ECLI:NL:RBNHO:2024:13213

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
C/15/348558 / HA ZA 24-48
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzetprocedure tegen voormalig bestuurder door curator na faillissement D&S Schoonmaak B.V. met onrechtmatige onttrekkingen

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 18 december 2024 uitspraak gedaan in een verzetprocedure die door de curator van D&S Schoonmaak B.V. is aangespannen tegen de voormalig bestuurder, [gedaagde]. De curator heeft de procedure overgenomen na het faillissement van D&S, dat op 16 januari 2024 door de rechtbank Amsterdam was uitgesproken. De curator vorderde terugbetaling van onrechtmatige onttrekkingen door [gedaagde] aan de boedel van D&S, die in totaal € 318.560,04 bedroegen. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] onvoldoende had onderbouwd dat de betwiste betalingen ten behoeve van D&S waren gedaan, en dat er sprake was van onbehoorlijk bestuur. De rechtbank heeft de vordering van de curator grotendeels toegewezen, inclusief een bedrag aan buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bestuurders en de gevolgen van onbehoorlijk bestuur in het kader van faillissement.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/348558 / HA ZA 24-48
Vonnis in verzet van 18 december 2024
in de zaak van
[curator],
kantoorhoudend te [plaats 1],
handelend in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid D&S SCHOONMAAK B.V. te Amsterdam,
eiser,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. S. Zonneveld te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2],
gedaagde,
eiser in het verzet,
advocaat mr. K.G.O. Afriyieh te Haarlem.
Partijen zullen hierna de curator en [gedaagde] genoemd worden. De vennootschap D&S Schoonmaak B.V. zal hierna D&S genoemd worden.
De zaak in het kort
D&S is een procedure gestart tegen haar voormalig bestuurder [gedaagde] wegens vermeende onrechtmatige onttrekkingen uit het vermogen van de vennootschap. De vorderingen zijn bij verstek toegewezen, waarna [gedaagde] in verzet is gegaan. D&S is tijdens deze verzetprocedure failliet verklaard. De curator heeft de verzetprocedure vervolgens overgenomen en stelt dat sprake is van onbehoorlijk bestuur. De curator vordert – na eisvermindering – betaling door [gedaagde] van € 338.560,04, vermeerderd met de wettelijke rente, de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten. [gedaagde] betwist de gestelde onttrekkingen deels.
De rechtbank oordeelt dat de gewijzigde vordering toewijsbaar is. [gedaagde] heeft voor de niet erkende betalingen onvoldoende onderbouwd dat deze betalingen ten behoeve van D&S zijn gedaan. Daarmee is sprake van onbehoorlijk bestuur en dit heeft tot gevolg dat [gedaagde] als (voormalig) bestuurder aansprakelijk is voor de schade. [gedaagde] moet daarom een bedrag van € 318.560,04 aan de boedel van D&S terugbetalen. De gevorderde buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente worden ook (deels) toegewezen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het door deze rechtbank op 15 november 2023 tussen D&S en [gedaagde] bij verstek gewezen vonnis onder zaaknummer / rolnummer C/15/344664/ HA ZA 23-556, betekend aan [gedaagde] op 17 november 2023
  • de verzetdagvaarding van 15 december 2023 (aan te merken als conclusie van antwoord) met producties 1 t/m 8
  • het faillissementsvonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 januari 2024, waarbij D&S failliet is verklaard
  • de overname van deze procedure door de curator ex artikel 27 lid 3 Faillissementswet d.d. 22 januari 2024
  • het vonnis in verzet van 27 maart 2024, waarin een mondelinge behandeling is bepaald
  • de akte houdende overlegging producties met producties 5 t/m 13 van de zijde van de curator
  • de aanvullende productie 9 van de zijde van [gedaagde]
  • de mondelinge behandeling van 30 mei 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden en waarbij de pleitnotities van mr. Zonneveld namens de curator en van mr. Afriyieh namens [gedaagde] zijn overgelegd
  • de “conclusie van repliek” met producties 14 t/m 19 van de zijde van de curator
  • de “conclusie van dupliek” van de zijde van [gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
In 2015 is de vennootschap D&S opgericht. D&S exploiteerde een schoonmaak- en onderhoudsbedrijf. Enig aandeelhouder was de heer [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]). [betrokkene 1] was ook bestuurder van D&S in de periode van 16 november 2015 tot en met 1 september 2016 en vervolgens weer vanaf 1 maart 2019.
