ECLI:NL:RBNHO:2024:13180

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
15/229694-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gekwalificeerde doodslag met tbs-maatregel na dodelijk steekincident in Driehuis

Op 19 december 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 11 september 2023 in Driehuis betrokken was bij een dodelijk steekincident. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gekwalificeerde doodslag, waarbij hij het slachtoffer, [slachtoffer 1], met een mes in de hart/borststreek heeft gestoken, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met opzet handelde, maar heeft hem vrijgesproken van moord wegens gebrek aan bewijs voor voorbedachte raad. De rechtbank oordeelde dat de doodslag in een onmiddellijk verband staat met een diefstal met geweld, aangezien de verdachte en zijn medeverdachten het plan hadden opgevat om geld en waardevolle spullen te bemachtigen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaren, met daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging, gezien zijn psychische problemen en het risico op recidive. De rechtbank heeft ook vorderingen tot schadevergoeding van de nabestaanden toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de geleden schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/229694-23 en 15/316470-21 (tul) (P)
Uitspraakdatum: 19 december 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 26 november 2024, 28 november 2024 en 5 december 2024 (sluiting onderzoek ter terechtzitting) in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 2002 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] ,
nu gedetineerd in het Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M.H.G. Peters en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. M.S. Rozenbeek, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

De verdenking komt er – kort en zakelijk weergegeven – op neer dat de verdachte op
11 september 2023 in Driehuis [slachtoffer 1] met een mes in de hart/borststreek heeft gestoken, als gevolg waarvan die [slachtoffer 1] is overleden.
Aan de verdachte is de verdenking in vier juridische varianten ten laste gelegd, te weten:
  • primair: moord;
  • subsidiair: gekwalificeerde doodslag;
  • meer subsidiair: doodslag;
  • meest subsidiair: diefstal met (bedreiging met) geweld, met de dood ten gevolge.
De volledige tekst van de tenlastelegging (na wijziging op de zitting van 26 november 2024) is als
bijlage 1aan dit vonnis gehecht.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van moord (primair tenlastegelegde), omdat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt voor het bestaan van voorbedachte raad. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van gekwalificeerde doodslag (subsidiair tenlastegelegde).
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feit.
Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat bij de beoordeling van het bewijs moet worden uitgegaan van de verklaring van de verdachte over (de toedracht van) het steekincident. Uitgaande van die verklaring, die op essentiële punten steun vindt in het dossier, kan volgens de raadsman niet worden bewezen dat de verdachte het opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Ook kan niet worden bewezen dat de verdachte het geweld heeft gepleegd met het bijkomende oogmerk om de diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken of om bij betrapping op heterdaad straffeloosheid of het bezit van het gestolene te verzekeren. Het gepleegde geweld staat los van de diefstal, zodat de verdachte ook moet worden vrijgesproken van het meest subsidiair ten laste gelegde feit. Enkel (eenvoudige) diefstal kan volgens de raadsman bewezen worden verklaard.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijs
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in
bijlage 2bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverweging
Op grond van de inhoud van het dossier en de bewijsmiddelen in de bijlage neemt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.
Aantreffen van het slachtoffer en doodsoorzaak
Op maandag 11 september 2023 omstreeks 10:47 uur ontving de politie een melding dat nabij het adres [adres 2] in Driehuis een steekpartij had plaatsgevonden. De politie is ter plaatse gegaan en trof in de hal van de woning [slachtoffer 1] (hierna: het slachtoffer) aan. Het slachtoffer lag op zijn rug, droeg alleen een onderbroek en zat onder het bloed (proces-verbaal van bevindingen, map E, pagina’s 4-7). Na vergeefse pogingen tot levensreddend handelen overleed het slachtoffer ter plaatse. Uit onderzoek aan het lichaam van het slachtoffer is gebleken dat hij is overleden als gevolg van een steekwond van circa 11,3 centimeter diep, rechtsvoor aan de borstkas.
Forensische en tactische bevindingen in en rondom de woning van het slachtoffer
Uit het politieonderzoek dat volgt, blijkt dat zich kort voor de melding een geweldsincident heeft voorgedaan in de woning aan de [adres 3] in Driehuis, het woonadres van het slachtoffer. Op (de knop van) de voordeur, in de hal, op de trap en op de overloop van de eerste etage worden meerdere bloedsporen aangetroffen. In het woongedeelte op de begane grond, waar onder meer de eettafel stond, trof de politie geen bloed(sporen) aan. Op de vloer van de overloop van de eerste etage zag de politie zowel schoensporen als voetsporen gezet met bloed vanaf de slaapkamer van het slachtoffer in de richting van de trap. In de slaapkamer van het slachtoffer zag de politie meerdere bloedspatten en bloedspoorpatronen. Op de vloer van de slaapkamer nabij het bureau lag een geprepareerde kabelbinder (een tot een lus gevormde tie-wrap) met daarop bloed. Het dekbed van het bed was opengeslagen en op het matras was bloed te zien.
Uit de camerabeelden van de beveiligingscamera naast de voordeur van de woning van het slachtoffer blijkt dat om 10:42:57 uur een man de woning binnen is gegaan en de voordeur sluit. Vervolgens is op de beelden te zien dat het slachtoffer om 10:46:21 uur – bebloed en alleen gekleed in een onderbroek – de woning uit rent. Om 10:46:23 uur rent dezelfde man die eerder om 10:42:57 uur de woning betrad, naar buiten. Bij het verlaten van de woning heeft de man een voorwerp vast in zijn rechterhand, dat volgens de verbalisant lijkt op het heft van een mes. Uit de linker jaszak van de man steekt een witgekleurde, vormvaste lus.
Uit het onderzoek volgt dat de verdachte de man is geweest die de woning is binnengegaan. De verdachte erkent met drie anderen naar de woning te zijn gereden en vervolgens alleen de woning te zijn binnengegaan met een keukenmes en geprepareerde tie-wraps. De verdachte erkent ook dat hij in de slaapkamer het slachtoffer met zijn mes heeft geraakt en vervolgens na het slachtoffer de woning is uitgerend en daarbij telefoons, geld en een autosleutel heeft weggenomen. In de buurt van de woning van het slachtoffer is de telefoon van het slachtoffer teruggevonden in een metalen vuilnisbak en de telefoon (met diverse pasjes) van de moeder van het slachtoffer in een waterafvoerput in het trottoir.
Verklaring van de verdachteDe verdachte heeft verklaard dat hij in de avond van 10 september 2023 telefonisch een opdracht kreeg om geld op te halen op een plek waar hij de volgende ochtend naar toe zou worden gebracht. Het slachtoffer zou van de afspraak weten en er zou daarom geen geweld aan te pas komen. De verdachte is de volgende ochtend met drie personen naar de woning van het slachtoffer gereden. Het slachtoffer heeft vervolgens voor de verdachte de voordeur geopend, waarna de verdachte de woning betrad. Er is gesproken over de prijzen van wiet en zij zijn gezamenlijk door naar boven gelopen, naar de slaapkamer van het slachtoffer. Toen de verdachte in de slaapkamer zei dat hij “namens Haarlem” kwam, keek het slachtoffer hem boos en in paniek aan, kwam dreigend naar hem toe en greep hem bij de keel. De verdachte trok het mes dat hij bij zich had en zwaaide hiermee. Het slachtoffer pakte het mes vast met zijn linkerhand, waardoor de verdachte hem niet op afstand kon houden. De verdachte raakte in paniek en moest toen kracht zetten om zich te verdedigen. Nadat het slachtoffer was geraakt, is hij naar beneden gevlucht. De verdachte is erachteraan gerend en heeft in die enkele seconden een telefoon, een sleutel en wat geld gepakt.
De verdachte is weggerend, onder het spoor door naar de plek waar volgens afspraak de auto met daarin de drie personen op hem stond te wachten. De verdachte heeft het geld afgegeven en is in de auto gestapt, die daarop met hoge snelheid is weggereden. Na enkele minuten (een paar honderd meter) is de verdachte uit de auto gezet.
