ECLI:NL:RBNHO:2024:13211

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
15.257255.24 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijke invoer van cocaïne door een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 5 december 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte die op 11 augustus 2024 op Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk een hoeveelheid cocaïne heeft ingevoerd. De verdachte, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland was, werd betrapt met 1889,89 gram cocaïne in zijn koffer, die hij vanuit Curaçao naar Nederland had gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie had gevorderd tot een jeugddetentie van 180 dagen, waarvan 111 dagen voorwaardelijk, maar de rechtbank oordeelde dat een zwaardere straf passend was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 270 dagen, waarvan 201 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met het advies van de Raad voor de Kinderbescherming en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jeugdige leeftijd en impulsiviteit. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat hij illegale goederen vervoerde, wat leidde tot de bewezenverklaring van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden verbonden aan de proeftijd, waaronder toezicht door de jeugdreclassering en deelname aan een dagbestedingsprogramma.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15.257255.24 (P)
Uitspraakdatum: 05 december 2024
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 21 november 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [land] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
nu verblijvende op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie [officier van justitie] en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. L.J. Woltring, advocaat te Haarlem, en de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), het Leger Des Heils (hierna: de jeugdreclassering) en Stichting Nidos naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 11 augustus 2024 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er bij de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit in ieder geval kan worden uitgegaan van voorwaardelijk opzet van de verdachte op de invoer van cocaïne.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.3
Bewijsmotivering
De rechtbank begrijpt dat de verdediging zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft een bewezenverklaring van voorwaardelijk opzet op de invoer van cocaïne. Gelet op de ontkennende houding van de verdachte, overweegt de rechtbank in het kader van het bewijs als volgt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte samen met een andere verdachte op 11 augustus 2024 met een vlucht vanuit Curaçao is aangekomen op Schiphol. In de koffer van de verdachte zat in totaal 1889,89 gram cocaïne verborgen. De rechtbank stelt voorop dat in zaken zoals deze, waarbij in ruimbagage verdovende middelen worden aangetroffen, als uitgangspunt geldt dat een passagier met de inhoud van zijn bagage bekend is en hiervoor dan ook verantwoordelijk kan worden gehouden. Dit uitgangspunt lijdt slechts tot een uitzondering indien er sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat iedere vorm van opzet op de invoer ontbreekt. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval van dergelijke bijzondere omstandigheden geen sprake is en overweegt daartoe als volgt.
De verdachte heeft verklaard dat hij op Curaçao is benaderd door een derde met de vraag of hij makkelijk geld wilde verdienen door etenswaren te vervoeren naar Nederland. De verdachte heeft van deze derde op Curaçao een koffer ontvangen. De verdachte heeft de koffer gecontroleerd, maar zou hierin niks hebben gezien, ook geen etenswaren. Deze feiten en omstandigheden leveren een zo verdachte situatie op, dat het op de weg van de verdachte had gelegen om nader onderzoek te doen naar de inhoud van zijn koffer. Daarbij komt dat de verdachte op de zitting heeft verklaard dat hij het risico heeft genomen dat er iets in zijn koffer zat wat hij niet had willen vervoeren, omdat hij alleen aan het geld dacht. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, zoals in dit geval op het invoeren van cocaïne, aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Door de inhoud van de koffer niet nader te controleren heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zich in de koffer iets illegaals, zoals cocaïne, bevond. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de verdachte in ieder geval voorwaardelijk opzet heeft gehad op de invoer van de cocaïne die in zijn koffer is aangetroffen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 11 augustus 2024 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Van hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, dient de verdachte te worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 180 dagen, waarvan 111 dagen voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van 2 jaren, met de bijzondere voorwaarden gedurende zijn resterende verblijf in Nederland zoals geadviseerd door de Raad. De officier van justitie acht de oplegging van de bijzondere voorwaarden op Curaçao niet uitvoerbaar en wijkt daarom af van het advies van de Raad op dit punt.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit om de verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest. Gelet op de zwaarte van de voorwaarden tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte, acht de verdediging het van belang dat de voorwaardelijke jeugddetentie zoals geëist door de officier van justitie wordt gematigd. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de oplegging van bijzondere voorwaarden.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Strafwaardigheid van het handelen van de verdachte
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 1889,89 gram cocaïne. Cocaïne is een voor de gezondheid van gebruikers daarvan schadelijke stof. De door de verdachte ingevoerde hoeveelheid was van een zodanige omvang dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere handel en verspreiding. De verdachte heeft zich bij zijn handelen kennelijk alleen laten leiden door eigen financieel gewin. De handel in en verspreiding van cocaïne gaat gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder levensdelicten en strafbare feiten die gebruikers plegen om hun behoefte aan deze stof te financieren. Mede daarom worden er forse gevangenisstraffen opgelegd voor de invoer van cocaïne.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 18 oktober 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 13 november 2024 van [raadsonderzoeker] , als raadsonderzoeker werkzaam bij de Raad.
