ECLI:NL:RBNHO:2024:12917

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
15/007132-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van medeplegen van diefstal met bedreiging van geweld en afpersing, met overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 november 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van diefstal met bedreiging van geweld en afpersing. De feiten vonden plaats op 6 januari 2022 in Nieuw-Vennep, waar de verdachte samen met een medeverdachte een slachtoffer onder bedreiging met een mes dwong tot afgifte van geld en goederen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en de medeverdachte als betrouwbaar beoordeeld, en kwam tot de conclusie dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte. De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van het inrijden op het slachtoffer, maar achtte de overige feiten bewezen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 dagen en een taakstraf van 240 uur, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer, die de verdachte moet betalen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van € 4.050,00, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/007132-22 (P)
Uitspraakdatum: 14 november 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 31 oktober 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.E. van der Plas en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B.E.J. Torny, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 6 januari 2022 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een telefoon (type Iphone 12) en/of autosleutels en/of een auto (Ford EcoSport, met kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- die [slachtoffer] een mes, althans een puntig voorwerp, te tonen en/of dat mes, althans puntig voorwerp, op/tegen/in de buurt van de mond, althans het hoofd, te houden;
- met voornoemde auto op/in de richting van die [slachtoffer] (af) te rijden en/of (met die auto) op die [slachtoffer] in te rijden en/of tegen die [slachtoffer] aan te rijden;
Feit 2
hij op of omstreeks 6 januari 2022 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van vijfhonderdvijftig euro, althans een geldbedrag, en/of een portemonnee (met daarin een aantal pasjes), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] en/of een derde toebehoorde(n) door
- die [slachtoffer] een mes, althans een puntig voorwerp, te tonen en/of dat mes, althans puntig voorwerp, op/tegen/in de buurt van de mond, althans het hoofd, te houden;
- tegen die [slachtoffer] te zeggen: 'Geef het geld, geef het geld' en/of 'Dit is een beroving, niet bewegen' althans woorden van gelijke aard of strekking;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. Uit het dossier volgt dat de verdachte een belangrijke rol heeft gespeeld bij zowel de diefstal met geweld als de afpersing van de aangever [slachtoffer] . Er is sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte [medeverdachte] .
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van beide feiten moet worden vrijgesproken. Zowel de verklaringen van de aangever [slachtoffer] als de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte] zijn onbetrouwbaar en kunnen daarom niet worden gebruikt voor het bewijs. Bovendien is geen sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte] . De verdachte ontkent te hebben geweten van een plan om de aangever te beroven, laat staan dat hij opzet had op het gebruiken van geweld daarbij. Ook heeft hij nooit het oogmerk gehad om als heer en meester over de auto van de aangever te beschikken, noch om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld of bedreiging met geweld.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Partiële vrijspraak feit 1 (op de aangever inrijden/afrijden)
De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte (als medepleger) opzettelijk met een auto op de aangever is ingereden dan wel op hem is afgereden om met geweld en/of bedreiging met geweld zijn vlucht mogelijk te maken. De verdachte zal daarom partieel worden vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging. Volgens de aangifte zou de medeverdachte [medeverdachte] op de aangever zijn ingereden. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de bewijsmiddelen weliswaar dat [medeverdachte] in de richting van de (wegrennende) aangever is gereden, maar onvoldoende is gebleken dat hij dat bewust heeft gedaan om door middel van geweld dan wel bedreiging daarmee te vluchten. Er was maar één uitgang vanaf het sportterrein en zowel de aangever als [medeverdachte] , die op dat moment de auto bestuurde, bewogen in die richting. Ook weegt mee dat uit de verklaringen van [medeverdachte] en de verdachte blijkt dat [medeverdachte] niet over een rijbewijs beschikte en daarom grote moeite had om de auto in de tweede versnelling te krijgen en onder controle te houden.
3.3.2.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.3.
Nadere bewijsoverwegingen
Betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever [slachtoffer]
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer] over de wijze waarop de diefstal onder bedreiging met een mes heeft plaatsgevonden op hoofdlijnen voldoende consistent en gedetailleerd zijn. De rechtbank vindt deze verklaringen dan ook betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. De onderdelen van de verklaringen van [slachtoffer] waarop de raadsvrouw bij pleidooi is ingegaan, en die inconsistenties zouden bevatten, zijn naar het oordeel van de rechtbank van ondergeschikt belang. De rechtbank gaat aan de gestelde verschillen voorbij, omdat deze gezien de zeer beperkte betekenis geen afbreuk doen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever op wezenlijke onderdelen. Bovendien wordt de aangifte van [slachtoffer] , ook wat betreft de rol van de verdachte bij het voorval, ondersteund door de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] .