2.2.
In de periode van 22 juni 2021 tot en met 11 januari 2023 stond, naast [betrokkene 1], ook [gedaagde] ingeschreven als bestuurder van D&S. [gedaagde] is daarnaast enig aandeelhouder en bestuurder van GBM Holding B.V. (hierna: GBM). GBM leverde schoonmaakpersoneel aan D&S.
2.3.
Bij D&S zijn hoge schulden ontstaan, nadat er fouten waren gemaakt in de boekhouding.
Daarop zijn [betrokkene 1] en [gedaagde] met elkaar in overleg getreden over de toekomst van D&S. Zij zijn vervolgens overeengekomen om de aandelen die [betrokkene 1] in D&S houdt te verkopen en over te dragen aan GBM tegen betaling van € 1,-.
2.4.
In het kader van die voorgenomen aandelenkoop hebben D&S en GBM op 18 juni 2021 een overeenkomst gesloten die – kort gezegd – inhoudt dat GBM van D&S overneemt: alle schulden, de klanten, het personeel, de auto’s en de huurovereenkomst van de kantoorruimte (hierna: de overnameovereenkomst).
2.5.
Op 22 juni 2021 hebben [betrokkene 1] en [gedaagde] een overeenkomst tot overdracht van de aandelen van D&S gesloten (hierna: de koopovereenkomst). Bij vergissing staat D&S in de koopovereenkomst als verkopende partij vermeld, maar bedoeld is [betrokkene 1]. Vanaf het sluiten van de koopovereenkomst heeft [betrokkene 1] zich (inhoudelijk) niet meer bezig gehouden met de bedrijfsvoering van D&S. [gedaagde] heeft sindsdien feitelijk als enig bestuurder opgetreden en hij had als enige de beschikking over de accountgegevens van de bankrekening van D&S. De levering van de aandelen heeft nooit plaatsgevonden.
2.6.
Op 6 juli 2021 is GBM Services B.V. (hierna: GBM Services) opgericht. Deze vennootschap is gelieerd aan GBM.
2.7.
In de loop van 2023 is [betrokkene 1] bekend geworden met diverse betalingen die in de periode waarin [gedaagde] bestuurder van D&S was vanaf de bankrekening van D&S zijn verricht voor aangelegenheden die volgens [betrokkene 1] geen betrekking hebben op de bedrijfsvoering van D&S.
2.8.
Bij sommatiebrief van 9 augustus 2023 heeft D&S [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de gelden die hij onrechtmatig heeft onttrokken aan het vermogen van D&S en is hij gesommeerd om een bedrag van € 413.896,95 over te maken op het rekeningnummer van D&S. Een reactie op deze brief is uitgebleven.
2.9.
Bij vonnis van de rechtbank [plaats 1] van 16 januari 2024 is D&S failliet verklaard met benoeming van F[curator] als curator.

3.Het geschil

3.1.
D&S heeft in de verstekprocedure gevorderd dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde] zal veroordelen:
I. tot betaling van € 413.896,95 (inclusief wettelijke rente tot de datum van dagvaarding) vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf datum van dagvaarding tot aan de dag van betaling;
II. tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten tot een beloop van € 4.651,83;
III. tot betaling van de kosten van dit geding te vermeerderen met de nakosten ten belopen van € 132,-, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
Bij het verstekvonnis van 15 november 2023 (hierna: het verstekvonnis) zijn de vorderingen van D&S integraal toegewezen en is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van D&S tot de dag van de uitspraak begroot op in totaal € 9.257,32.
