ECLI:NL:RBNHO:2024:1292

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
12 februari 2024
Zaaknummer
C/15/344466 / HA RK 23-129
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot voorlopig getuigenverhoor in civiele procedure tegen gemeenten en Kempos B.V.

In deze beschikking van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, is op 7 februari 2024 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [verzoekster] tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. [verzoekster] verzoekt de rechtbank om drie getuigen te horen in het kader van een al aanhangige bodemprocedure waarin de gemeenten een bedrag van circa € 900.000,- van haar terugvorderen. De gemeenten stellen dat [verzoekster] de ontvangen zorggelden onrechtmatig heeft ingezet. De rechtbank wijst het verzoek af, omdat het verzoek in strijd is met de goede procesorde en [verzoekster] onvoldoende belang heeft bij het verzoek. De rechtbank overweegt dat de mondelinge behandeling in de bodemprocedure op 18 maart 2024 plaatsvindt en dat het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor niet kan bijdragen aan de beoordeling van die procedure. Bovendien is het verzoek prematuur, aangezien de bodemprocedure meer duidelijkheid zal geven over de standpunten van partijen. De rechtbank concludeert dat het verzoek moet worden afgewezen en dat [verzoekster] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten wordt veroordeeld.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rekestnummer: C/15/344466 / HA RK 23-129
Beschikking van 7 februari 2024
in de zaak van
[verzoekster], handelend onder de naam
[bedrijf],
wonende te [plaats],
verzoekster,
hierna te noemen: [verzoekster],
advocaat mr. W.G. Jonker en mr. J.T.A. de Keijzer te Amsterdam,
tegen
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE BEVERWIJK,
zetelend te Beverwijk,
2. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE BLOEMENDAAL,
zetelend te Bloemendaal,
3. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE HAARLEM,
zetelend te Haarlem,
4. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE HEEMSKERK,
zetelend te Heemskerk,
5. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE HEEMSTEDE,
zetelend te Heemstede,
6. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE VELSEN,
zetelend te IJmuiden,
7. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ZANDVOORT,
zetelend te Zandvoort,
verweersters,
hierna te noemen: de gemeenten,
advocaat mr. W.I. Koelewijn en mr. B. Wallage te Utrecht,
en
8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KEMPOS B.V.,
gevestigd te Ter Apel,
verweerster,
hierna te noemen: Kempos,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift inclusief 12 producties,
  • het verweerschrift inclusief één productie,
  • het e-mailbericht van 11 december 2023 van mr. H Sytema, waarin wordt meegedeeld dat Kempos geen gebruik zal maken van het recht om te worden gehoord op het verzoekschrift,
  • de mondelinge behandeling van 10 januari 2024 waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
  • de spreekaantekeningen van mr. Jonker.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald op vandaag.

2.Het verzoek

2.1.
[verzoekster] verzoekt de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor te bevelen waarbij zij drie getuigen, te weten: de heren [betrokkene 1] en [betrokkene 2], onderzoekers van Kempos, en mevrouw [betrokkene 3], contractmanager jeugdzorg van de gemeenten, wenst te horen met het oog op het voeren van verweer in een reeds aanhangige bodemprocedure die door de gemeenten tegen haar is aangespannen en ten behoeve van een eventueel nog aan te spannen procedure tegen de gemeenten en Kempos tot vergoeding van schade.
2.2.
Aan het verzoek legt [verzoekster] ten grondslag dat de gemeenten haar hebben gedagvaard waarbij zij een bedrag van circa € 900.000,- van [verzoekster] terugvorderen, omdat [verzoekster] de van de gemeenten ontvangen zorggelden onrechtmatig zou hebben ingezet (hierna: de bodemprocedure). Aan hun vordering leggen de gemeenten het onderzoeksrapport van Kempos ten grondslag.
Volgens [verzoekster] is het onderzoeksrapport van Kempos onzorgvuldig en onvolledig tot stand gekomen, omdat zij niet betrokken is bij de opdracht aan en de uitvoering van het onderzoek door Kempos. Door middel van het horen van de contractmanager jeugdzorg van de gemeenten wenst [verzoekster] de betrokkenheid van de gemeenten te onderzoeken bij de ‘melding zorgfraude’ van het Informatie Knooppunt Zorg (IKZ) en de publicatie van Follow the Money in oktober en november 2021 die aanleiding zouden hebben gegeven tot het onderzoek door Kempos dat in opdracht van de gemeenten is uitgevoerd. Volgens [verzoekster] kwalificeert het onderzoek dat door Kempos is uitgevoerd als een persoonsgericht onderzoek, zodat de onderzoekers, als RA-accountants, gehouden zijn hun werkzaamheden deskundig en conform de professionele zorgvuldigheidsnormen uit te voeren. Door middel van het horen van de onderzoekers van Kempos wenst [verzoekster] te onderzoeken of daaraan is voldaan. Zij wenst te onderzoeken (i) op welke wijze de opdracht voor het onderzoek tot stand is gekomen, (ii) op welke wijze het onderzoek is uitgevoerd en welke toetsingskaders daarbij zijn gehanteerd, (iii) op welke wijze haar rechten binnen het onderzoek zijn gewaarborgd, (iv) wat de achtergrond is van en de instructie aan de derde-deskundigen die in opdracht van Kempos onderzoekswerkzaamheden hebben verricht, en (v) in hoeverre de gemeenten als opdrachtgever sturing hebben gegeven aan (de inrichting of uitkomst van) het onderzoek.