Betrouwbaarheid van de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte]
De rechtbank ziet in het dossier ook geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de door medeverdachte [medeverdachte] afgelegde verklaringen. De verklaringen van [medeverdachte] zijn in de kern consistent over zijn eigen handelen en over de rol van de verdachte bij de diefstal en afpersing. Bovendien komen deze verklaringen op belangrijke punten overeen met de verklaringen van de aangever. Aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte] draagt naar het oordeel van de rechtbank bij dat hij zijn eigen aandeel in de feiten niet heeft gemarginaliseerd. Ten aanzien van de punten die de raadsvrouw heeft aangevoerd als reden om de verklaringen van [medeverdachte] onbetrouwbaar te achten, oordeelt de rechtbank dat deze van ondergeschikt belang zijn en dus niet de conclusie kunnen rechtvaardigen dat de verklaringen van [medeverdachte] onbetrouwbaar zijn.
De slotsom is dat de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte] betrouwbaar worden geacht en daarmee bruikbaar voor het bewijs.
Oogmerk diefstal auto
Ook het verweer van de raadsvrouw dat de verdachte geen oogmerk had op de diefstal van de auto van de aangever, wordt verworpen. Uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] blijkt dat de verdachte en [medeverdachte] van plan waren om de auto van de aangever te gebruiken om bij hun eigen auto, die zij verderop hadden geparkeerd, te komen. Dat is ook zo gegaan. Door met de auto van de aangever weg te rijden, heeft de verdachte zichzelf daarover feitelijke heerschappij verschaft en de auto uit de beschikkingsmacht van de aangever gehaald. Uit de uiterlijke verschijningsvorm van deze gedraging volgt dat de verdachte ook het oogmerk had om zich de auto (tijdelijk) wederrechtelijk toe te eigenen.
Medeplegen
Uit de verklaringen van de aangever en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af. De verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] zijn allebei in de auto van de aangever gestapt. [medeverdachte] zat op de achterbank van de auto, achter de aangever. De verdachte zat op de passagiersstoel voorin, naast de aangever. [medeverdachte] heeft de aangever met een mes bedreigd, hij hield het mes dichtbij het hoofd van de aangever. De aangever moest zijn spullen afgeven aan de verdachte. De verdachte en [medeverdachte] hebben allebei dreigende taal geuit naar de aangever. De verdachte heeft tegen de aangever gezegd dat hij het geld en zijn telefoon aan hem moest afgeven. De verdachte heeft een portemonnee met pasjes en een iPhone van de aangever (aan)gepakt en de telefoon teruggezet naar de fabrieksinstellingen. Ook heeft de verdachte de autosleutel uit het contact van de auto getrokken. De aangifte vindt op deze punten steun in de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte] .
Nadat de aangever was gedwongen zijn auto te verlaten, is uiteindelijk (nadat eerst [medeverdachte] een vergeefse poging had gedaan de auto te besturen) de verdachte samen met de medeverdachte met de auto van aangever weggereden. Zij hebben de auto van de aangever op een andere plek in Nieuw-Vennep achtergelaten.
De verklaring van de verdachte ter zitting dat hij weliswaar op de passagiersstoel van de auto heeft gezeten maar daarbij in een staat van shock verkeerde en geen enkel aandeel in de diefstal en afpersing heeft gehad, acht de rechtbank, gelet op de gelijkluidende verklaringen van de aangever en [medeverdachte] , onder meer over de rol van de verdachte, ongeloofwaardig. De rechtbank gaat dan ook aan de ontkennende verklaring van de verdachte voorbij.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte is komen vast te staan. Er is sprake geweest van een gezamenlijke uitvoering en de bijdrage van de verdachte aan het tenlastegelegde is van zodanig gewicht dat hij kan worden aangemerkt als medepleger. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, in die zin dat
Feit 1
hij op 6 januari 2022 te Nieuw-Vennep, tezamen en in vereniging met een ander, een telefoon (type Iphone 12) en autosleutels en een auto (Ford EcoSport, met kenteken [kenteken] ), die aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte of zijn mededader toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door
- die [slachtoffer] een mes te tonen en dat mes in de buurt van het hoofd te houden;
Feit 2
hij op 6 januari 2022 te Nieuw-Vennep, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van vijfhonderdvijftig euro en een portemonnee (met daarin een aantal pasjes), die geheel of ten dele aan [slachtoffer] toebehoorden door
- die [slachtoffer] een mes te tonen en dat mes in de buurt van het hoofd te houden;
- tegen die [slachtoffer] te zeggen: 'Geef het geld, geef het geld' en 'Dit is een beroving, niet bewegen' althans woorden van gelijke aard of strekking.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feiten 1 en 2: de eendaadse samenloop van
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte een taakstraf van 240 uur wordt opgelegd, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 dagen hechtenis.