3.3.
[gedaagde] vordert in het verzet ontheffing van de tegen hem uitgesproken veroordeling bij verstekvonnis, met ontzegging van de vordering(en) van D&S, althans niet-ontvankelijk verklaring van D&S in haar vorderingen en D&S te veroordelen in de (na)kosten van dit geding, vermeerderd met de wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na dit vonnis zijn voldaan.
3.4.
De curator heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven zijn eis te zullen verminderen. Dit is bij repliek gebeurd. De curator vordert – na eisvermindering – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt:
I. tot betaling van € 338.560,04, vermeerderd met wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag van betaling;
II. tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten tot een beloop van € 4.651,83;
III. tot betaling van de proceskosten van het geding inclusief de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.5.
De curator legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat sprake is van onbehoorlijk bestuur in de zin van artikel 2:9 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). [gedaagde] heeft zijn taak als bestuurder van D&S onbehoorlijk vervuld en valt daarvan een persoonlijk ernstig verwijt te maken. [gedaagde] heeft betalingen gedaan aan de aan hem gelieerde GBM vennootschappen, zonder dat hier een rechtsgrond voor bestond. [gedaagde] wist dat daardoor een preferente belastingschuld onbetaald bleef. Ook heeft [gedaagde] privébetalingen verricht ten laste van D&S.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [gedaagde] in zijn verzet kan worden ontvangen.
[gedaagde] was bestuurder
4.2.
Ter zitting heeft [gedaagde] erkend dat hij als bestuurder van D&S is aangesteld. Dat [gedaagde] vervolgens bij conclusie van dupliek weer heeft betwist dat hij statutair bestuurder was en heeft gesteld enkel een leidinggevende functie als operationeel directeur te hebben vervuld, heeft geen effect. Een gerechtelijke erkentenis kan slechts worden herroepen, indien aannemelijk is dat zij door een dwaling of niet in vrijheid is afgelegd (artikel 154 Rv). Het eerste is niet gesteld, het tweede niet gebleken. Bovendien had [gedaagde] ook al eerder, in zijn eigen verslag als bijgevoegd aan zijn e-mail van 19 februari 2024, aan de curator bevestigd formeel aangesteld te zijn geweest als bestuurder van D&S. Dit komt ook overeen met zijn inschrijving bij de Kamer van Koophandel als bestuurder van D&S. Uit de feiten blijkt verder dat [gedaagde] als bestuurder van D&S heeft gehandeld, onder meer door werknemers van D&S te ontslaan en de financiën te beheren. Op basis van zijn erkentenis ter zitting – die bevestigd wordt door de feiten – stelt de rechtbank vast dat [gedaagde] in de bewuste periode statutair bestuurder was van D&S.
4.3.
De rechtbank zal hierna beoordelen of [gedaagde] in zijn hoedanigheid van bestuurder op grond van artikel 2:9 BW aansprakelijk is voor de gestelde onttrekkingen uit het vermogen van D&S.
Overschrijvingen zijn onvoldoende onderbouwd
4.4.
De curator stelt dat [gedaagde] onrechtmatig een bedrag van € 338.560,04 heeft onttrokken uit het vermogen van D&S en vordert terugbetaling van dit bedrag aan de boedel. De rechtbank zal die vordering grotendeels toewijzen, omdat [gedaagde] onvoldoende onderbouwd heeft betwist dat sprake is van onrechtmatige onttrekkingen aan het vermogen van D&S, waarvoor hij aansprakelijk is – op één overboeking na. Dit wordt hierna toegelicht.
4.5.