3.Het verweer

3.1.
De gemeenten voeren verweer tegen het verzoek van [verzoekster]. Zij vinden dat het verzoek moet worden afgewezen, omdat het verzoek ten eerste onvoldoende concreet is en daarom niet voldoet aan de eisen van artikel 187 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Ten tweede doen de gemeenten een beroep op meerdere afwijzingsgronden. Volgens de gemeenten heeft [verzoekster] onvoldoende belang bij haar verzoek, omdat zij de gewenste informatie op een minder belastende manier, namelijk via een 843a-procedure, had kunnen (proberen) te verkrijgen. Bovendien is het verzoek van [verzoekster] in strijd met de goede procesorde voor zover het verzoek ziet op de reeds aanhangige bodemprocedure, zodat het verzoek ook op die grond zou moeten worden afgewezen. Het verzoek ten behoeve van een eventueel nog aan te spannen procedure is verder prematuur volgens de gemeenten.
3.2.
Kempos heeft tegen het verzoek van [verzoekster] geen verweer gevoerd.

4.De beoordeling

Relevant wettelijk kader

4.1.
Een voorlopig getuigenverhoor kan zowel voorafgaand aan een (bodem)procedure (artikel 186 lid 1 Rv) als tijdens aanhangige procedure (artikel 186 lid 2 Rv) worden bevolen. In beginsel moet de rechter toestemming geven voor een voorlopig getuigenverhoor als aan de wettelijke voorwaarden voor toewijzing (artikel 187 Rv) is voldaan. Dat zijn voorwaarden die te maken hebben met de inhoud van het verzoekschrift en met het doel van het voorlopig getuigenverhoor. Als aan de formele eisen van het verzoekschrift is voldaan, kan de rechter het verzoek toch afwijzen als er met succes een beroep wordt gedaan op (één van) de afwijzingsgronden. Een verzoek kan worden afgewezen op de grond dat verzoeker misbruik maakt van de bevoegdheid om een voorlopig getuigenverhoor te verzoeken (artikel 3:13 Burgerlijk Wetboek, BW), op de grond dat het verzoek strijdig is met een goede procesorde of dat sprake is van een andere zwaarwegende reden op grond waarvan de rechter oordeelt het verzoek toch af te wijzen. Tot slot kan van de bevoegdheid een voorlopig getuigenverhoor te verzoeken geen gebruik worden gemaakt als de verzoeker onvoldoende belang heeft bij toewijzing van het verzoek (artikel 3:303 BW).
Het verzoek voldoet aan de wettelijke voorwaarden
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is in het verzoek voldoende concreet aangegeven welke feiten en/of rechten [verzoekster] wil bewijzen. Het betoog van de gemeenten dat het verzoek niet aan de voorwaarden van artikel 187 lid 3 voldoet wordt dus niet gevolgd.
4.3.
De rechtbank komt (evenwel) tot de conclusie dat het verzoek van [verzoekster] moet worden afgewezen om de hierna volgende redenen.
Het verzoek ten aanzien van de reeds aanhangige bodemprocedure is in strijd met een goede procesorde
4.4.
Vast staat dat in de tussen [verzoekster] en de gemeenten bij deze rechtbank aanhangige bodemprocedure (onder zaak- en rolnummer: C/15/342221 HA ZA 23-407) door [verzoekster] voor antwoord is geconcludeerd. Ter zitting is gebleken dat de mondelinge behandeling in die procedure is bepaald op 18 maart 2024. Tussen partijen is daarbij niet in geschil dat de gemeenten de (stelplicht en) bewijslast dragen van de gestelde onrechtmatige inzet van de zorggelden op basis waarvan zij (een deel van) de uitgekeerde zorggelden van [verzoekster] terug vorderen en dat [verzoekster] zich hiertegen uitgebreid heeft verweerd.
4.5.
De rechtbank volgt het betoog van de gemeenten dat het stadium waarin de bodemprocedure zich bevindt in de weg staat aan toewijzing van het verzoek tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor. Als overwogen, vindt op 18 maart 2024 de mondelinge behandeling plaats in de aanhangige bodemprocedure. Dat is enkele weken na de beslissing op dit verzoek. Omdat er – bij toewijzing van het verzoek – nog een rechter-commissaris moet worden aangezocht voor het horen van de voorgedragen getuigen en er rekening gehouden moet worden met de verhinderdata van partijen en de getuigen, zal enige tijd verloren gaan met het plannen van een (eventueel) voorlopig getuigenverhoor. Dat betekent dat de verzochte getuigen niet gehoord zullen kunnen worden vóór de mondelinge behandeling plaatsvindt. Omdat de zaak naar alle waarschijnlijkheid daarna voor (tussen)vonnis zal komen te staan, licht het eveneens niet in de lijn der verwachting dat de getuigenverhoren, ook voor wat betreft een eventuele contra-enquête, vóór het (tussen)vonnis in de bodemprocedure kunnen worden gehouden. Dat brengt mee dat het verzochte voorlopige getuigenverhoor niet betrokken zou kunnen worden bij de beoordeling van de bodemprocedure.
4.6.