Beoordeling van de verklaring van de verdachte
De rechtbank stelt vast dat de verdachte zich aanvankelijk op het zwijgrecht heeft beroepen en eerst drie weken na zijn aanhouding een inhoudelijke verklaring heeft afgelegd. Op dat moment was al een aanzienlijk deel van het procesdossier beschikbaar, waaronder de voor de verdachte belastende bevindingen als de camerabeelden en het onderzoek aan zijn mobiele telefoon. De rechtbank overweegt dat de verdachte zijn verklaring op de (tot dan toe beschikbare) inhoud van het procesdossier heeft kunnen afstemmen. De rechtbank stelt daarnaast vast dat de verdachte een globale, weinig gedetailleerde verklaring heeft afgelegd en vervolgens de vele verdiepingsvragen van zowel de politie als de rechtbank over (onder meer) het moment en de wijze waarop het slachtoffer uiteindelijk dodelijk door het mes is geraakt, niet heeft beantwoord. De reden hiervoor is volgens de verdachte gelegen in het feit dat hij in paniek was en of onder druk stond waardoor hij zich veel niet meer (goed) kan herinneren. De rechtbank stelt echter vast dat het procesdossier, met daarin de camerabeelden van de oprit en het hieronder beschreven chatgesprek, geen aanknopingspunten biedt om te veronderstellen dat de verdachte in hevige mate in paniek was of onder druk verkeerde en gaat daarom aan die aangevoerde reden voorbij. Daarbij komt dat de verdachte de door hem gestelde druk (van buitenaf) niet heeft willen uitleggen en dat de rechtbank, zoals hierna wordt overwogen, de verklaring van de verdachte op onderdelen ook ongeloofwaardig vindt. De rechtbank begrijpt de procesopstelling van de verdachte dan ook zo dat hij om hem moverende redenen bewust geen volledige openheid van zaken heeft gegeven. Dit maakt dat de rechtbank bij de beoordeling van het bewijs niet zal uitgaan van de verklaring van de verdachte – zoals de verdediging heeft verzocht – maar van de objectieve onderzoeksbevindingen in het procesdossier.
Interpretatie van de onderzoeksbevindingen
Plan van de verdachte
De rechtbank heeft zich eerst de vraag gesteld met welk doel de verdachte op
11 september 2023 naar de woning van het slachtoffer is gekomen. Uit de telecomgegevens in het procesdossier leidt de rechtbank in dat verband het volgende af.
Uit het politieonderzoek is gebleken – en door de verdediging niet betwist – dat de verdachte destijds de gebruiker was van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] .
Op 10 september 2023 om 23:33:21 uur belt het telefoonnummer [telefoonnummer 2] , in gebruik bij de medeverdachte [medeverdachte] , gedurende 555 seconden – ruim negen minuten – uit naar het telefoonnummer van de verdachte.
Om 23:46:53 uur start het telefoonnummer [telefoonnummer 3] (in gebruik bij [medeverdachte] ) een WhatsApp-gesprek met het telefoonnummer van de verdachte. In dat chatgesprek worden door de verdachte en het telefoonnummer van [medeverdachte] (onder meer) de volgende berichten uitgewisseld.
(10-09-2023) 23:53:32
[medeverdachte]
Stuur locatie
23:53:50
[medeverdachte]
Adres en nummer
23:54:19
[medeverdachte]
Neef
23:54:21
[medeverdachte]
07:00
23:54:24
[medeverdachte]
Staat die go[z]er daar
23:54:39
De verdachte
7 uur precies. Bij verfroller
23:54:46
[medeverdachte]
Stad?
23:54:47
De verdachte
Ja
23:54:54
[medeverdachte]
Is goed
23:54:56
[medeverdachte]
Neef
23:55:00
De verdachte
Oké top
23:55:19
[medeverdachte]
Hou aub je tel aan neef
23:55:29
[medeverdachte]
Zet me niet voor lul
23:55:50
De verdachte
Bro ik ben er zorg a u b dat het dit keer goed zit. En dat ik op andere vakantie kan
23:56:00
[medeverdachte]
Oke komt goed neef
23:56:18
[medeverdachte]
K beloof je lukt dit
23:56:22
[medeverdachte]
Dan ga je met buit weg neef
23:56:51
De verdachte
Oké we gaan zien wat er gebeurt morgen. Ik sta 7 uur daar
(11-09-2023) 00:00:01
[medeverdachte]
Oki neef
00:09:10
[medeverdachte]
Regel mesje ofzo ja
00:09:16
[medeverdachte]
Iets om mee te nemen na[ar] binnen
06:51:03
De verdachte
Jo g
De rechtbank stelt vast dat de verdachte zowel bij de politie als op de zitting is geconfronteerd met dit chatgesprek. De verdachte heeft erkend dat hij het gesprek heeft gevoerd, maar hij heeft geen duiding of uitleg gegeven aan de inhoud en strekking van de door en met hem uitgewisselde berichten. De rechtbank leidt uit de inhoud van het chatgesprek en de daarin gebezigde bewoordingen als ‘met buit weg’, ‘regel mesje’, ‘iets om mee te nemen na
(de rechtbank begrijpt: naar)binnen’ en ‘zorg a u b dat het dit keer goed zit. En dat ik op andere vakantie kan’ af dat de verdachte met een ander het plan had opgevat om een overval te plegen. De verdachte heeft daarvoor een groot mes en twee geprepareerde tie-wraps (tie-wraps die al door het slotje zijn gehaald en tot een lus zijn gevormd) meegenomen naar de woning van het slachtoffer. Eén van die tie-wraps is achtergebleven in de slaapkamer van het slachtoffer en de andere tie-wrap zat in de linker jaszak van de verdachte toen hij de woning weer verliet. De rechtbank acht in dat licht bezien de lezing van de verdachte dat hij naar de woning is gekomen voor een zakelijke afspraak waarvan het slachtoffer zou weten en er dus geen geweld aan te pas zou komen, ongeloofwaardig en schuift die verklaring terzijde.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het plan van de verdachte onmiskenbaar was gericht op het wegnemen van geld of andere waardevolle spullen, waarbij hij – getuige het meebrengen van een groot mes en twee gebruiksklare tie-wraps – rekening hield met de mogelijkheid dat hij (enige vorm van) geweld zou moeten toepassen om dat doel te bereiken.
Tussenconclusie: vrijspraak primair ten laste gelegde feit (moord)De rechtbank is van oordeel dat het procesdossier geen aanknopingspunten biedt om aan te nemen dat sprake was van een vooropgezet plan om het slachtoffer van het leven te beroven. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het de verdachte te doen was om het (desnoods met geweld) bemachtigen van geld en/of waardevolle spullen. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het aan hem primair ten laste gelegde feit, te weten moord.
Wijze van binnenkomst in de woningDe rechtbank heeft zich vervolgens de vraag gesteld op welke wijze de verdachte toegang heeft verkregen tot de woning van het slachtoffer. Op de zitting zijn de camerabeelden van de woning van het slachtoffer vertoond en heeft de rechtbank de verdachte geconfronteerd met de volgende eigen waarnemingen.
Op de beelden neemt de rechtbank waar dat de verdachte de oprit van de woning komt oplopen en – al lopende – vluchtig in het zijraam van de woning kijkt. De verdachte staat geen moment stil voor het zijraam. Er is geen verandering in de gezichtsuitdrukking noch een opgestoken hand van de verdachte te zien; iets dat erop zou kunnen duiden dat de verdachte – zoals hij verklaart – het slachtoffer toen (door het raam) in de woning zag staan. De verdachte komt vervolgens op zeer korte afstand voor de voordeur staan en houdt zijn blik naar beneden gericht. De verdachte maakt dan een beweging met zijn linkerhand op de plaats waar – blijkens de foto’s in het dossier (map G, pagina 126) – zich de deurknop/het slot bevindt. De verdachte leunt dan licht naar achteren en stapt hierna meteen naar voren, de woning in. De verdachte houdt tijdens het betreden van de woning (nog steeds) zijn hoofd gebogen en zijn blik naar beneden gericht. Op de zitting heeft de verdachte verklaard dat hij toen tegen de deurknop heeft geduwd. Op de beelden is niets te zien dat erop zou kunnen wijzen dat de verdachte – verbaal of non-verbaal – contact met het slachtoffer had, voordat hij de woning betrad.
