ECLI:NL:RBNHO:2024:12974

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
15.301257.24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een glasscherf in Den Helder

Op 13 december 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 20 september 2024 in Den Helder met een glasscherf naar de hals van de aangever heeft uitgehaald. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag. Tijdens de zitting op 29 november 2024 heeft de officier van justitie, mr. C. van Venrooij, gepleit voor bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door raadsman mr. M. Berbee, betoogde dat de verdachte handelde uit noodweer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte vol opzet had gehandeld, maar dat er geen sprake was van een noodweersituatie. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van de aangever, gezien de omstandigheden waaronder de handeling plaatsvond. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, en de glasscherf werd onttrokken aan het verkeer. De rechtbank overwoog dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van de aangever had aanvaard door met een scherp voorwerp in de hals te steken, wat levensgevaarlijke situaties kan veroorzaken. De uitspraak benadrukt de ernst van het feit en de impact op de aangever en de medebewoners van het asielzoekerscentrum.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.301257.24 (P)
Uitspraakdatum: 13 december 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 november 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres],
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C. van Venrooij en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. M. Berbee, advocaat te Den Helder, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 september 2024 te Den Helder ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven,
die [benadeelde] met een glasscherf, althans een scherp voorwerp, in de nek/hals te steken en/of snijden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 september 2024 te Den Helder aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, een (7 centimeter lange) steek- en/of snijwond in de nek/hals, heeft toegebracht door die [benadeelde] met een glasscherf, althans een scherp voorwerp, in de nek/hals te steken en/of snijden.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. Volgens de officier van justitie heeft de verdachte vol opzet gehad om de aangever te doden. Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van de aangever.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat weliswaar kan worden vastgesteld dat de verdachte de aangever met een glasscherf in zijn nek heeft geraakt, maar dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer. De verdachte heeft zich verdedigd tegen een aanval (met een mes) van de aangever. De verdachte heeft geen (voorwaardelijk) opzet gehad op de dood van de aangever en ook niet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Subsidiair stelt de raadsman dat geen sprake is van poging tot doodslag, omdat de medische informatie onvoldoende duidelijk maakt dat sprake was van een aanmerkelijke kans op overlijden. Uit de medische informatie blijkt ook dat er geen sprake was van zwaar lichamelijk letsel. De aangever heeft een oppervlakkige snijwond opgelopen en nadat deze was gehecht mocht hij naar huis.
De raadsman concludeert tot vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.2
Nadere bewijsoverwegingen
Feiten en omstandigheden
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen het volgende af. Op 20 september 2024 omstreeks 01.30 uur bevonden de verdachte en de aangever zich in de gezamenlijke woonkamer van het Asielzoekerscentrum aan de [adres] in Den Helder. Nadat eerder die nacht al een vechtpartij had plaatsgevonden tussen de verdachte en de aangever, waarbij zij allebei letsel hadden opgelopen, ontstond tussen hen opnieuw een woordenwisseling. De verdachte heeft vervolgens met een glasscherf uitgehaald in de richting van de hals/nek van de aangever en hem op die plek gesneden. De aangever heeft hierdoor een forse snijwond in zijn hals opgelopen.
Uit het forensisch medisch onderzoek van de forensisch arts [forensisch arts] blijkt dat er bij de aangever sprake was van een snijwond van 7 centimeter in de hals. De forensisch arts heeft vastgesteld dat (zéér) nabij de snijwond aan de linkerzijde van de hals (millimeters tot centimeters hiervandaan) belangrijke anatomische structuren lopen, zoals belangrijke bloedvaten, zenuwen en spieren. Beschadiging van zo’n anatomische structuur in dit gebied van de hals, met name beschadiging van een belangrijk bloedvat, kan tot levensgevaarlijke situaties - zoals fors bloedverlies - leiden. Daardoor kan iemand binnen een korte tijd komen te overlijden, als medische behandeling te laat komt.
Poging tot doodslag?
De rechtbank moet eerst de vraag beantwoorden of de verdachte opzet heeft gehad op de dood van de aangever. Opzet is aanwezig als de verdachte ten tijde van zijn handelen de bedoeling had om de aangever te doden. Zo’n bedoeling, en daarmee ‘boos’ opzet, heeft de rechtbank op basis van het dossier en het besprokene ter zitting niet kunnen vaststellen.
Van opzet is echter ook sprake als de verdachte bij zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden. In dat geval is sprake van voorwaardelijk opzet. Of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg (hier: de dood) in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bij de beantwoording van de vraag of de aanmerkelijke kans ook bewust is aanvaard, spelen de gedragingen van de verdachte een rol. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm namelijk worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte met een glasscherf heeft uitgehaald naar de hals/nek van de aangever en hem op die plek heeft gesneden.
De eerste vraag is of de kans op de dood van de aangever in de gegeven omstandigheden aanmerkelijk was. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Door met een glasscherf uit te halen naar en (daarmee) te snijden in de hals/nek van de aangever, had de aangever dodelijk letsel kunnen oplopen, zo volgt uit de medische stukken. De kans op dodelijk letsel was ook naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk, omdat de hals een zeer kwetsbaar deel van het lichaam is, waar zich verschillende grote slagaders bevinden. Als één van deze aders met een scherp voorwerp (zoals een glasscherf) wordt geraakt of gesneden, kan dat binnen een kort tijdbestek de dood tot gevolg hebben.