Ook is van belang dat de rechtbank in de bodemprocedure over meer gegevens met betrekking tot de standpunten van partijen beschikt, zodat de standpunten van partijen met betrekking tot het onderliggende geschil duidelijker zijn dan bij het horen van getuigen in het kader van een voorlopig getuigenverhoor. Indien dat voor de beoordeling gewenst is, kan de rechtbank in een eventueel tussenvonnis een duidelijke bewijsopdracht formuleren. De rechtbank zal daarbij dan het (deels) gelijkluidende bewijsaanbod dat de gemeenten in de bodemprocedure hebben gedaan bij de beoordeling betrekken. De eventuele getuigenverhoren kunnen alsdan gerichter en efficiënter plaatsvinden. Het betoog van [verzoekster] dat zij zo snel mogelijk duidelijkheid en antwoorden op haar vragen wil, maakt het voorgaande niet anders. Naar het oordeel van de rechtbank is het laten doorgaan van de mondelinge behandeling op 18 maart 2024, zodat de bodemprocedure geen (verdere) vertraging ondervindt, daartoe juist de meest efficiënte weg. Dat die procedure zou moeten worden aangehouden is overigens ook niet betoogd door [verzoekster].
[verzoekster] heeft onvoldoende belang bij het verzoek
4.7.
De (eventueel) toekomstige schadevergoedingsprocedure tegen de gemeenten en Kempos – zoals [verzoekster] ter zitting bevestigd heeft – hangt zeer nauw samen met de al aanhangige bodemprocedure. Het ligt in de rede dat de mondelinge behandeling in de bodemprocedure en het daarin binnen afzienbare termijn te wijzen tussen- of eindvonnis [verzoekster] meer duidelijkheid geeft ten aanzien van het handelen van de gemeenten en Kempos. Te dien aanzien is immers door haar verweer gevoerd. Dat zij daarop niet kan wachten, zoals [verzoekster] ter zitting heeft betoogd, volgt de rechtbank niet. Als overwogen, is het redelijkerwijs niet te verwachten dat een te bevelen voorlopig getuigenverhoor voor die tijd zal zijn afgerond. Dat desondanks op dit moment al voldoende processueel belang bestaat bij het horen van de getuigen met het oog op een mogelijk te voeren schadevergoedingsprocedure is onvoldoende aannemelijk geworden. Het verzoek is wat dat betreft prematuur.
4.8.
De rechtbank overweegt verder dat het verzoek als doel heeft informatie te verkrijgen die – naar [verzoekster] zelf ook veronderstelt – (voornamelijk) in schriftelijke stukken te vinden is. Voorafgaand aan deze procedure heeft [verzoekster] daarom meerdere informatieverzoeken bij de gemeenten ingediend. Daarop is volgens [verzoekster] onvoldoende gereageerd, zij heeft namelijk niet alle bestaande stukken ontvangen. Dat laatste is op zitting door de gemeenten bevestigd. Zij hebben een deel van de stukken namelijk niet aan [verzoekster] verstrekt uit het oogpunt van geheimhouding.
4.9.
De rechtbank volgt de gemeenten ook in hun betoog dat het op de weg van [verzoekster] had gelegen de ontbrekende stukken (en daarmee de gewenste informatie) eerst door middel van een verzoek op grond van artikel 843a Rv (proberen) te verkrijgen, omdat dat een minder tijdrovende en minder kostbare manier is om de gewenste informatie te verkrijgen. Dit geldt zowel voor het verzoek gericht op het voeren van verweer in de aanhangige bodemprocedure als voor het verzoek met het oog op een eventueel te entameren schadevergoedingsprocedure. [verzoekster] heeft ter zitting nog gesteld de indruk te hebben dat veel contacten tussen de gemeenten en Kempos mondeling hebben plaatsgevonden, waardoor een verzoek op grond van artikel 843a Rv niet alle gewenste informatie zou opleveren, maar dat is weersproken door de gemeenten. Slechts een deel van de contacten met Kempos, voornamelijk die in de aanloop naar de uitvoering van het onderzoek door Kempos, zouden mondeling hebben plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank legt dat betoog van [verzoekster] in dit verband onvoldoende gewicht in de schaal. Ook hierom heeft [verzoekster] thans onvoldoende belang bij het verzoek.
4.10.
Al het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat het verzoek moet worden afgewezen.
Proceskosten
4.11.
[verzoekster] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. Deze kosten worden aan de zijde van de gemeenten tot op vandaag vastgesteld op:
- griffierecht
676,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2 punten x tarief II € 614,00)
Totaal
1.904,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek af,
5.2.
veroordeelt [verzoekster] in de kosten van deze procedure, tot op vandaag aan de zijde van de gemeenten vastgesteld op een bedrag van € 1.904,00.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.B. de Vries-van den Heuvel en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2024.