De rechtbank heeft de verdachte op de zitting indringend bevraagd over de wijze van binnentreden in de woning. De rechtbank stelt vast dat de verdachte geenszins heeft kunnen uitleggen hoe de waargenomen gedragingen zouden kunnen passen bij zijn lezing dat het slachtoffer de voordeur voor hem heeft geopend, mede in aanmerking nemend dat de verdachte en het slachtoffer elkaar niet kenden. De rechtbank heeft – zoals hiervoor overwogen – het scenario uitgesloten dat sprake was van een zakelijke afspraak waarvan het slachtoffer op de hoogte was. Wat op de beelden is te zien, past bovendien bepaald niet bij een zodanige afspraak. Dat de verdachte de voordeur eigenhandig heeft geopend, past daarentegen juist wel bij de verklaring van de vader van het slachtoffer dat de voordeur van de woning moet worden geopend door ‘de deur eerst naar je toe [te] halen’ (proces-verbaal van verhoor getuige (map F, pagina’s 15-16)). Verder kan uit de getuigenverklaringen van de naasten van het slachtoffer en de stappenteller van de iPhone van het slachtoffer worden afgeleid dat:
  • het slachtoffer gewoonlijk tot 13:00 uur ’s middags uitsliep;
  • het slachtoffer op 11 september 2023 nog in zijn bed lag toen zijn moeder omstreeks 09:30 uur à 09:45 uur de hond ging uitlaten;
  • het slachtoffer nooit verdovende middelen (hennep en hasj) aan de deur van of in zijn ouderlijk huis verkocht (proces-verbaal van verhoor getuige (map F, pagina’s 35-41));
  • het slachtoffer gewoonlijk niet de voordeur zou openen in zijn onderbroek (proces-verbaal van verhoor getuige (map F, pagina’s 35-41));
  • de stappenteller van de iPhone van het slachtoffer op 11 september 2023 niet eerder dan om 10:45:18 uur – op dat moment was de verdachte al ruim twee minuten in de woning aanwezig – gegevens registreerde.
De rechtbank komt op basis van al deze bevindingen, in samenhang bezien, tot de conclusie dat de verdachte zichzelf – zonder dat het slachtoffer hiervan wist – toegang heeft verschaft tot de woning. Aan deze conclusie staat niet in de weg dat het procesdossier geen uitsluitsel biedt over de vraag
hoede verdachte de voordeur heeft weten te openen.
Wegnemen van eigendommen op de begane grond
De rechtbank stelt vast dat de verdachte uit de woning (onder meer) de mobiele telefoon van de moeder van het slachtoffer en haar autosleutel heeft weggenomen. De moeder van het slachtoffer heeft verklaard dat zij deze spullen op de eettafel in de woonruimte op de begane grond had neergelegd.
Op basis van de camerabeelden stelt de rechtbank vast dat de verdachte slechts twee seconden nadat het slachtoffer bloedend de woning kwam uitgerend, zelf de woning verliet en toen in het bezit was van de weggenomen spullen. De rechtbank acht niet aannemelijk dat de verdachte binnen twee seconden de slaapkamer van het slachtoffer heeft verlaten, de trap is afgegaan, de woonruimte op de begane grond heeft betreden, de spullen van de eettafel heeft gepakt en de woning heeft verlaten.
Het kan dan ook niet anders dan dat de verdachte de mobiele telefoon van de moeder van het slachtoffer en haar autosleutel na binnenkomst in de woning heeft weggenomen, voordat hij naar boven is gelopen. Die conclusie vindt bevestiging in het feit dat de politie geen bloed(sporen) in de woonruimte op de begane grond heeft aangetroffen en in de omstandigheid dat de stappenteller op de telefoon van de moeder van het slachtoffer vanaf 10:43:31 uur – een halve minuut nadat de verdachte de woning had betreden – gegevens heeft geregistreerd.
De gebeurtenissen in de slaapkamer van het slachtofferDe rechtbank stelt op basis van het forensisch onderzoek vast dat in de slaapkamer van het slachtoffer een geweldsincident heeft plaatsgevonden, waarbij het slachtoffer dodelijk steekletsel heeft opgelopen. De rechtbank ziet zich geconfronteerd met de vraag wat zich precies tussen de verdachte en het slachtoffer heeft afgespeeld dat tot het dodelijk steekletsel heeft geleid. Op de zitting heeft de verdachte verklaard dat hij niet op het slachtoffer heeft ingestoken en pas wist dat zijn mes het slachtoffer had geraakt toen hij heel veel bloed zag.
De rechtbank stelt – onder verwijzing naar haar eerdere overweging over de verklaring van de verdachte – vast dat de verdachte in zijn verklaring bewust is weggebleven bij het (cruciale) moment waarop hij het slachtoffer met het mes in de borstkas heeft geraakt.
De rechtbank zal daarom uitgaan van het onderzoek van de forensisch patholoog. Uit de bevindingen van de forensisch patholoog leidt de rechtbank af dat het mes een diepe steekwond van circa 11,3 centimeter heeft veroorzaakt, waarbij het mes de huid en meerdere organen (middenkwab van de long, hartboezem) heeft doorkliefd en is doorgedrongen tot in de hartholte van het slachtoffer. Gelet op de aard en ernst van de steekverwonding kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat de verdachte met kracht met het mes heeft gestoken in de hart/borststreek van het slachtoffer. Het slachtoffer is hierdoor komen te overlijden.
Opzet op de doodDe rechtbank moet vervolgens beoordelen hoe het handelen van de verdachte juridisch moet worden gekwalificeerd. Zoals hiervoor overwogen komt de rechtbank tot een vrijspraak van moord (primair tenlastegelegd). Voor een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit (gekwalificeerde doodslag) is vereist dat de verdachte het slachtoffer opzettelijk van het leven heeft beroofd. Onder opzettelijk wordt niet alleen begrepen het willens en wetens handelen (vol opzet), maar ook voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in dit geval de dood van het slachtoffer – is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het, behoudens contra-indicaties, niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard.
De verdachte heeft telkens ontkend dat hij de intentie heeft gehad om het slachtoffer van het leven te beroven. Niet is komen vast te staan dat de verdachte het slachtoffer wilde doden. Van vol opzet op de dood is dan ook geen sprake. De rechtbank is van oordeel dat wel kan worden bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met een groot mes (20 à 30 centimeter lang), met kracht, in de hart/borststreek van het slachtoffer heeft gestoken. Dit levert naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans op dat het slachtoffer hierdoor zou komen te overlijden. De rechtbank wijst in dat verband op de aanzienlijke grootte van het mes, de diepte van de steekverwonding en de plaats waar de steekverwonding is toegebracht. Het is een feit van algemene bekendheid dat de hart/borststreek een zeer kwetsbaar deel van het menselijk lichaam is, omdat zich daarin vele organen en bloedvaten bevinden. Algemene ervaringsregels leren dat een diepe messteek in de borst levensbedreigend kan zijn. Ook de verdachte moet als een ieder weten dat het met een groot mes, met kracht, steken in de hart/borststreek van een ander, dodelijk letsel kan veroorzaken en dat de kans op dat letsel aanmerkelijk is. De gedragingen van de verdachte zoals beschreven zijn naar de uiterlijke verschijningsvorm daarvan zo zeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat het niet anders kan dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans daarop bewust heeft aanvaard en welk letsel zich in dit geval ook heeft verwezenlijkt.
Gekwalificeerde doodslag (subsidiair)?
Voor een bewezenverklaring van gekwalificeerde doodslag is vereist dat de doodslag in een onmiddellijk verband staat met een ander strafbaar feit, zowel in causaal opzicht als wat het tijdstip van het zich voordoen van de feiten betreft. Het andere strafbare feit moet de doodslag in zo’n mate vergezellen, opvolgen of daaraan voorafgaan dat het samen met de doodslag als één geheel kan worden beschouwd. Het (bijkomende) oogmerk van een verdachte dat de doodslag is gericht op het bijvoorbeeld verzekeren van straffeloosheid voor dat andere feit, geldt als nadere beperking van de reikwijdte van de strafbaarstelling.