6.2.
Standpunt van de verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraak heeft de raadsvrouw geheel subsidiair ten aanzien van de strafmaat verzocht om rekening te houden met de positieve ontwikkeling die de verdachte sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft doorgemaakt, wat ook blijkt uit het reclasseringsadvies. Ook is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn en lijkt sprake te zijn van eendaadse samenloop. De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die hij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich op 6 januari 2022 samen met een ander schuldig gemaakt aan afpersing en diefstal met bedreiging met geweld. De medeverdachte heeft onder valse voorwendselen een afspraak met het slachtoffer gemaakt om hem een Playstation te verkopen. Op de afgesproken ontmoetingsplek zijn de verdachte en de medeverdachte bij het slachtoffer in de auto gestapt. Direct daarop is het slachtoffer onder bedreiging met een mes gedwongen tot afgifte van zijn pinpas, pincode, telefoon en portemonnee. De medeverdachte heeft het mes in de buurt van het hoofd van het slachtoffer gehouden. De verdachte en de medeverdachte hebben gehandeld volgens een vooropgezet plan om het slachtoffer naar de afgesproken plek te lokken en hem op verwerpelijke wijze geld afhandig te maken. Hiermee hebben zij een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Uit de slachtofferverklaring en de toelichting op de schadevergoedingsvordering blijkt welke impact dit op het leven van het slachtoffer heeft gehad, en nog steeds heeft. Het handelen van de verdachte en zijn medeverdachte was kennelijk enkel gericht op geldelijk gewin, zonder dat zij hebben stil gestaan bij de mogelijke gevolgen daarvan voor het slachtoffer.
De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij geen openheid van zaken heeft gegeven over wat zich heeft afgespeeld. Hij heeft geen inzicht gegeven in zijn handelen of verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte van 20 september 2024, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder wegens een soortgelijk feit onherroepelijk is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland, gedateerd 6 september 2024. Sinds de schorsing heeft de verdachte een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Hij beschikt over een stabiel inkomen, heeft onlangs een eigen woning toegewezen gekregen en is recent gestart met een nieuwe opleiding tot sociaal pedagogisch medewerker. De reclassering schat het risico op recidive in als laag en vindt interventies of toezicht in de vorm van bijzondere voorwaarden niet nodig. Gelet op zijn positieve ontwikkeling de afgelopen jaren en het feit dat hij zich gedurende de schorsing gemotiveerd heeft ingezet, adviseert de reclassering geen gevangenisstraf op te leggen.
Op te leggen straf
Uit het hiervoor genoemde strafblad van de verdachte blijkt dat hij op 2 december 2019, dus binnen vijf jaar voorafgaand aan de onderhavige feiten, door de politierechter in de rechtbank Noord-Holland onherroepelijk is veroordeeld voor een vermogensdelict. Daarbij is aan hem onder meer een taakstraf opgelegd, welke taakstraf is verricht. Volgens artikel 22b lid 3 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kan in dat geval alleen een taakstraf worden opgelegd indien daarnaast een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel wordt opgelegd.
Gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten en de oriëntatiepunten van het LOVS, is in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om daarvan af te wijken. Uit de reclasseringsrapporten en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de verdachte sinds zijn schorsing uit voorlopige hechtenis op 2 juni 2022 een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt en dat hij zijn leven inmiddels goed op orde lijkt te hebben. Verder houdt de rechtbank er rekening mee dat het relatief oude feiten betreft en dat de verdachte sindsdien niet meer met politie of justitie in aanraking is gekomen.
De rechtbank neemt bij de straftoemeting verder in aanmerking dat de redelijke termijn is overschreden. In artikel 6, lid 1 EVRM is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De redelijke termijn in deze zaak is aangevangen op 1 maart 2022 (te weten de dag van inverzekeringstelling van de verdachte). Nu van bijzondere omstandigheden niet is gebleken en het eindvonnis op 14 november 2024 wordt gewezen, is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van ongeveer 8,5 maand. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 21 dagen naast een taakstraf van 240 uur passend en geboden, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 dagen hechtenis.

7.Vordering benadeelde partij schadevergoedingsmaatregel

Namens de benadeelde partij [slachtoffer] (hierna ook: [slachtoffer] ) is door mr. R.P. Kuijper een vordering tot schadevergoeding van € 26.135,75 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die [slachtoffer] als gevolg van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten zou hebben geleden, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit kosten voor het vervangen van beschadigde of verloren goederen en een leenauto (€ 2.819,00), verlies van verdienvermogen (€ 10.000,00 bij wijze van voorschot), smartengeld (€ 12.500,00) en proceskosten (netto € 816,75).
