ECLI:NL:RBNHO:2024:1291

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
12 februari 2024
Zaaknummer
C/15/328876 / HA ZA 22-350
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanvulling op vonnis inzake terugbetaling van contante bedragen in het kader van reizen naar Georgië

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 7 februari 2024 een aanvullend vonnis gewezen in een civiele procedure tussen eiser en gedaagden. Eiser had eerder, op 20 september 2023, een vordering ingesteld tot terugbetaling van een bedrag van € 50.000, dat hij aan gedaagden ter beschikking had gesteld voor reizen naar Georgië. De rechtbank had in het eerdere vonnis verzuimd te beslissen op een deel van de vordering, namelijk de terugbetaling van € 46.250. Eiser verzocht de rechtbank om dit verzuim te herstellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat dit deel van de vordering inderdaad niet was behandeld in het eerdere vonnis en heeft besloten om het verzoek van eiser toe te wijzen. De rechtbank oordeelde dat gedaagde 1, die verantwoordelijk was voor de terugbetaling, € 46.250 aan eiser moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 16 mei 2022. De rechtbank heeft de beslissing in het aanvullend vonnis opgenomen en gelast dat deze wordt toegevoegd aan het eerdere vonnis. De zaak betreft civiel recht en verbintenissenrecht, en de uitspraak is gedaan in Haarlem.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/328876 / HA ZA 22-350
Aanvullend vonnis van 7 februari 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat mr. J.L.W. Nillesen te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1],

wonende te [plaats 2],
2.
[gedaagde 2],
wonende te [plaats 3],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen: [gedaagden] en afzonderlijk [gedaagde 1] respectievelijk [gedaagde 2],
advocaat mr. L. Nix, te Amsterdam,
voorheen mr. F.N. Jorritsma, te Haarlem.

1.Het verzoek tot aanvulling

1.1.
Bij brief van 29 november 2023 heeft mr. Nillesen namens [eiser] de rechtbank verzocht om aanvulling van het op 20 september 2023 in deze zaak gewezen vonnis (hierna ook: het vonnis), in die zin dat de rechtbank alsnog beslist op een vordering strekkende tot terugbetaling van een deel, namelijk € 46.250, van de volgens [eiser] aan [gedaagden] ter beschikking gestelde contante bedragen van in totaal € 50.000 in het kader van de door partijen gemaakte reizen naar Georgië. Volgens [eiser] heeft de rechtbank verzuimd op dit deel van het gevorderde te beslissen. [eiser] voert daartoe het volgende aan. De vordering is uitsluitend bij de feiten vermeld en niet meer bij de beoordeling en de beslissing. De vordering kan niet zijn begrepen in de algemene overweging in het vonnis luidende dat het meer of anders gevorderde wordt afgewezen, want bij de beoordeling is geen overweging gewijd aan dit deel van de vordering. De rechtbank heeft dit deel van de vordering dus kennelijk over het hoofd gezien, want ook voor [gedaagden] staat buiten kijf dat in ieder geval een deel van het gevorderde bedrag moet worden terugbetaald door [gedaagde 1], zij het dat partijen van mening verschillen over de hoogte van het terug te betalen bedrag.
1.2.
De rechtbank heeft [gedaagden] in de gelegenheid gesteld zich over dit verzoek uit te laten.
Bij brief van 15 december 2024 heeft mr. Nix namens [gedaagden] aan de rechtbank bericht tegen inwilliging van dat verzoek het volgende bezwaar te hebben. De bedragen ten aanzien waarvan [eiser] een uitdrukkelijke beslissing wenst zijn omschreven in r.o. 3.10 en r.o. 3.11 van het vonnis. In r.o. 5.5.14 en r.o. 5.7 van het vonnis staat het oordeel van de rechtbank over de aan [eiser] (terug) te betalen bedragen. Het bedrag waarop de brief van mr. Nillesen van 29 november 2023 ziet, is niet in deze rechtsoverwegingen opgenomen, maar uit het gegeven dat het ‘meer of anders’ gevorderde is afgewezen in r.o. 6.6 van het vonnis volgt afdoende dat er aan het niet-benoemd zijn van de bedoelde bedragen een concrete beslissing ten grondslag ligt.