De rechtbank is van oordeel dat bewezen kan worden verklaard dat de doodslag in een onmiddellijk verband staat met een diefstal met geweld in vereniging. Dit blijkt uit het feit dat de verdachte het plan had om geld en/of waardevolle spullen te bemachtigen. Met dat doel is de verdachte opgehaald op een tevoren afgesproken locatie, samen met drie anderen in één auto naar Driehuis gereden, op loopafstand afgezet van en telefonisch begeleid naar de woning van het slachtoffer en daar de woning binnengedrongen. Na het betreden van de woning heeft de verdachte op de begane grond eigendommen weggenomen. In de slaapkamer is het tot een gewelddadige confrontatie gekomen tussen de verdachte en het slachtoffer en heeft hij met een mes in de hart/borststreek van het slachtoffer gestoken. De verdachte heeft hierna de woning meteen verlaten en de door hem weggenomen spullen meegenomen, waaronder de mobiele telefoon van het slachtoffer en een contant geldbedrag die beide in de slaapkamer van het slachtoffer aanwezig waren. De verdachte is weggevlucht naar de (volgens afspraak) gereedstaande auto. Uiteindelijk zijn naar de overval te herleiden spullen gedumpt, is de verdachte lopend vertrokken en zijn twee van de medeverdachten naar het buitenland gevlucht.
Aan deze gang van zaken kan de rechtbank geen andere conclusie verbinden dan dat de doodslag is gepleegd om de diefstal met geweld in vereniging voor te bereiden, te vergemakkelijken of bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of de anderen hetzij straffeloosheid hetzij het bezit van het gestolen geld en de gestolen spullen te verzekeren.
Conclusie
De slotsom is dat de rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit, te weten gekwalificeerde doodslag.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
Subsidiairhij op 11 september 2023 te Driehuis, gemeente Velsen, [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2] ) opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een mes in de hart/borststreek van die [slachtoffer 1] te steken, welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal met geweld in vereniging van twee mobiele telefoons, een rijbewijs (op naam gesteld van [benadeelde 2] ), een creditcard, een bankpas, twee zorgverzekeringspassen en een onbekend gebleven hoeveelheid geld, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

4.1
Kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op:
doodslag, gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan dat feit hetzij straffeloosheid hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren.
4.2
Beroep op noodweer
4.2.1
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Volgens de verdachte was sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer waartegen de verdachte zich moest en mocht verdedigen.
4.2.2
Standpunt van de officier van justitieDe officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte geen beroep op noodweer toekomt, omdat de door hem geschetste noodweersituatie niet aannemelijk is geworden. Subsidiair heeft de officier van justitie aangevoerd dat het handelen van de verdachte niet voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
4.2.3
Oordeel van de rechtbank
Algemene overwegingBij de beoordeling van het beroep op noodweer wordt vooropgesteld dat de rechtbank eerst de feitelijke grondslag van dat beroep dient te onderzoeken, alvorens te beoordelen of aan de voorwaarden voor de aanvaarding van het verweer is voldaan. Bij het onderzoek naar de feitelijke grondslag van het beroep kan betekenis toekomen aan de inhoud en indringendheid van de door of namens de verdachte aangevoerde argumenten. De last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag mag echter niet uitsluitend op de verdachte worden gelegd. Als de verdachte in dit verband weigert te antwoorden op nadere vragen met betrekking tot de door of namens hem gestelde gang van zaken, mag de rechter die omstandigheid in zijn beoordeling betrekken.
Voor de vaststelling van de feiten en omstandigheden waarop het beroep op noodweer steunt, geldt – anders dan voor de beslissing over de bewezenverklaring – niet als maatstaf dat deze feiten en omstandigheden zich ‘buiten redelijke twijfel’ hebben voorgedaan. Bij de beoordeling van de feitelijke grondslag van het beroep op noodweer gaat het er slechts om dat die feitelijke toedracht, gelet op wat daarover door of namens de verdachte is aangevoerd en in het licht van het verhandelde op de zitting, voldoende aannemelijk is geworden.
Beoordeling van het beroep op noodweerHet scenario van de verdachte houdt in dat hij in de slaapkamer van het slachtoffer is geconfronteerd met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer, waartegen hij zichzelf noodgedwongen heeft verdedigd. De verdachte heeft verklaard dat het slachtoffer hem bij de keel heeft gegrepen, waarop hij het door hem meegebrachte mes heeft getrokken, met het mes heeft gezwaaid en kracht heeft gezet – zo begrijpt de rechtbank – op het mes nadat het slachtoffer het mes had vastgepakt. Op de zitting heeft de verdachte zijn verklaring aangevuld, in die zin dat het slachtoffer hem heeft gewurgd.
De rechtbank is van oordeel dat de feitelijke toedracht die de verdachte aan het scenario ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk is geworden en overweegt daartoe als volgt.
In de eerste plaats hecht de rechtbank betekenis aan de wijze waarop de verdachte het noodweerscenario naar voren heeft gebracht. De verdachte heeft zich aanvankelijk op het zwijgrecht beroepen en eerst drie weken na zijn aanhouding – toen al een aanzienlijk deel van het procesdossier beschikbaar was – een verklaring afgelegd. De verdachte heeft concreet noch gedetailleerd kunnen beschrijven hoe de door hem gestelde aanranding is verlopen. De verdachte heeft volstaan met de mededeling dat hij door het slachtoffer ‘bij de keel is gegrepen’ en ‘er een schermutseling was’. De verdiepingsvragen van zowel de politie als de rechtbank over hoe een en ander precies plaatsvond, heeft de verdachte niet beantwoord. De reden hiervoor is volgens de verdachte gelegen in het feit dat hij dusdanig in paniek was dat hij zich veel niet meer kan herinneren. Hoewel de rechtbank voorstelbaar acht dat door het bloedverlies van het slachtoffer enigszins paniek bij de verdachte is ontstaan, ziet de rechtbank daarin evenwel onvoldoende aanleiding te veronderstellen dat hij dusdanig in paniek was dat hij (ook) alles wat daaraan vooraf is gegaan, waaronder de gestelde aanranding, zich niet meer kan herinneren. De rechtbank gaat dan ook aan die aangevoerde reden voorbij en begrijpt de procesopstelling van de verdachte zo dat hij bewust is weggebleven bij het moment waarop en de reden waarom hij het dodelijk letsel heeft toegebracht aan het slachtoffer.
In de tweede plaats wijst de rechtbank op haar waardering van de inhoud van de verklaring van de verdachte over (de toedracht van) het steekincident. De rechtbank heeft hiervoor in het kader van de bewijsvraag vastgesteld dat – in strijd met de verklaring van de verdachte – geen sprake was van:
  • een (zakelijke) afspraak waarvan het slachtoffer wist;
  • een situatie waarin het slachtoffer de voordeur voor de verdachte heeft geopend;
  • een situatie waarin de verdachte samen met het slachtoffer al pratende over de prijzen van de wiet de trap is opgelopen naar de slaapkamer.
De rechtbank gaat op basis van de bewijsmiddelen uit van het scenario dat de verdachte het plan had opgevat om (desnoods met geweld) geld en/of waardevolle spullen te bemachtigen in de woning van het slachtoffer, daartoe zichzelf – zonder dat het slachtoffer hiervan wist – toegang tot de woning heeft verschaft en het in de slaapkamer tot een confrontatie met het daar aanwezige slachtoffer is gekomen. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte over (de toedracht van) het steekincident ongeloofwaardig en acht om die reden het door hem gestelde noodweerscenario ook niet aannemelijk geworden.
Conclusie
De rechtbank verwerpt het beroep van de verdachte op noodweer.
Er is dus geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Beroep op noodweerexces?Voor zover de raadsman heeft bedoeld een beroep op noodweerexces te doen, verwijst de rechtbank naar haar oordeel omtrent het beroep op noodweer. Nu het door de verdachte gestelde noodweerscenario niet aannemelijk is geworden, kan ook een beroep op noodweerexces niet slagen.