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, waarbij de verdachte en de medeverdachte hoofdelijk aansprakelijk zijn.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de gevorderde materiële schade betwist en bepleit dat de vordering (deels) niet-ontvankelijk is, dan wel dat het gevorderde bedrag moet worden gematigd. Ten aanzien van de gestelde immateriële schade heeft de raadsvrouw verzocht het bedrag te matigen. Over de gevorderde proceskosten heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de benadeelde partij de eigen kosten moet dragen. Subsidiair heeft zij bepleit de vordering op dit punt af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren, omdat het bedrag dat volgens het liquidatietarief voor vergoeding in aanmerking komt, al is vergoed door de rechtsbijstandsverzekeraar van de benadeelde partij.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade toewijsbaar tot € 1.050,00
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 1.050,00 rechtstreeks voortvloeit uit de bewezen verklaarde feiten onder 1 en 2. Dit bedrag ziet op de gevorderde schade voor de portemonnee (met inhoud) en de mobiele telefoon. Uit het dossier volgt dat [slachtoffer] € 550,00 contant geld bij zich had voor de aankoop van de spelcomputer en dat hij dit bedrag onder dreiging aan de verdachte en de medeverdachte heeft gegeven. Verder volgt uit het dossier dat hij zijn telefoon heeft afgegeven. Omdat deze schadepost niet is onderbouwd maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid en begroot deze schade naar billijkheid op € 500,00 en wijst het meer gevorderde af.
Ten aanzien van de overige gevorderde kosten (bril, jas, broek, huissleutel/vervangen slot, oordopjes, parfum en leenauto) is de rechtbank van oordeel dat, mede in het licht van de gemotiveerde betwisting door de verdediging, onvoldoende is onderbouwd dat deze kosten in rechtstreeks verband staan met de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van deze schadeposten daarom afwijzen.
De gestelde schade vanwege verlies aan verdienvermogen acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Nadere onderbouwing levert een onevenredige belasting van het strafproces op. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard ten aanzien van deze schadepost. De benadeelde partij kan dit onderdeel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade toewijsbaar tot € 3.000,00
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat [slachtoffer] nadelige geestelijke gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de diefstal met bedreiging van geweld en de afpersing in zijn eigen auto plaatsvonden, een plek waar hij zich veilig zou moeten kunnen voelen. Uit de overgelegde stukken kan worden afgeleid dat [slachtoffer] psychisch letsel aan het incident heeft overgehouden. De rechtbank komt een vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 3.000,00 billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en de aard en ernst van het feit. Ook heeft de rechtbank gelet op bedragen aan immateriële schadevergoeding die Nederlandse rechters in vergelijkbare zaken plegen toe te kennen. Voor het overige verklaart de rechtbank [slachtoffer] niet-ontvankelijk in zijn vordering tot vergoeding van immateriële schade.
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat een forfaitair bedrag aan proceskosten wordt toegekend. De rechtbank zal aansluiting zoeken bij het in Nederlandse civiele procedures voor kosten van rechtsbijstand gebruikelijke liquidatietarief voor kantonzaken. Voor het opstellen en indienen van de vordering en voor behandeling daarvan ter zitting worden doorgaans twee punten toegekend. Nu de rechtbank een bedrag toewijst van in totaal € 4.050,00, komt de forfaitaire vergoeding neer op in totaal € 542,00
(€ 271,00 per punt). Gelet op het bedrag (van € 3.630,00) dat reeds door verzekeraar Achmea is vergoed voor rechtsbijstand, worden de proceskosten begroot op nihil.
Totaal
De vordering van [slachtoffer] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 4.050,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte het door de verdachte te betalen schadevergoedingsbedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre van zijn betalingsverplichting zal zijn bevrijd.
Daarnaast moet de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank aanleiding om in het belang van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 22c, 22d, 36f, 47, 55, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een onvoorwaardelijke
gevangenisstraf van 21 (eenentwintig) dagen.De tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht dient daarop in mindering te worden gebracht.
Veroordeelt de verdachte voorts tot het verrichten van
240 (tweehonderdveertig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Benadeelde partij
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
4.050,00 (vierduizend en vijftig) euro, als vergoeding voor materiële en immateriële schade en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre van zijn betalingsverplichting zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering ten aanzien van de schadepost ‘verlies inkomen uit arbeid’ van € 10.000,00 en ten aanzien van de overige gevorderde immateriële schade.
Wijst de vordering voor het overige af.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van 4.050,00 (vierduizend en vijftig) euro, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 50 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Voorlopige hechtenis
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.S. Schoorl, voorzitter,
mr. S. Mac Donald en mr. P. Reemst, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. M. Bleijendaal en mr. A.I. Hoedjes,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 november 2024.
Bijlage
De bewijsmiddelen
(…)