkomstenbelasting 2018 t/m 2023, inclusief de daarop opgelegde aanslagen;
  • aangifte erfbelasting, inclusief de daarop opgelegde aanslag;
  • een overzicht van alle lijfrentepolissen en/of levensverzekeringen, inclusief alle polissen en correspondentie over de uitkering hiervan;
  • bewijsstukken (notariële afrekeningen) waaruit blijkt van verkoopopbrengsten van eventuele tot de nalatenschap behorende onroerende zaken, alsmede een kopie van de bankafschriften waaruit blijkt aan wie de (ver)koopsom is voldaan;
  • in geval van een onderneming die in de nalatenschap valt, in beginsel de jaarstukken van drie jaar vóór overlijden;
  • polissen van uitvaartverzekeringen en de correspondentie over de uitkering hiervan;
  • een afschrift van de akte huwelijkse voorwaarden voor zover opgemaakt;
  • alle overige informatie die van belang kan zijn voor de berekening van de legitieme portie.
4.5.
[gedaagde] heeft niet betwist dat [eiser] over voornoemde informatie, voor zover van toepassing op deze situatie, moet kunnen beschikken, maar voert aan dat zij zelf niet in staat is deze aan te leveren. Dit bezwaar is met de machtiging van de notaris ondervangen. [gedaagde] zal dan ook (al dan niet via de notaris) voornoemde bescheiden en opgave met betrekking tot het vermogen van vader aan [eiser] moeten verstrekken, zodat [eiser] aan de hand hiervan de legitimaire massa (inclusief eventuele binnen de vijf jaren voorafgaande aan het overlijden gedane schenkingen) zal kunnen vaststellen. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat voor de polissen van lijfrentes en/of levensverzekeringen en/of uitvaartverzekering geldt dat indien deze polissen niet aanwezig zijn, [gedaagde] ermee kan volstaan dat te verklaren. Hetzelfde geldt voor de huwelijkse voorwaarden.
Dat sprake was van een onderneming is niet gebleken, zodat dit deel van de vordering niet toewijsbaar is. Wat betreft de gevorderde ‘overige informatie’ geldt dat dit deel van de vordering te onbepaald is om toegewezen te kunnen worden.
4.6.
De termijn waarbinnen [gedaagde] de bettreffende gegevens aan [eiser] moet verstrekken, zal worden bepaald op twaalf weken na de datum van dit vonnis. Daarbij is van belang dat [gedaagde] op 30 september 2024 de notaris al gemachtigd heeft tot het verzamelen van alle stukken, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat dit proces al is gestart.
4.7.
Omdat [gedaagde] – ondanks herhaaldelijke verzoeken – weigerachtig blijft de nodige informatie te verschaffen aan [eiser], zal de rechtbank een dwangsom aan de veroordeling verbinden zoals in de beslissing vermeld.
4.8.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het incident worden veroordeeld. Deze kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot:
  • salaris advocaat € 614,00 (1 punt x tarief € 614,00)
  • nakosten
totaal € 792,00
4.9.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
in de hoofdzaak
4.10.
De rechtbank zal de zaak naar de rol van 19 februari 2025 verwijzen. [gedaagde] kan dan de stukken in het geding brengen en zich uitlaten met betrekking tot de omvang van de legitieme portie van [eiser]. Vervolgens zal [eiser] bij antwoordakte hierop kunnen reageren.
4.11.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
veroordeelt [gedaagde] voor wat betreft de nalatenschap van vader om binnen twaalf weken na de datum van dit vonnis (voor zover voorhanden) afschrift van de volgende bescheiden aan [eiser] te verstrekken:
  • een verifieerbaar overzicht van alle bezittingen en schulden van vader op het moment van zijn overlijden, voor zover het schulden als bedoeld in artikel 4:7 lid 1 onder a en b en onder f BW betreft, inclusief de onderliggende stukken ter onderbouwing;
  • een overzicht van alle betaal-, spaar- en/of beleggingsrekeningen van vader met vermelding van de saldi op de overlijdensdatum;
  • kopieën van de bankafschriften en de betreffende betaal-, spaar- en/of beleggingsrekeningen over de periode 2018 tot overlijden;
  • een opgave van alle schenkingen en giften die door vader bij leven zijn gedaan;
  • aangiften inkomstenbelasting 2018 t/m 2023, inclusief de daarop opgelegde aanslagen;
  • de overlijdensaangifte inkomstenbelasting en de daarop opgelegde aanslag;
  • de aangifte en aanslag erfbelasting en de daarop opgelegde aanslag;
  • een overzicht van alle lijfrentepolissen en/of levensverzekeringen, inclusief alle polissen en correspondentie over de uitkering hiervan, voor zover aanwezig;
  • bewijsstukken (notariële afrekeningen) waaruit blijkt van verkoopopbrengsten van eventuele tot de nalatenschap behorende onroerende zaken, alsmede een kopie van de bankafschriften waaruit blijkt aan wie de (ver)koopsom is voldaan;
  • polissen van uitvaartverzekeringen en de correspondentie over de uitkering hiervan, voor zover aanwezig;
  • een afschrift van de akte huwelijkse voorwaarden voor zover opgemaakt,
5.2.
bepaalt dat [gedaagde] een dwangsom zal verbeuren van € 500,00 voor iedere dag dat zij niet aan de onder 5.1 uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in proceskosten in het incident ten bedrage van € 792,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in de hoofdzaak
5.6.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
19 februari 2025voor akte aan de zijde van [gedaagde],
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Pott Hofstede en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2024. [1]

Voetnoten

1.type: 1589