Artikel 2:9 BW bepaalt dat iedere bestuurder tegenover de rechtspersoon gehouden is tot een behoorlijke vervulling van zijn taak. Een bestuurder die zijn taak onbehoorlijk vervult is aansprakelijk voor de schade die door die onbehoorlijke taakvervulling ontstaat indien daaromtrent een persoonlijk ernstig verwijt te maken valt.
4.6.
In de bankafschriften van D&S over de periode waarin [gedaagde] bestuurder was heeft de curator diverse betalingen aangetroffen waarvan onduidelijk is of deze betalingen ten behoeve van D&S zijn verricht. De curator heeft hierover met [gedaagde] gesproken en verzocht om een nadere onderbouwing. Tijdens deze procedure heeft [gedaagde] erkend dat de betalingen aan VVE Code 9649 van in totaal € 3.410,85 privékosten betreffen. Hetzelfde geldt voor de ‘kleine bedragen’ die optellen tot een totaalbedrag van € 1.833,93 als genoemd onder randnummer 11 op pagina 5 van de verzetdagvaarding. Gelet op deze erkenningen is een deel van de vordering van € 5.244,78 al toewijsbaar. Wat betreft de overige betalingen heeft [gedaagde] verweer gevoerd en betoogt hij dat dit kosten van D&S betreffen.
De rechtbank zal hierna op die overige betalingen ingaan.
Betalingen aan GBM en GBM Services van € 238.725,-
4.7.
Aan de hand van de rekeningafschriften staat vast dat deze betalingen door D&S aan GBM en GBM Services zijn gedaan nadat [gedaagde] bestuurder van D&S is geworden. Ter zitting heeft de rechtbank aan [gedaagde] nogmaals de mogelijkheid geboden om een nadere onderbouwing te geven voor de rechtsgrond van de betalingen van D&S aan GBM en GBM Services. Met de curator is de rechtbank van oordeel dat de overgelegde factuurspecificaties en een scan van vijf facturen van GBM aan D&S niet als voldoende onderbouwing voor de rechtsgeldigheid van de betalingen van D&S aan GBM kunnen gelden. Ten eerste heeft de curator onweersproken de authenticiteit van de specificaties betwist, omdat deze blijken te zijn geantedateerd aangezien het document pas op 25 juni 2024 om 22:52 uur is aangemaakt. Als de facturen al eerder zouden hebben bestaan, had het bovendien voor de hand gelegen om die al eerder in het geding te brengen dan wel met de curator te delen in het kader van het faillissement. Dit heeft [gedaagde] niet gedaan, terwijl de curator ter zitting onweersproken heeft gesteld dat hij [gedaagde] daar wel om had gevraagd. In zijn laatste conclusie heeft [gedaagde] erkend dat de facturen pas op 25 juni 2024 zijn gespecificeerd en gesteld dat hij daar “door drukte” niet eerder aan was toegekomen.
4.8.
Terecht heeft de curator ook opgemerkt dat onderliggende overeenkomsten ontbreken en dat de aangeleverde informatie niet te controleren is, omdat stukken die de “specificaties” kunnen onderbouwen ontbreken. Daarbij geldt dat bijbehorende urenregistraties en salarisstroken van de personen die de werkzaamheden ten behoeve van D&S zouden hebben uitgevoerd ontbreken en er ook geen inkoopfacturen zijn overgelegd. De rechtbank gaat er vanuit dat deze documentatie niet beschikbaar is, omdat die ook na de geboden herkansing niet in het geding is gebracht.
4.9.
