ECLI:NL:RBNHO:2024:13173

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
HAA 24/168
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot fossiele subsidies

In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], beroep ingesteld tegen een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2022, opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam. Eiser betwist de aanslag en stelt dat hij geen inkomstenbelasting wil betalen voor het percentage dat de overheid uitgeeft aan vermeende 'fossiele subsidies'. Eiser heeft ook een bezwaar ingediend tegen de aanslag, maar dit werd door verweerder ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 6 december 2024 in Haarlem is eiser verschenen, bijgestaan door [naam 1] en [naam 2], terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door mr. [naam 3] en mr. [naam 4]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanslag in overeenstemming met de wet is opgelegd en dat de bezwaren van eiser tegen de besteding van belastinggeld niet kunnen leiden tot een vermindering van de aanslag. De rechtbank oordeelt dat de verplichting om belasting te betalen niet afhankelijk kan worden gesteld van de doeleinden waarvoor de overheid belastinggeld gebruikt. Eiser heeft ook een dwangsom verzocht omdat verweerder niet tijdig op zijn bezwaar heeft beslist, maar de rechtbank oordeelt dat eiser geen recht heeft op een dwangsom omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het gericht is tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar en ongegrond voor het overige. De uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Soeten op 20 december 2024.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/168

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2022 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.833.
Eiser heeft tegen deze aanslag een bezwaarschrift ingediend.
Eiser heeft beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar.
Verweerder heeft hangende het beroep uitspraak op bezwaar gedaan.
Eiser heeft een nader stuk ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2024 te Haarlem.
Eiser is verschenen en is tijdens de zitting bijgestaan door [naam 1] en [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 3] en mr. [naam 4] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiser heeft op 1 maart 2023 een aangifte IB/PVV over het jaar 2022 ingediend. Het aangegeven verzamelinkomen bedraagt € 38.833.
2. Met dagtekening 9 mei 2023 is overeenkomstig de aangifte de onderhavige aanslag IB/PVV 2022 opgelegd.
3. Verweerder heeft op 1 juni 2023 een bezwaarschrift ontvangen van eiser.
4. Verweerder heeft bij brief met dagtekening 9 juni 2023 ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd en de beslistermijn verlengd met zes weken.
5. Eiser heeft een ingebrekestelling inzake het niet-tijdig beslissen op bezwaar met dagtekening 15 november 2023 verzonden. Verweerder heeft deze op 17 november 2023 ontvangen. In de ingebrekestelling wordt verweerder gesommeerd om uiterlijk binnen twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling uitspraak op bezwaar te doen.
6. Verweerder heeft met dagtekening 7 december 2023 uitspraak op bezwaar gedaan en daarbij het bezwaar van eiser (kennelijk) ongegrond verklaard.

Geschil7. In geschil is of de IB/PVV die over 2022 verschuldigd was, met 5 percent verminderd dient te worden. Tevens is in geschil of eiser recht heeft op een dwangsom wegens het niet-tijdig beslissen op het bezwaarschrift.