Verminderde toerekenbaarheid van de verdachte
Naar de persoon van de verdachte is in deze zaak een zogeheten triple persoonlijkheidsonderzoek door een psychiater, GZ-psycholoog en een forensisch milieuonderzoeker ingesteld. De rapportage komt hierna uitgebreider aan bod. De deskundigen hebben gerapporteerd dat ten tijde van de bewezen verklaarde feiten sprake was van een posttraumatische-stressstoornis, een antisociale persoonlijkheidsstoornis, een licht verstandelijke beperking en verslavingsproblematiek. De deskundigen adviseren de verdachte het bewezenverklaarde in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank concludeert dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat de stoornissen die bij de verdachte zijn vastgesteld, dermate van invloed zijn geweest op het handelen van de verdachte dat dit de strafbaarheid van de verdachte (volledig) uitsluit.
Conclusie
Er is dus geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte (geheel) uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren, met aftrek van het voorarrest, en dat daarnaast aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna ook: tbs-maatregel met dwangverpleging) zal worden opgelegd, met aansluitend de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM).
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de straftoemeting.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank gekeken naar de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gekwalificeerde doodslag. De verdachte heeft met anderen het plan opgevat om in de woning van het slachtoffer geld en/of waardevolle spullen te bemachtigen en is daartoe bewapend met een groot keukenmes en geprepareerde tie-wraps de woning binnengedrongen. In de slaapkamer van het slachtoffer is het tot een gewelddadige confrontatie gekomen tussen de verdachte en het slachtoffer. De verdachte heeft toen met kracht met het mes in de hart/borststreek gestoken, als gevolg waarvan het slachtoffer naar buiten is gerend en op de oprit van een nabijgelegen woning is overleden. De verdachte heeft direct na het slachtoffer de woning verlaten met de buit bestaande uit geld, twee mobiele telefoons en een autosleutel en is gevlucht naar een (volgens afspraak) gereedstaande auto.
Hoewel de rechtbank wil aannemen dat de verdachte vooraf niet de bedoeling heeft gehad dat het slachtoffer zou komen te overlijden, maakt dat zijn handelen niet minder kwalijk.
De verdachte is immers bewapend met een keukenmes een woning binnengedrongen; een plek waar hij geen enkel recht had om te zijn en waar het slachtoffer zich juist veilig mocht voelen. Het is vervolgens de keuze van de verdachte geweest om het slachtoffer in zijn slaapkamer plotseling en met geweld te confronteren en het meegenomen mes daadwerkelijk te gebruiken, met alle noodlottige gevolgen van dien.
De verdachte heeft met zijn daad het slachtoffer het meest fundamentele recht ontnomen, namelijk het recht op leven. Het slachtoffer was een 24-jarige jongeman met nog een heel leven voor zich. De laatste momenten van zijn leven moeten in het teken hebben gestaan van schrik, pijn en doodsangst, welke angst helaas werkelijk is geworden.
Met zijn daad heeft de verdachte een onomkeerbaar verlies teweeggebracht en een onbeschrijflijk groot leed toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer, onder wie zijn ouders, broer en zus. Hun leven is als gevolg van deze gebeurtenis voorgoed veranderd.
Op de zitting hebben de ouders en de zus van het slachtoffer op indringende wijze het leed dat hen is aangedaan onder woorden gebracht. Uit de slachtofferverklaringen blijkt boosheid en intens verdriet en pijn om het gemis van hun geliefde broer en zoon, die van het een op het andere moment uit hun levens is weggerukt. Zij gingen die dag allen van huis met het idee terug te keren naar een compleet gezin, maar hebben het slachtoffer nooit meer kunnen zien. Zij hebben ook geen afscheid van het (lichaam van het) slachtoffer kunnen nemen, wat de verwerking van zijn dood nog moeilijker heeft gemaakt. Het gezin moet leren leven met het schrijnende besef dat de hebzucht van een ander hen voor altijd hun dierbare heeft ontnomen.
De rechtbank overweegt dat de verdachte geen volledige verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. De verdachte heeft geen openheid van zaken gegeven over wat zich precies in de woning en meer specifiek in de slaapkamer van het slachtoffer heeft afgespeeld en wat uiteindelijk tot zijn dood heeft geleid. De nabestaanden blijven hierdoor met vragen achter, wat hun leed vergroot.
Het behoeft geen betoog dat een woningoverval met fatale afloop zoals deze de rechtsorde schokt en gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving oproept. Het feit vond overdag plaats in een woonwijk, nabij een middelbare school. Diverse omstanders, onder wie scholieren, zijn ongewild op straat geconfronteerd met het om hulp schreeuwende en bebloede slachtoffer. De buren hebben het slachtoffer in huis genomen en hem direct eerste hulp verleend. Voor al deze mensen moet dit een zeer beangstigende ervaring zijn geweest.
Persoon van de verdachteMet betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op zijn strafblad van 26 september 2024, waaruit blijkt dat hij al eerder is veroordeeld voor vermogens- en geweldsmisdrijven, waaronder een poging tot diefstal met geweld of afpersing. Ook liep de verdachte ten tijde van dit feit nog in een proeftijd, wat hem er kennelijk niet van heeft weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen. De rechtbank weegt het strafblad in het nadeel van de verdachte mee in de straftoemeting.
De rechtbank heeft daarnaast kennis genomen van het eerdergenoemde ‘triple persoonlijkheidsonderzoek’, waarin zowel psychiatrisch als psychologisch onderzoek is verricht en onderzoek is gedaan naar en in het (familie)netwerk van de verdachte. Dit rapport van 18 mei 2024 is opgesteld door M.F. de Vries, psychiater, A.J. van den Dorpel, GZ-psycholoog, en R.L.F. de Kooter, forensisch milieuonderzoeker.
De conclusies van de deskundigen luiden – zakelijk en samengevat weergegeven – dat de verdachte lijdt aan een (complexe) posttraumatische-stressstoornis (PTSS) en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Daarbij is sprake van verslavingsproblematiek in de vorm van cannabisafhankelijkheid, een gokverslaving en misbruik van benzodiazepines. Ook is sprake van een licht verstandelijke beperking. Daarnaast heeft de verdachte problemen met agressieregulatie, emotieregulatie en impulscontrole en is er sprake van prikkelbaarheid en agressiviteit, onverschilligheid voor de veiligheid van zichzelf en anderen, een mate van onverantwoordelijkheid voor wat betreft het nakomen van verplichtingen (stages, werk, financiën), een grote mate van instabiliteit op alle levensterreinen, het ontbreken van berouw en het rationaliseren van antisociaal gedrag. Daarnaast is de identiteit van de verdachte beperkt ontwikkeld. Alles overziend noemen de deskundigen de verdachte een psychisch kwetsbare en getraumatiseerde (jonge)man zonder (prosociaal) steunsysteem, zonder zingevende dagbesteding, zonder financiële zekerheid en zelfstandige huisvesting.
De deskundigen zijn van mening dat een verhoogde arousal (alertheid) en reactiviteit passend bij PTSS, de beperkte impuls-, emotie- en agressieregulatie, de beperkte cognitieve vaardigheden en een mate van cannabisintoxicatie (vanuit een cannabisverslaving) in een zekere mate hebben doorgewerkt in het tenlastegelegde en deze factoren de verdachte het zicht op zijn handelen deels ontnomen hebben. Zij zien echter geen aanwijzingen dat hem het zicht op zijn handelen volledig ontnomen is geweest. De deskundigen adviseren daarom het feit (indien bewezen) de verdachte in een verminderde mate toe te rekenen.
De hiervoor genoemde stoornissen en problematiek met daarnaast het bestaan van een beperkt ziekte-inzicht, de eerdere veroordelingen voor gewelddadig gedrag, de zeer beperkte copingsvaardigheden, het vrijwel volledige gebrek aan beschermende factoren grijpen negatief op elkaar in, versterken elkaar en verhogen de kans op recidive van gewelddadig gedrag. Dit alles maakt dat de kans op herhaling van soortgelijke feiten als het onderhavig feit (bij het ontbreken van een behandelingskader) door de deskundigen als hoog wordt ingeschat.