De Raad adviseert aan de verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen die gelijk is aan de duur van de voorlopige hechtenis en een voorwaardelijke jeugddetentie met een aantal bijzondere voorwaarden die betrekking hebben op plaatsing en verblijf bij het pleeggezin van Nidos, een avondklok met elektronische controle en het meewerken aan dagbesteding. Daarnaast zal verdachte zich, tot zijn terugkeer naar Curaçao, moeten houden aan de aanwijzingen van het Leger des Heils en na aankomst op Curaçao aan de aanwijzingen van de Uitvoeringsorganisatie Justitiële Zorg. De Raad vindt het in het belang van de verdachte dat hij zo snel mogelijk terugkeert naar Curaçao.
Op de zitting heeft de Raad bovenstaand advies onderschreven en hieraan het volgende toegevoegd. De Raad adviseert op een manier waarvan zij denkt dat dit het meest in het belang van de verdachte is. Wel twijfelt de Raad of de bijzondere voorwaarden op Curaçao overdraagbaar en uitvoerbaar zullen zijn. De Raad acht het voor de verdachte te belastend als hij terug zou worden gestuurd naar de justitiële jeugdinrichting. Gelet op de tussentijdse schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte die goed is verlopen, wordt dit niet in zijn belang geacht.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank verder rekening gehouden met zijn jeugdige leeftijd. Tot slot weegt de rechtbank mee dat het op basis van wat er op de zitting is besproken en gezien het rapport van de Raad aannemelijk is dat de impulsiviteit en beïnvloedbaarheid van de verdachte er mede toe hebben geleid dat hij voor drugssmokkel is ingezet.
Straf
Bij de bepaling hoogte en de aard van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de hiervoor uiteengezette ernst van het feit niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. De rechtbank ziet in hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de persoon van de verdachte aanleiding om van deze jeugddetentie een deel voorwaardelijk aan de verdachte op te leggen. Hoewel de rechtbank op zichzelf een langere onvoorwaardelijke jeugddetentie dan door de officier van justitie is gevorderd passend had gevonden, zal de rechtbank, mede gelet op het advies van de Raad, dit niet opleggen. De rechtbank ziet hierin wel aanleiding om bij de straftoemeting ten nadele van de verdachte af te wijken van hetgeen de officier van justitie heeft gevorderd, in die zin dat er een langere voorwaardelijke jeugddetentie zal worden opgelegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte een jeugddetentie van 270 dagen dient te worden opgelegd, waarvan 201 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in het voorarrest en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De onvoorwaardelijke jeugddetentie is hierdoor gelijk aan het voorarrest. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke deel van de jeugddetentie een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich tijdens die proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. Naast de algemene voorwaarden zal de rechtbank aan de proeftijd tijdens het verblijf van de verdachte in Nederland de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de Raad geadviseerd. Hoewel de voor de verdachte op Curaçao geadviseerde bijzondere voorwaarden op zichzelf nuttig en noodzakelijk worden geacht, is de rechtbank met de officier van justitie niet overtuigd dat de bijzondere voorwaarden op Curaçao uitvoerbaar zullen zijn. Daarom zal de rechtbank geen bijzondere voorwaarden verbinden aan de voorwaardelijke straf van de verdachte nadat hij is teruggekeerd naar Curaçao en weer verblijft op zijn woonadres aldaar.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa van het Wetboek van Strafrecht.
artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.4 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
270 dagen.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
201 dagen nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten 69 dagen, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd tijdens zijn verblijf in Nederland:
  • zich meldt bij de gecertificeerde instelling het Leger des Heils, afdeling jeugdreclassering, en zich daarna gedurende de proeftijd en op de door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht en zijn medewerking verleent aan de daaruit voortvloeiende afspraken;
  • zich houdt aan de aanwijzingen van de gecertificeerde instelling het Leger des Heils;
  • meewerkt aan de plaatsing en het verblijf in het pleeggezin van Stichting Nidos, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de regels en afspraken binnen het pleeggezin;
  • meewerkt aan een avondklok, verbonden aan de locatie van het pleeggezin op het adres [adres] van 18.00 uur tot 08.00 uur of een andere tijd te bepalen door de jeugdreclassering, voor zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht in overleg met de officier van justitie;
  • waarbij elektronisch toezicht wordt verbonden aan voornoemde avondklok voor zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht in overleg met de officier van justitie;
  • meewerkt aan een dagbestedingsprogramma bij Levvel of een andere dagbesteding, indien dit door de jeugdreclassering na verloop van tijd nodig wordt geacht;
  • zich houdt aan de afspraken met zijn voogd van Stichting Nidos.
Geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling het Leger des Heils Jeugdreclassering en Jeugdbescherming, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt verder als voorwaarden dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Beslissing over voorlopige hechtenis
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. N. Cuvelier, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. M.M. van Weely en mr. E.K.A. van den Bos, (kinder)rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.B. Kuvel,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 05 december 2024.
Mr. E.K.A. van den Bos is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.