8. Eiser stelt via zijn betaalde IB/PVV niet te willen bijdragen aan de subsidiëring van winning, productie, stimulering en gebruik van fossiele brandstoffen. Daarnaast leidt het stimuleren van het gebruik van fossiele brandstoffen door middel van subsidies volgens eiser – kort gezegd – tot levensbedreigende klimaat- en milieuproblemen en is daarom in strijd met het recht om te leven, het recht op een privé- en gezinsleven (artikelen 2 en 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens) en met het eigendomsrecht ingevolge artikel 1 Eerste Protocol van het EVRM (EP EVRM).
Daarnaast maakt eiser aanspraak op een dwangsom omdat verweerder te laat uitspraak op bezwaar heeft gedaan.
Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag met een bedrag ter grootte van 5 percent daarvan.
9. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanslag niet verminderd kan worden omdat eiser het niet eens is met de besteding van het belastinggeld. Daartoe biedt de wet geen mogelijkheden en de Belastingdienst is slechts uitvoerder van de wet.
Volgens verweerder heeft eiser daarnaast geen recht op een dwangsom omdat het bezwaar kennelijk ongegrond is. Indien de rechtbank van oordeel is dat het bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond is verklaard neemt verweerder het subsidiaire standpunt in dat eiser recht heeft op een dwangsom van € 138.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
Beroep niet-tijdig beslissen op bezwaar
10. De rechtbank stelt vast dat verweerder inmiddels uitspraak op eisers bezwaar heeft gedaan en daarbij het bezwaar ongegrond heeft verklaard. Nu verweerder tijdens de beroepsprocedure alsnog uitspraak op bezwaar heeft gedaan is het procesbelang aan de onderhavige procedure voor zover gericht tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar komen te ontvallen. De rechtbank zal eisers beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen de aanslag daarom niet-ontvankelijk verklaren. Op de voet van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit echter mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoetkomt. Die laatste uitzondering doet zich niet voor, zodat de rechtbank toekomt aan het beroep tegen de alsnog genomen uitspraak op bezwaar.
Inhoudelijk
11. Niet in geschil is dat de aanslag IB/PVV 2022 in overeenstemming met de bepalingen van de Wet IB 2001 is opgelegd. Eiser voert aan niet te willen bijdragen aan – kort gezegd – de subsidiëring van fossiele brandstoffen door de staat. De rechtbank overweegt dat in de arresten van de Hoge Raad van 25 januari 1984 (ECLI:NL:HR:1984:AW8679) en 26 april 2000 (ECLI:NL:HR:2000:AA5618 is bepaald dat de bezwaren van belastingplichtigen tegen de besteding van overheidsgelden voor defensie respectievelijk militaire doeleinden, niet konden leiden tot een vermindering van de aanslag. Ook is in deze arresten bepaald dat het niet aan een belastingplichtige is om – in overeenstemming met zijn/haar overtuiging of geweten – te bepalen voor welke overheidsuitgaven hij/zij wél en voor welke overheidsuitgaven hij/zij geen belasting zal betalen. Hierbij heeft de Hoge Raad bepaald dat de verplichting om belasting te betalen algemeen luidt. De rechtbank oordeelt met inachtneming van voornoemde arresten dat de voldoening aan de verplichting om belasting te betalen niet (gedeeltelijk) afhankelijk gesteld kan worden van het doel waarvoor de overheid de belasting aanwendt. Dat eiser zijn overtuiging baseert op verschillende (wetenschappelijke) rapporten over klimaatverandering maakt het voorgaande niet anders.
12. Ten aanzien van het beroep van eiser op de artikelen 2 en 8 van het EVRM en artikel 1 van het EP EVRM overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 2 van het EVRM beschermt het recht op leven, artikel 8 van het EVRM het recht op eerbiediging van het privé-, familie- en gezinsleven en in artikel 1 van het EP EVRM is het recht op eigendom vastgelegd. Het EVRM verplicht de staten die bij het verdrag zijn aangesloten ertoe voor hun ingezetenen de rechten en vrijheden te verzekeren die in het verdrag zijn vastgesteld (artikel 1 van het EVRM). Volgens de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens is een verdragsstaat op grond van voormelde bepalingen verplicht om passende maatregelen te treffen, indien een ‘real and immediate risk’ voor het leven of het welzijn van personen bestaat en de staat daarvan op de hoogte is. Dat het eiser gaat om het algemeen maatschappelijk belang en niet zozeer om het betalen van minder belasting, doet er niet aan af dat de rechtbank in deze procedure enkel kan oordelen over – kort gezegd – de hoogte van de aanslag en niet over de besteding van de belastinggelden. De rechtbank is van oordeel dat de artikelen 2 en 8 van het EVRM en artikel 1 EP EVRM geen grond vormen om de aanslag te verminderen. De in de artikelen 2 en 8 van het EVRM en artikel 1 EP EVRM neergelegde rechten omvatten niet de vrijheid voor belastingplichtigen om op grond van overtuiging of gewetensbezwaren te weigeren belasting te betalen voor zover de opbrengst van die belasting wordt aangewend voor doeleinden die de belastingplichtige niet met zijn overtuiging of geweten kan verenigen, bijvoorbeeld door eiser gestelde subsidiëring van fossiele brandstoffen (vgl. HR 26 april 2020, ECLI:NL:HR:2000:AA5618, r.o. 3.4). Gelet op het voorgaande slaagt het beroep niet.
Beroep met betrekking tot de dwangsom
13. Eiser verzoekt om een dwangsom omdat verweerder niet binnen de door hem in de ingebrekestelling gestelde termijn heeft beslist op zijn bezwaar. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser geen recht heeft op een dwangsom omdat eisers bezwaarschrift kennelijk ongegrond is verklaard. Hiertoe overweegt verweerder dat uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat het voor de vraag of belasting verschuldigd is niet van belang is voor welk doel belasting wordt geheven.
14. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 4:19, eerste lid, van de Awb het beroep tegen de uitspraak op bezwaar mede betrekking heeft op een beschikking tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom, voor zover de eiser deze beschikking betwist. Ingevolge artikel 4:17, zesde lid, onder c, van de Awb is geen dwangsom verschuldigd indien de aanvraag kennelijk ongegrond is.
15. De rechtbank overweegt dat van een kennelijk ongegrond bezwaar sprake is wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Dit moet worden beoordeeld aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift in samenhang met wat in eerste instantie door eiser is aangevoerd en met de motivering van de primaire beschikking. Nu in vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is bepaald (zie in 11. hiervoor) dat belastingaanslagen op grond van (gemoeds- en gewetens)bezwaren niet kunnen worden verminderd, was aanstonds duidelijk dat eisers bezwaren ongegrond zouden zijn. Als gevolg hiervan bestaat geen recht op een dwangsom.
Slotsom
16. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard voor zover het ziet op het niet-tijdig beslissen op bezwaar. Voor het overige dient het beroep ongegrond te worden verklaard ten aanzien van de alsnog genomen uitspraak op bezwaar en het niet toekennen van een dwangsom.
Proceskosten
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar; en
- ongegrond voor zover het is gericht tegen de alsnog genomen uitspraak op bezwaar en het niet toekennen van een dwangsom.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Soeten, rechter, in aanwezigheid van mr. F.C. Claushuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2024.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift per post verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).