De deskundigen zijn van oordeel dat de antisociale persoonlijkheidsstoornis, de (complexe) PTSS en de verslavingsproblematiek hardnekkig zijn en vragen om een langdurende, intensieve behandeling. Gezien de ernst van het feit, de mate van doorwerking van de stoornissen, de hooggeschatte kans op recidive en een benodigde mate van beveiliging, zijn de deskundigen van mening dat behandeling in het kader van een tbs-maatregel noodzakelijk is ter beperking van het recidivegevaar. Tbs met voorwaarden, een behandelmaatregel binnen de GGZ (middels een zorgmachtiging artikel 2.3 van de Wet forensische zorg) of een maatregel als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel worden ontoereikend en niet haalbaar geacht wegens eerdere negatief verlopen behandel- en toezichttrajecten, de bestaande persoonlijkheidsproblematiek en de geschatte gevaarzetting en hoge kans op herhaling. Geadviseerd wordt om (indien het feit kan worden bewezen) aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen.
De rechtbank heeft tot slot acht geslagen op het rapport van GGZ Fivoor Reclassering, opgemaakt op 12 juli 2024 door C.E. Tempelman. De reclassering adviseert aan de verdachte de tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen, met aansluitend de GVM. Volgens de reclassering is een GVM aansluitend aan de tbs-maatregel van meerwaarde omdat de verdachte dan zo lang als nodig onder toezicht kan blijven staan en hij onder – op zijn persoon toegesneden – voorwaarden kan terugkeren in de samenleving.
Op te leggen straf
De aard en de ernst van het feit, de gevolgen daarvan voor het slachtoffer en het gegeven dat de verdachte eerder geweldsdelicten heeft gepleegd, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur.
Anderzijds is de rechtbank op grond van de conclusies van de deskundigen van oordeel dat het feit de verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend, waarmee in de straftoemeting rekening moet worden gehouden. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Tbs-maatregel met dwangverpleging
De rechtbank is van oordeel dat het advies van de deskundigen strekkende tot oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en wordt gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt dan ook de conclusies van de deskundigen over. De rechtbank realiseert zich terdege dat een tbs-maatregel met dwangverpleging – zeker op de jonge leeftijd van de verdachte – ingrijpend en verstrekkend is. Desondanks is de rechtbank van oordeel dat een tbs-maatregel met dwangverpleging de enige mogelijkheid is om het door de deskundigen beschreven gevaar voor de veiligheid van personen afdoende te beteugelen en de maatschappij tegen de verdachte te beschermen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking de aard en de ernst van de stoornissen van de verdachte, de als hoog ingeschatte kans op herhaling en de noodzaak van een langdurige behandeling in een klinische setting met een zekere mate van beveiliging. Bovendien zijn eerdere behandel- en toezichttrajecten in het voorwaardelijk kader negatief verlopen en hebben deze niet tot een positieve gedragsverandering geleid. Een tbs met voorwaarden is in het geval van de verdachte dan ook ontoereikend en niet haalbaar.
De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke eisen van de oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging is voldaan. Bij de verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en het door de verdachte begane feit betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de oplegging van de maatregel.
Het bewezen verklaarde feit is een misdrijf gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam. De totale duur van de tbs-maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Geen gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank de oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr) niet noodzakelijk ter bescherming van de algemene veiligheid van personen. De rechtbank zal aan de verdachte een tbs-maatregel met dwangverpleging opleggen die in duur niet is beperkt tot vier jaar. Zolang aan de voorwaarden wordt voldaan, waaronder het gevaarscriterium, zal de tbs-maatregel door de rechtbank kunnen worden verlengd. Inherent aan het tbs-stelsel is dat vanuit een beveiligde, klinische omgeving stapsgewijs naar (meer) vrijheden en uiteindelijk naar een terugkeer in de samenleving zal worden toegewerkt. De (voorwaardelijke) beëindiging van de tbs-maatregel zal pas in beeld komen wanneer het gevaar voor de veiligheid van personen tot een aanvaardbaar niveau is teruggebracht. In dat licht bezien ziet de rechtbank in het geval van de verdachte geen aanleiding de GVM aansluitend aan de tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen.

7.Beslissing omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp

De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 STK Niet te definiëren goederen (Omschrijving: NHRAA23019-783177 SD kaartje, Kingston),
dient te worden teruggegeven aan [benadeelde 2] , omdat zij volgens het dossier (map I, pagina 31) redelijkerwijs als rechthebbende van het voorwerp kan worden aangemerkt.

8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] , respectievelijk de vader, de moeder en de zus van het overleden slachtoffer, hebben zich – door tussenkomst van hun gemachtigde mr. W. van Egmond – in het strafproces gevoegd met vorderingen tot schadevergoeding.
De officier van justitie heeft ten aanzien van alle vorderingen het standpunt ingenomen dat deze volledig en hoofdelijk kunnen worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich ten aanzien van alle vorderingen op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet kunnen worden ontvangen in de vordering in verband met de door hem bepleite vrijspraak. De raadsman heeft geen (subsidiair) standpunt ingenomen ten aanzien van de verschillende ingediende vorderingen en heeft deze als zodanig dus niet betwist.
De rechtbank zal hierna eerst de voor de beoordeling van de vorderingen relevante, juridische kaders schetsen, waarna de vorderingen inhoudelijk zullen worden beoordeeld.
Kring van voegingsgerechtigden
Op grond van artikel 51f, eerste lid, Sv kan degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit zich voor zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien de benadeelde partij door het strafbare feit is overleden, de personen, bedoeld in artikel 108, eerste tot en met vierde lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW) zich kunnen voegen voor de daar bedoelde vorderingen.
Kosten van lijkbezorging
Op grond van artikel 6:108, tweede lid, BW is degene die aansprakelijk is voor het overlijden van een persoon verplicht aan degene die de kosten van lijkbezorging heeft gedragen, deze kosten te vergoeden, voor zover zij in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene.
AffectieschadeSinds 1 januari 2019 is het voor een beperkte groep nabestaanden mogelijk om aanspraak te maken op vergoeding van affectieschade op grond van artikel 6:108, derde en vierde lid, BW. Het gaat hier om vergoeding van verdriet dat een naaste heeft omdat een persoon met wie hij een zeer nauwe band heeft, overlijdt door een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is. De hoogte van de bedragen waarop men aanspraak kan maken, is geregeld in het Besluit vergoeding affectieschade (hierna: het besluit). Het is een zogenoemd ‘forfaitair stelsel’. De vergoeding is bedoeld om erkenning te bieden voor het ondergane leed, en ook om genoegdoening te bieden, in die zin dat het geschokte rechtsgevoel van de nabestaanden wordt verzacht doordat van de aansprakelijke een opoffering wordt verlangd. Het recht op smartengeld voor nabestaanden biedt hun een eigen aanspraak, maar is afgeleid van de aansprakelijkheid van de veroorzaker ten opzichte van de primair gekwetste (de overledene).
Schokschade
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad (Hoge Raad 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958) volgt – voor zover hier van belang – dat iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt (het primaire slachtoffer) ook onrechtmatig kan handelen tegen degene bij wie de confrontatie met die onrechtmatige daad of de gevolgen daarvan een hevige emotionele schok teweeg brengt (het secundaire slachtoffer).
Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid tegen het secundaire slachtoffer zijn onder meer:
a. a) de aard, de toedracht en de gevolgen van de tegen het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed;
b) de wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de tegen het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan. Daarbij kan onder meer worden betrokken of hij door fysieke aanwezigheid of anderszins onmiddellijk kennis kreeg van het onrechtmatige handelen jegens het primaire slachtoffer, of dat hij nadien met de gevolgen van dit handelen werd geconfronteerd. Bij een latere confrontatie kan een rol spelen in hoeverre zij onverhoeds was;
c) de aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire slachtoffer en het secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.
Het recht op vergoeding van schade die is veroorzaakt door het onrechtmatig teweegbrengen van een hevige emotionele schok is beperkt tot de schade die volgt uit het veroorzaakte geestelijk letsel, welk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. Als sprake is van geestelijk letsel als hier bedoeld, komt zowel de materiële als de immateriële schade die daarvan het gevolg is voor vergoeding in aanmerking.