Voor de overgelegde facturen geldt dat de daarop genoemde bedragen niet overeen komen met de betaalde bedragen. De betalingen bevatten daarnaast geen omschrijving of factuurnummer. Vanaf 19 november 2021 zijn er betalingen aan GBM Services verricht. De betreffende facturen hebben een factuurdatum tussen 2 april 2021 en 15 juni 2021, terwijl GBM Services pas op 6 juli 2021 is opgericht. Ter zitting heeft [gedaagde] erkend dat de data van de facturen van GBM Services niet met de werkelijkheid overeenkomen: ze zijn pas verstuurd na oprichting van die vennootschap (6 juli 2021). Ook zijn er betalingen van D&S aan GBM waarvoor iedere vorm van onderbouwing ontbreekt, zoals de betalingen van 26 maart en 14 juni 2022. Verder heeft de curator toegelicht dat uit de winst- en verliesrekening van D&S volgt dat in de jaren 2020 en 2021 ongeveer dezelfde omzet is gerealiseerd onder gelijkblijvende bruto lonen, zodat de betalingen aan GBM en aan GBM Services niet hebben geleid tot (extra) opbrengsten. Een verklaring van [gedaagde] voor het feit dat de betalingen aan GBM de post ‘werk derden’ ruimschoots overtreffen is ook uitgebleven. [gedaagde] heeft bij zijn laatste conclusie nog aangeboden om het hoofd van de facilitaire dienst van IMC en het hoofd van de facilitaire dienst van MCO Health als getuigen te horen, maar daarbij nagelaten bijvoorbeeld al schriftelijke verklaringen van hen in het geding te brengen. Gelet op al het voorgaande oordeelt de rechtbank dat [gedaagde] met de na de zitting overgelegde stukken – ook bezien in onderlinge samenhang met de overige stukken – de onderbouwde stellingen van de curator niet gemotiveerd heeft betwist. [gedaagde] zal daarom ook niet (nogmaals) toe worden gelaten tot (getuigen)bewijs van de stelling dat het een en ander toch echt anders lag.
4.10.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bedrag van € 238.725,- onrechtmatig aan het vermogen van D&S is onttrokken.
Betalingen aan [betrokkene 2] en [betrokkene 3] van € 63.453.62
4.11.
[gedaagde] heeft toegelicht dat deze betalingen loonkosten zijn voor personen die voor D&S hebben gewerkt. Wat betreft [betrokkene 3] zijn een paar salarisspecificaties overgelegd, maar een arbeidsovereenkomst ontbreekt. Daarnaast komen de betalingen niet overeen met de bedragen als vermeld op de specificaties. Ten aanzien van de betalingen aan [betrokkene 2] ontbreekt iedere onderbouwing. Gelet hierop zal de rechtbank deze betalingen ook als onrechtmatige onttrekkingen aanmerken.
Betaling aan [betrokkene 4] met omschrijving Bitvavo van € 20.000,-
4.12.
Tussen partijen is niet in geschil dat Bitvavo een handelsplatform is voor cryptovaluta. De betaling ziet dus op investeringen in cryptovaluta. De curator betoogt dat sprake is van een onrechtmatige onttrekking, omdat de rekening bij Bitvavo niet op naam van D&S is gesteld. Daarnaast acht hij mede van belang dat betaling voor cryptovaluta niet passen in het doel van de schoonmaakonderneming D&S. [gedaagde] heeft aangevoerd dat niet hij, maar [betrokkene 1] de betaling heeft verricht, onder verwijzing naar een productie die inderdaad dateert van vóór zijn aantreden als bestuurder. De rechtbank zal de vordering daarom in zoverre afwijzen.
Betalingen aan Thuisbezorgd.nl en Dominos van € 2.007,98 en € 484,85
4.13.
Wat betreft deze betalingen heeft [gedaagde] het verweer gevoerd dat er regelmatig werd overgewerkt en er dan voor het personeel eten werd gehaald. Enige onderbouwing van deze stelling ontbreekt, zodat het verweer faalt. Dit betekent dat ook de betalingen van € 2.000,98 en € 484,85 ten onrechte uit het vermogen van D&S zijn gehaald.
Betalingen aan Gemeente Zaanstad van € 1.225,63
4.14.
[gedaagde] voert het verweer dat deze betalingen zien op de door D&S verschuldigde gemeentelijke belastingen, omdat zij gevestigd was in [plaats 2] en zodoende deze belastingen moest betalen. [gedaagde] heeft nagelaten deze stelling nader te onderbouwen door bijvoorbeeld facturen van deze belastingen over te leggen. Zijn enkele stelling is onvoldoende om aan te nemen dat de betalingen ten behoeve van D&S zijn verricht.
