ECLI:NL:RBNHO:2024:13000

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
11064425 CV EXPL 24-2534
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot veroordeling tot afdracht van geïncasseerde gelden uit overeenkomst van opdracht

In deze bodemzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 18 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde]. [Eiser] vorderde dat [gedaagde] werd veroordeeld tot afdracht van de door hem geïncasseerde gelden uit hoofde van een overeenkomst van opdracht. De zaak betreft een huurachterstand van € 12.330,11 die [gedaagde] namens [eiser] heeft geïncasseerd. Gedurende de incassowerkzaamheden heeft [gedaagde] een betalingsregeling getroffen met de debiteur, maar heeft hij een bedrag van € 3.890,91 niet aan [eiser] afgedragen. De kantonrechter heeft de vordering van [eiser] toegewezen, maar het toe te wijzen bedrag verrekend met de door [gedaagde] gemaakte incassokosten van € 898,30. Daarnaast heeft de kantonrechter [gedaagde] veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten van € 450,00 en de proceskosten van € 1.173,84. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] in verzuim verkeerde en dat de incassokosten redelijk waren, ondanks zijn verweer dat hij nooit een factuur had ontvangen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 11064425 CV EXPL 24-2534
Vonnis van 18 december 2024
in de zaak van
[eiser],handelend onder de naam
[bedrijf 1], tevens handelend onder de naam
[bedrijf 2]
wonende en kantoorhoudende te [plaats 1], gemeente [gemeente]
eisende partij
hierna te noemen: [eiser]
gemachtigden: W. A. Mies en M.J.F. Bakkers
tegen
[gedaagde], handelend onder de naam
[bedrijf 3], voorheen handelend onder de naam
[bedrijf 4]
wonende en zaakdoende te [plaats 2]
gedaagde partij
hierna te noemen: [gedaagde]
verschenen in persoon
De zaak in het kort
[gedaagde] heeft een incasso-opdracht uitgevoerd voor [eiser]. [eiser] vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot afdracht van de door [gedaagde] uit hoofde van deze opdracht geïncasseerde gelden, die [gedaagde] volgens [eiser] ten onrechte onder zich heeft gehouden. De kantonrechter wijst deze vordering toe, maar verrekent het toe te wijzen bedrag met de door [gedaagde] uit hoofde van het incassotraject gemaakt incassokosten.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 15 april 2024,
- de conclusie van antwoord,
- de conclusie van repliek,
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft [gedaagde] op onbepaalde datum opdracht verleend om incassowerkzaamheden voor hem te verrichten. Deze opdracht had betrekking op een huurachterstand van € 12.330,11 in hoofdsom tussen [eiser] en een debiteur (hierna: ‘de debiteur’) ter zake de huur van bedrijfsruimte. In een e-mail van 15 december 2021 heeft dhr. [betrokkene] deze opdracht namens [gedaagde] aanvaard.
2.2.
Tijdens de incassowerkzaamheden heeft [gedaagde] een betalingsregeling getroffen met de debiteur. In de periode van 14 januari 2022 tot en met 15 december 2023 heeft de debiteur maandelijks een bedrag van € 250,00, in totaal neerkomend op een bedrag van
€ 3.250,00, betaald aan [gedaagde].
2.3.
Op (onder andere) 5 januari 2024 heeft Van Rosmalen Gerechtsdeurwaarders B.V. [gedaagde] namens [eiser] gesommeerd om binnen 7 dagen tot betaling van een bedrag van
€ 3.890,91 over te gaan. [gedaagde] heeft geen gehoor gegeven aan deze sommatie(s).