8.1
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] (vader) heeft een vordering tot schadevergoeding van € 36.845,30 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade bestaat uit:
a. a) materiële schade € 16.845,30, opgebouwd uit:
- uitvaartkosten € 13.225,30
- gedenksteen € 3.620,00
b) affectieschade € 20.000,00.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de uitvaartkosten en de kosten voor de gedenksteen moeten worden beschouwd als kosten van lijkbezorging in de zin van artikel 6:108, tweede lid, BW. De rechtbank acht de hoogte van de gevorderde bedragen in overeenstemming met de omstandigheden van de overledene en daarom redelijk en billijk. Hierbij heeft de rechtbank gelet op de maatschappelijke, economische en culturele positie van het overleden slachtoffer. De vordering zal worden toegewezen.
Affectieschade
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij als vader van het overleden slachtoffer op grond van de wet aanspraak maakt op vergoeding van affectieschade. Nu het gevorderde bedrag in overeenstemming is met het in het besluit vastgestelde forfaitaire bedrag, zal de vordering worden toegewezen.
Toegewezen bedrag
De vordering zal dan ook volledig worden toegewezen tot een bedrag van € 36.845,30, vermeerderd met de wettelijke rente tot aan de dag van algehele voldoening. De rechtbank gaat hierbij uit van de volgende ingangsdata van de wettelijke rente.
Het toegewezen bedrag van € 20.000,00 (affectieschade) zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 september 2023.
Het toegewezen bedrag van € 3.620,00 (gedenksteen) zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2023. De rechtbank zoekt hierbij aansluiting bij de datum van de offerte, nu het dossier geen ander aanknopingspunt biedt voor de vaststelling van het moment waarop de schade is ingetreden.
Het toegewezen bedrag van € 13.225,30 (uitvaartkosten) zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 oktober 2023, de datum van de factuur van de uitvaartverzorger.
Hoofdelijkheid
De rechtbank zal daarbij bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Proceskosten
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: gekwalificeerde doodslag] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
8.2
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] (moeder) heeft een vordering tot schadevergoeding van € 48.974,84 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade bestaat uit:
a. a) affectieschade € 20.000,00
b) schokschade € 28.974,84, opgebouwd uit:
i.
i) materiële schade
- gederfde inkomsten € 5.263,50
ii) immateriële schade
- immateriële schokschade € 20.000,00
iii) kosten ter beperking van de immateriële schokschade
- schoonmaakkosten € 1.040,00
- schilderkosten € 2.671,34.
Oordeel van de rechtbank
Affectieschade
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij als moeder van het overleden slachtoffer op grond van de wet aanspraak maakt op vergoeding van affectieschade. Nu het gevorderde bedrag in overeenstemming is met het in het besluit vastgestelde forfaitaire bedrag, zal de vordering worden toegewezen.
Schokschade
De rechtbank stelt op basis van de vordering en de overige stukken in het dossier vast dat de benadeelde partij tien minuten na het misdrijf thuiskwam van het uitlaten van de hond en in haar woning onmiddellijk en volledig onverwacht werd geconfronteerd met de ernstige gevolgen van het dodelijk geweld dat kort daarvoor tegen haar zoon was gepleegd. Na het aantreffen van het bloed in de hal is de benadeelde direct naar de slaapkamer van haar zoon gegaan, waar hij ten tijde van haar vertrek nog lag te slapen. Zij trof haar zoon niet aan, maar wel heel veel bloed. Op dat moment realiseerde zij zich dat de bij de buren aanwezige hulpdiensten daar mogelijk waren voor haar zoon. De benadeelde is vervolgens op de oprit van de buren geconfronteerd met het beeld van hulpverleners die met man en macht probeerden het leven van haar zoon te redden. De benadeelde moest door de politie van de oprit worden weggeleid. De rechtbank stelt vast dat door de confrontatie met de ernstige gevolgen van het misdrijf bij de benadeelde een hevige emotionele schok teweeg is gebracht.
De rechtbank is op basis van de vordering en de (nadere) toelichting op de zitting van oordeel dat genoegzaam is onderbouwd dat de hevige emotionele schok bij de benadeelde heeft geleid tot geestelijk letsel in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, te weten een posttraumatische stressstoornis. De benadeelde is hiervoor al enige tijd in behandeling bij een psycholoog.
De rechtbank concludeert dat de verdachte door het plegen van het dodelijk misdrijf tegen het slachtoffer ook onrechtmatig heeft gehandeld tegen de benadeelde partij. De benadeelde partij kan daarom aanspraak maken op vergoeding van zowel materiële als immateriële schokschade.
i.
i) Materiële schokschade in de vorm van gederfde inkomsten
De rechtbank is op basis van de vordering en de (nadere) toelichting op de zitting van oordeel dat genoegzaam is onderbouwd dat de benadeelde partij schade heeft geleden in de vorm van gederfde inkomsten en met een voldoende mate van zekerheid het restant van de gevorderde schade nog zal lijden. Daarbij is van belang dat de gevorderde toekomstige schade relatief beperkt in omvang is en uit de overgelegde stukken blijkt dat de benadeelde in de nabije toekomst niet in staat zal zijn terug te keren naar haar werk. De vordering zal dan ook worden toegewezen.
ii) Immateriële schokschade
De rechtbank acht op basis van de omstandigheden van het geval en gelet op de bedragen die in min of meer vergelijkbare gevallen worden toegekend, de hoogte van de gevorderde immateriële schokschade billijk en ziet geen aanleiding om de hoogte daarvan te matigen in verband met de aanspraak op affectieschade. De Hoge Raad heeft overwogen dat in geval van samenloop van aanspraak op schokschade en affectieschade de rechter ‘
aan de hand van de omstandigheden van het geval naar billijkheid en schattenderwijs (zal) moeten afwegen in hoeverre bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding van de immateriële schade die het gevolg is van het hiervoor bedoelde, door de hevige emotionele schok veroorzaakte geestelijk letsel, rekening wordt gehouden met die aanspraak op (vergoeding van) affectieschade’. De rechtbank merkt in dit verband op dat, los van het verdriet om het overlijden van haar zoon, voldoende is gesteld en onderbouwd dat bij de benadeelde partij geestelijk letsel is veroorzaakt door de confrontatie met (de sporen van) de gewelddadige dood van haar zoon in haar eigen woonomgeving. De vordering zal dan ook worden toegewezen.
iii) Schade ter beperking van de immateriële schokschade (schoonmaak- en schilderkosten)
De rechtbank is op basis van de vordering en de (nadere) toelichting op de zitting van oordeel dat genoegzaam is onderbouwd dat de benadeelde partij kosten heeft moeten maken ter beperking van de omvang van de immateriële schokschade, in de vorm van schoonmaak- en schilderkosten. De rechtbank acht invoelbaar dat de benadeelde partij – en de rest van het gezin – niet in een woning kon blijven wonen waarin de bloed- en chemische sporen van (het onderzoek naar) het misdrijf nog duidelijk zichtbaar waren, maar het noodzakelijk achtte de woning te herstellen om niet iedere dag opnieuw met die sporen te worden geconfronteerd. De vordering zal worden toegewezen.
Toegewezen bedrag
De vordering zal dan ook volledig worden toegewezen tot een bedrag van € 48.974,84, vermeerderd met de wettelijke rente tot aan de dag van algehele voldoening. De rechtbank gaat hierbij uit van de volgende ingangsdata van de wettelijke rente.
Het toegewezen bedrag van € 40.000,00 (affectieschade en immateriële schokschade) zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 september 2023.
Het toegewezen bedrag van € 1.040,00 (schoonmaakkosten) zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 september 2023, de datum van de factuur.
Het toegewezen bedrag van € 2.671,34 (schilderkosten) zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 januari 2024, de datum van de factuur.
Het toegewezen bedrag van € 5.263,50 (gederfde inkomsten) zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2025. De rechtbank gaat uit van een datum die in het midden ligt van de gevorderde periode tussen 25 september 2024 en 1 januari 2026.