Betaling aan Winkelstraat.nl van € 875,-
4.15.
[gedaagde] betoogt dat deze betaling ziet op kleding voor het personeel. [gedaagde] heeft echter nagelaten deze betaling met stukken te onderbouwen, zodat ook hiervoor geldt dat onvoldoende is betwist dat dit bedrag onrechtmatig uit het vermogen van D&S is gehaald.
Betaling aan ASR Betalingscentrum B.V. van € 264,-
4.16.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat dit bedrag ziet op een betaling van premies die ten behoeve van D&S zijn verricht. Wederom geldt dat [gedaagde] heeft nagelaten dit standpunt nader te onderbouwen met bijvoorbeeld facturen van de verschuldigde premies. Aangenomen wordt daarom dat ook dit bedrag onrechtmatig aan het vermogen van D&S is onttrokken.
Onbehoorlijk bestuur
4.17.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] zijn taak als bestuurder onbehoorlijk heeft vervuld in de zin van artikel 2:9 BW. Het financiële beleid van de vennootschap is een bestuurstaak. [gedaagde] heeft als bestuurder de onrechtmatige betalingen aan de aan hem gelieerde GBM vennootschappen verricht en ten onrechte privéuitgaven ten laste van D&S laten komen, waardoor D&S schade heeft geleden. Hiermee is sprake van onbehoorlijk bestuur in de zin van artikel 2:9 BW omdat hem daaromtrent een persoonlijk ernstig verwijt te maken valt.
4.18.
Die schade bestaat in dit geval uit de betalingen die zonder rechtsgrond vanaf de bankrekening van D&S zijn gedaan en waarvan niet is gebleken dat deze ten gunste van D&S waren. [gedaagde] moet dit bedrag daarom terugbetalen aan de boedel van D&S. Het gaat om een totaalbedrag van € 318.560,04.
4.19.
Ondanks het voorgaande zal het verstekvonnis ten aanzien van de vordering tot betaling gedeeltelijk worden vernietigd, omdat de curator deze vordering bij repliek heeft verminderd en diens vordering niet op alle onderdelen wordt toegewezen.
Buitengerechtelijke kosten
4.20.
Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten zag op de bij inleidende dagvaarding gevorderde betaling van € 413.896,95. Omdat de curator vervolgens zijn eis heeft verminderd en [gedaagde] in dit vonnis wordt veroordeeld tot betaling van € 318.560,04, is [gedaagde] ook een lager bedrag aan buitengerechtelijke kosten verschuldigd. De rechtbank zal het bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten toewijzen tot het wettelijke tarief berekend over het toegewezen bedrag. Dit betekent dat [gedaagde] een bedrag van € 4.075,04 aan buitengerechtelijke kosten moet betalen.
Proceskosten
4.21.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld in de verzetprocedure en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de curator worden begroot op:
- griffierecht 6.617,00
- salaris advocaat 8.142,00 (3,0 punten × tarief € 2.714,00)
- nakosten
178,00
Totaal € 14.937,00
4.22.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart het verzet gedeeltelijk gegrond en vernietigt het door deze rechtbank op 15 november 2023 onder zaaknummer / rolnummer C/15/344664/ HA ZA 23-556 gewezen verstekvonnis,
en opnieuw beslissend:
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan de boedel van D&S te betalen een bedrag van € 318.560,04 (driehonderdachttien euro en vier eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het bedrag van € 318.560,04 met ingang van 28 september 2023 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan de boedel van D&S te betalen een bedrag van € 4.075,04 aan buitengerechtelijke kosten,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de verzetprocedure van € 14.937,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening.
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Wolfs en in het openbaar uitgesproken op
18 december 2024.