De vervolgvraag is of de verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans op de dood van de aangever bewust heeft aanvaard. De rechtbank beantwoordt ook deze vraag bevestigend. Het handelen van de verdachte is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht geweest op het toebrengen van dodelijk letsel, dat het niet anders kan dan dat hij de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van de aangever.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 20 september 2024 te Den Helder ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, die [benadeelde] met een glasscherf in de hals heeft gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
De raadsman heeft bepleit dat sprake was van een noodweersituatie: de verdachte werd door de aangever aangevallen met een mes en hij mocht zich hiertegen verdedigen. Dit scenario past volgens de raadsman bij het verloop van de avond. Eerder op de avond was de verdachte namelijk al door de aangever met een mes aangevallen, waardoor hij flink verwond was geraakt. Het gebruik van een scherp voorwerp ter verdediging bij het tweede incident is proportioneel. Het enkele feit dat het mes (van de aangever) waarover de verdachte heeft verklaard niet is gevonden maakt dat niet anders, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, omdat de verdachte de confrontatie blijkens de aangifte en de getuigenverklaring van [getuige] zelf heeft opgezocht. Ook is volgens de officier van justitie niet aannemelijk dat de verdachte met een mes werd aangevallen.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer en legt hierna uit waarom.
De rechtbank acht de omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd niet aannemelijk geworden. De door de raadsman gegeven lezing van het tweede incident op de avond vindt onvoldoende steun in het dossier. Uit de stukken blijkt dat de verdachte en de aangever voorafgaand aan het tweede incident met elkaar hadden gevochten, als gevolg waarvan zij allebei letsel hadden opgelopen. De verdachte is vervolgens door de leiding van het asielzoekerscentrum overgeplaatst naar een andere kamer. Later die nacht is hij op eigen initiatief teruggegaan naar de gezamenlijke woonkamer, waar de aangever was. Voordat de verdachte de woonkamer binnenging had hij een glasscherf gepakt. De getuige [getuige] heeft verklaard dat de verdachte de woonkamer binnen kwam en direct begon te schreeuwen tegen de aangever. Deze getuige verklaart verder dat er een ruzie ontstond en dat de verdachte met zijn rechterhand een beweging maakte richting de nek van de aangever, waarna de aangever op die plek begon te bloeden. De getuigenverklaring van [getuige] komt overeen met de aangifte.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedraging niet heeft verricht in een situatie waarin hij genoodzaakt was zich te verdedigen tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Ten overvloede merkt de rechtbank het volgende op. Indien en voor zover al zou worden aangenomen dat sprake was een ogenblikkelijk, wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging noodzakelijk was (zoals de verdachte op de zitting heeft verklaard), stuit het noodweerverweer op de proportionaliteitseis. Naar het oordeel van de rechtbank is, mede in het licht van de hiervoor genoemde getuigenverklaring, niet aannemelijk geworden dat het verdedigingsmiddel van de verdachte - met een glasscherf uithalen naar de hals van de aangever - in een redelijke verhouding stond tot de ernst van de aanranding. Hierbij weegt mee dat het dossier geen aanknopingspunten biedt voor de stelling dat de aangever tijdens het tweede incident een mes had. Ook om deze reden kan het beroep op noodweer niet slagen.
Er is aldus geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van vier jaar, met aftrek van voorarrest.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat bij het bepalen van de straf rekening moet worden gehouden met het feit dat de aangever de verdachte eerder op de avond heeft aangevallen en daarmee een aandeel heeft gehad in de gehele situatie. De raadsman heeft de rechtbank verzocht aansluiting te zoeken bij de LOVS-oriëntatiepunten ten aanzien van zware mishandeling; opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op een medebewoner van het asielzoekerscentrum. Eerder op de avond hadden de verdachte en de aangever met elkaar gevochten, waarbij de verdachte letsel had opgelopen. Vervolgens heeft de verdachte, later die nacht, de confrontatie met de aangever opgezocht en met een glasscherf in de hals van de aangever gesneden. Door zo te handelen heeft hij de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangever zou komen te overlijden. Dat de aangever slechts (relatief) licht letsel heeft opgelopen, is niet aan de verdachte te danken. De verdachte heeft niet alleen pijn en letsel toegebracht aan de aangever maar ook gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt, zowel bij de aangever als bij de medebewoners van het asielzoekerscentrum.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van de verdachte. Daaruit blijkt dat hij in Nederland niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. Wel is hij op 4 juli 2024 veroordeeld voor mishandeling. De verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij, als hij vrijkomt uit de gevangenis, graag terug wil naar Marokko.
Op te leggen straf
Gelet op de ernst van het feit, is alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur op zijn plaats. Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat ook de aangever een aandeel in het incident heeft gehad. Ook heeft de rechtbank gelet op straffen die rechtbanken en gerechtshoven in min of meer vergelijkbare zaken opleggen.
Alles afwegend, acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Vermogensmaatregel

Onttrekking aan het verkeer (36d Sr)
De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven glasscherf dient te worden onttrokken aan het verkeer. Dit voorwerp is kort na het bewezenverklaarde feit aangetroffen in de broekzak van de verdachte. Dit voorwerp kan dienen tot het begaan van soortgelijke feiten en tevens is het ongecontroleerde bezit van voormeld in beslag genomen voorwerp in strijd met de wet of het algemeen belang.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36d, 45, 287

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.4. bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Onttrekt aan het verkeer de onder de verdachte inbeslaggenomen glasscherf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Voogd, voorzitter,
mr. J.J. Roos en mr. P. Reemst, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 december 2024.
Bijlage
De bewijsmiddelen
(-----------------------)