Hoofdelijkheid
De rechtbank zal daarbij bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Proceskosten
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: gekwalificeerde doodslag] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
8.3
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] (zus) heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 12.500,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade bestaat uit immateriële schokschade.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van de vordering en de (nadere) toelichting op de zitting vast dat de benadeelde partij net als het overleden slachtoffer – haar broer – nog thuis woonde bij hun ouders en met hem een nauwe, affectieve relatie had. De benadeelde mocht enkele dagen na het misdrijf terugkeren naar de woning en werd daar direct geconfronteerd met de ernstige gevolgen van het dodelijk geweld dat tegen haar broer was gepleegd. In de woning waren op diverse plekken de bloed- en chemische sporen van (het onderzoek naar) het misdrijf nog duidelijk zichtbaar. De benadeelde heeft – samen met haar moeder – geprobeerd de sporen te verwijderen, zodat het gezin niet iedere dag opnieuw met die sporen werd geconfronteerd. De rechtbank stelt vast dat door de confrontatie met de ernstige gevolgen van het misdrijf bij de benadeelde een hevige emotionele schok teweeg is gebracht.
De rechtbank is op basis van de vordering en de (nadere) toelichting op de zitting van oordeel dat genoegzaam is onderbouwd dat de hevige emotionele schok bij de benadeelde heeft geleid tot geestelijk letsel in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, te weten een posttraumatische stressstoornis. De benadeelde is hiervoor in behandeling bij een psycholoog.
De rechtbank concludeert dat de verdachte door het plegen van het dodelijk misdrijf tegen het slachtoffer ook onrechtmatig heeft gehandeld tegen de benadeelde partij. De benadeelde partij maakt daarom aanspraak op vergoeding van schokschade. De rechtbank acht op basis van de omstandigheden van het geval en gelet op de bedragen die in min of meer vergelijkbare zaken worden toegekend, de hoogte van de gevorderde immateriële schokschade billijk. De vordering zal dan ook worden toegewezen.
Toegewezen bedrag
De vordering zal dan ook volledig worden toegewezen tot een bedrag van € 12.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 september 2023 tot aan de dag van algehele voldoening. De rechtbank gaat hierbij op basis van het dossier uit van een datum gelegen enkele dagen na het misdrijf, als de datum waarop de benadeelde naar de woning kon terugkeren en is geconfronteerd met de gevolgen van het misdrijf.
Hoofdelijkheid
De rechtbank zal daarbij bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Proceskosten
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: gekwalificeerde doodslag] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
8.4
Gijzeling
Op grond van artikel 36f, vijfde lid, Sr bepaalt de rechter bij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel de duur volgens welke met toepassing van artikel 6:4:20 Sv gijzeling kan worden toegepast. De duur daarvan beloopt ten hoogste één jaar. Gelet op de hoogte van de toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen zal de totale duur van de gijzeling het maximum van in totaal 365 dagen overstijgen. Om dit te voorkomen zal de rechtbank de gijzeling naar evenredigheid toepassen.

9.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 2 februari 2022 in de zaak met parketnummer 15/316470-21 heeft de politierechter van de Rechtbank Noord-Holland de verdachte vanwege meerdere strafbare feiten veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van veertien dagen. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a Sv is op 22 februari 2022 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 17 februari 2022 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie heeft aanvankelijk gevorderd dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd, maar heeft haar vordering op de zitting in die zin gewijzigd dat de vordering moet worden afgewezen. De officier van justitie acht de tenuitvoerlegging in het licht van de door haar geformuleerde strafeis niet opportuun.
De rechtbank heeft bij het onderzoek op de zitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen, omdat de tenuitvoerlegging van deze straf (een gevangenisstraf van veertien dagen) geen toegevoegde waarde heeft, gelet op de aan de verdachte op te leggen langdurige gevangenisstraf met daarnaast de tbs-maatregel met dwangverpleging.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 37a, 37b, 63 en 288 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4 vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld, en beveelt dat hij
van overheidswege wordt verpleegd.
Beslissing op het beslag
Gelast de teruggave aan de rechthebbende [benadeelde 2] van:
1. STK Niet te definiëren goederen (Omschrijving: NHRAA23019-783177 SD kaartje, Kingston).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 36.845,30(zegge: zesendertigduizend achthonderdvijfenveertig euro en dertig eurocent), bestaande uit € 16.845,30 als vergoeding voor de materiële schade en € 20.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, aan [benadeelde 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente:
- over een bedrag van € 20.000,00 vanaf 11 september 2023,
- over een bedrag van € 3.620,00 vanaf 9 oktober 2023,
- over een bedrag van € 13.225,30 vanaf 17 oktober 2023,
tot aan de dag van algehele voldoening.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een (van de) medeverdachte(n) is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [benadeelde 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 36.845,30(zegge: zesendertigduizend achthonderdvijfenveertig euro en dertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 135 (honderdvijfendertig) dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hiervoor genoemde aanvangsdata tot aan de dag van algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 48.974,84(zegge: achtenveertigduizend negenhonderdvierenzeventig euro en vierentachtig eurocent), bestaande uit € 8.974,84 als vergoeding voor de materiële schade en € 40.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, aan [benadeelde 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente:
- over een bedrag van € 40.000,00 vanaf 11 september 2023,
- over een bedrag van € 1.040,00 vanaf 18 september 2023,
- over een bedrag van € 2.671,34 vanaf 19 januari 2024,
- over een bedrag van € 5.263,50 vanaf 9 mei 2025,
tot aan de dag van algehele voldoening.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een (van de) medeverdachte(n) is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [benadeelde 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 48.974,84(zegge: achtenveertigduizend negenhonderdvierenzeventig euro en vierentachtig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 171 (honderdéénenzeventig) dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hiervoor genoemde aanvangsdata tot aan de dag van algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 12.500,00(zegge: twaalfduizend vijfhonderd euro), bestaande uit vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 september 2023 tot aan de dag van algehele voldoening aan [benadeelde 3] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een (van de) medeverdachte(n) is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [benadeelde 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 12.500,00(zegge: twaalfduizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 59 (negenenvijftig) dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 september 2023 tot aan de dag van algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een (van de) medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te rechtbank Noord-Holland in de zaak met parketnummer 15/316470-21 opgelegde voorwaardelijke straf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Hoendervoogt, voorzitter,
mr. E.M. van Poecke en mr. A.M.C. de Haan, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.S. Rietdijk,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 december 2024.
Bijlage 1 - De tenlastelegging
Primairhij op of omstreeks 11 september 2023 te Driehuis, gemeente Velsen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2] ) opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, op/tegen/in de hart/borst(streek), althans het (boven)lichaam van die [slachtoffer 1] te steken/snijden;
Subsidiairhij op of omstreeks 11 september 2023 te Driehuis, gemeente Velsen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2] ) opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, op/tegen/in de hart/borst(streek), althans het (boven)lichaam van die [slachtoffer 1] te steken/snijden, welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal (met geweld) (in vereniging) van twee mobiele telefoons, een rijbewijs (op naam gesteld van [benadeelde 2] ), een creditcard (op naam gesteld van [benadeelde 1] ), een bankpas (op naam gesteld van [benadeelde 2] ) en/of twee zorgverzekeringspassen (op naam gesteld van [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] ) en/of (een onbekend gebleven hoeveelheid) geld, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
Meer subsidiairhij op of omstreeks 11 september 2023 te Driehuis, gemeente Velsen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2] ) opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, op/tegen/in de hart/borst(streek), althans het (boven)lichaam van die [slachtoffer 1] te steken/snijden;
Meest subsidiairhij op of omstreeks 11 september 2023 te Driehuis, gemeente Velsen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee mobiele telefoons, een rijbewijs (op naam gesteld van [benadeelde 2] ), een creditcard (op naam gesteld van [benadeelde 1] ), een bankpas (op naam gesteld van [benadeelde 2] ) en/of twee zorgverzekeringspassen (op naam gesteld van [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] ) en/of (een onbekend gebleven hoeveelheid) geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, hebbende verdachte met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, op/tegen/in de hart/borst(streek), althans het (boven)lichaam van die [slachtoffer 1] gestoken/gesneden, terwijl dat feit de dood van die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad.
Bijlage 2 - De bewijsmiddelen(…)