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de verschuldigde som van € 3.890,91, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 3.250,00, te berekenen vanaf 29 maart 2024 tot de dag der algehele voldoening, onder veroordeling van [gedaagde] in de (na)kosten van deze procedure.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] de uit de hoofde van de incasso-opdracht geïncasseerde gelden ten onrechte onder zich heeft gehouden en niet aan [eiser] heeft afgedragen. [eiser] heeft hierdoor schade geleden en deze schade valt [gedaagde] toe te rekenen. [gedaagde] is daardoor gehouden om deze schade te vergoeden, aldus [eiser]. Ondanks herhaalde aanmaningen heeft [gedaagde] de vordering niet voldaan. [gedaagde] verkeert dan ook in verzuim.
3.3.
[gedaagde] erkent de vordering van [eiser], maar voert aan dat de door hem gemaakte incassokosten, een bedrag van € 898,30, met deze vordering verrekend moeten worden. [gedaagde] voert verder aan dat hij nooit een brief van [eiser] heeft gehad ter zake de in deze procedure door hem gevorderde incassokosten van € 450,00. [gedaagde] accepteert deze vordering daarom niet, aldus [gedaagde].
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Niet in geschil is dat tussen partijen een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen. [gedaagde] erkent de vordering van [eiser] uit hoofde van deze opdracht ook. De vordering van [eiser] is daarom in beginsel ook toewijsbaar voor een bedrag van
€ 3.250,00. Ter beoordeling ligt daarom slechts nog voor of er, zoals [gedaagde] aanvoert, een bedrag van € 898,30 verrekend moet worden met de vordering van [eiser] en of [gedaagde] een bedrag van € 450,00 aan incassokosten is verschuldigd aan [eiser].
verrekening van incassokosten?
4.2.
De kantonrechter stelt voorop dat artikel 7:406 lid 1 BW bepaalt dat de opdrachtgever aan de opdrachtnemer de onkosten verbonden aan de uitvoering van de opdracht, voor zover deze niet in het loon zijn begrepen, moet vergoeden. De genoemde incassokosten van € 898,30 zijn onkosten als bedoeld in dit artikel en komen in zoverre voor toewijzing in aanmerking.
4.3.
[eiser] stelt echter dat hij niet gehouden is om [gedaagde] voor zijn werkzaamheden te betalen, omdat [gedaagde] zijn werkzaamheden ondeugdelijk heeft verricht en zich, door het geïncasseerde geld ruim drie jaar onder zich te houden en nooit openheid van zaken te geven, niet heeft gedragen zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend dienstverlener in de financiële sector mag worden verwacht. [gedaagde] heeft bovendien onvoldoende gesteld en onderbouwd wat de partijafspraken inhielden. Een grondslag voor toewijzing van het bedrag ontbreekt, omdat [gedaagde] nooit een factuur of eindafrekening aan [eiser] heeft verzonden.
4.4.
De kantonrechter overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] werkzaamheden heeft verricht en over een periode van twee jaar maandelijks geld voor [eiser] heeft geïncasseerd uit hoofde van de tussen [eiser] en zijn debiteur bestaande huurachterstand. Dit blijkt ook uit het door [eiser] zelf in het geding gebrachte zaaksdossier, waarin ook de (kennelijk) gemaakte incassokosten van € 898,30 staan opgenomen. Gesteld, noch gebleken is dat [eiser] ooit heeft geprotesteerd tegen de manier waarop [gedaagde] zijn werkzaamheden voorafgaand aan de tussen partijen opgetreden onmin uitvoerde, noch tegen het feit dat [gedaagde] kennelijk niet eerder een factuur of (eind)afrekening voor de door hem uitgevoerde werkzaamheden heeft verstuurd. De kantonrechter gaat er dan ook vanuit dat de incassokosten redelijk zijn en door [eiser] ook redelijk werden geacht. Omdat [eiser] geen verweer heeft gevoerd tegen de gevorderde verrekening als zodanig, zal het bedrag van € 898,30 op de hoofdsom in mindering worden gebracht. Dit betekent dat de kantonrechter een bedrag van € 2.351,70 aan [eiser] zal toewijzen.
buitengerechtelijke incassokosten
4.5.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] voert aan dat hij geen incassokosten is verschuldigd, omdat deze – zo begrijpt de kantonrechter – hem nooit zijn aangezegd.
4.6.
Artikel 6:96 lid 4 BW bepaalt dat in geval van een handelsovereenkomst, waarvan in dit geval onbetwist sprake is, de vergoeding van redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte ten minste een bedrag van € 40 bedraagt. Dit bedrag is zonder aanmaning verschuldigd vanaf de dag volgende op de dag waarop de wettelijke of overeengekomen uiterste dag van betaling is verstreken. Hiervan kan niet ten nadele van de schuldeiser worden afgeweken. [gedaagde] is op grond van dit artikel dan ook incassokosten verschuldigd aan [eiser].
4.7.
De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is even hoog als het maximale tarief dat in het Besluit is bepaald. Daarom wordt een bedrag van € 450,00 toegewezen.
proceskosten
4.8.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding € 115,84
- griffierecht € 496,00
- salaris advocaat € 542,00
- nakosten € 20,00
Totaal € 1.173,84

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 2.351,70, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag, vanaf 29 maart 2024 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 450,00 aan buitengerechtelijke incassokosten,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.173,84, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 20,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2024.