2.De beoordeling

2.1.
De rechtbank is van oordeel dat in het vonnis van 20 september 2023 is verzuimd te beslissen op het door mr. Nillesen in zijn voormelde brief aangegeven onderdeel van de vordering en zal het verzoek toewijzen als omschreven in de beslissing. De rechtbank legt dat hieronder uit.
2.2.
Het deel van de vordering waar de rechtbank volgens [eiser] niet op heeft beslist, dat betrekking heeft op de ter beschikking gestelde contante bedragen voor de reizen naar Tblisi in 2019/begin 2020, is inbegrepen in het (uitsluitend) van [gedaagde 1] gevorderde bedrag als weergegeven in productie 13 van [eiser]. Dit deel van de vordering is bij conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende wijziging van eis verminderd met een bedrag van € 3.750 en komt daarmee uit op een bedrag van € 46.250.
De rechtbank constateert dat over dit deel van het gevorderde wel is gedebatteerd en dat er op zitting ook een vraag over is gesteld door de rechtbank, maar dat de rechtbank heeft verzuimd hierop te beslissen. De rechtbank heeft dit inderdaad over het hoofd gezien zodat de afwijzing van het ‘meer of anders gevorderde’ geen betrekking heeft op dit deel van het gevorderde.
2.3.
[eiser] heeft, gemotiveerd en met stukken onderbouwd, aangevoerd dat partijen in totaal € 50.000 afkomstig van [eiser], hebben meegenomen op hun drie reizen naar Georgië eind 2019 en begin 2020. [gedaagde 1] heeft de hoogte van dit bedrag betwist; volgens haar is een contant bedrag van in totaal € 30.000 van [eiser] meegenomen op de drie reizen. Het door [eiser] op de Nederlandse rekening van [gedaagde 1] overgemaakte geld was volgens [gedaagde 1] namelijk niet allemaal bestemd voor de reizen naar Georgië. De rechtbank begrijpt de stellingen van [gedaagde 1] bij conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie aldus dat van de twee door [eiser] aan [gedaagde 1] overgemaakte bedragen van ieder € 20.000 telkens de helft door [gedaagde 1] aan [eiser] in contanten werd teruggegeven voor zijn dagelijkse uitgaven in Nederland ofwel diende ter terugbetaling van reeds door [gedaagde 1] voor [eiser] gedane contante betalingen.
De rechtbank passeert dit verweer van [gedaagde 1]. Mede in het licht van de omschrijvingen op de overboekingen van de bedragen van ieder € 20.000, die [eiser] deed op 29 juli 2019 respectievelijk 31 december 2019, welke omschrijvingen verwijzen naar verblijven in Tblisi telkens kort na de betreffende overboeking, had het op de weg van [gedaagde 1] gelegen nader te motiveren en te onderbouwen dat en in hoeverre zij in Nederland contante geldbedragen aan [eiser] heeft verstrekt voor zijn contante uitgaven in Nederland dan wel dat en in hoeverre deze betalingen dienden ter terugbetaling van reeds door [gedaagde 1] voor [eiser] gedane contante betalingen. Dit heeft [gedaagde 1] niet gedaan. Desgevraagd heeft [gedaagde 1] ter zitting verklaard dat zij geen administratie bijhield van contante uitgaven die zij naar eigen zeggen voor [eiser] deed. De rechtbank passeert dit verweer daarom als onvoldoende onderbouwd. Hiermee staat vast dat partijen in totaal € 50.000 afkomstig van [eiser] hebben meegenomen op hun drie reizen naar Georgië eind 2019 en begin 2020.
2.4.
Ook de verweren van [gedaagde 1] dat de contante bedragen voor zover zij niet op de rekening van [gedaagde 1] in Georgië zijn gestort volledig zijn opgegaan aan verblijfskosten van partijen en een vergoeding (van € 250 per dag) voor [gedaagde 1] voor reisbegeleiding passeert de rechtbank als onvoldoende onderbouwd. Het had in het licht van de betwisting van [eiser] op de weg van [gedaagde 1] gelegen dit verweer nader te motiveren door te specificeren hoe, waar en wanneer de beweerdelijke afspraak over de reisvergoeding is gemaakt en aan welke verblijfskosten de bedragen zijn besteed. Dit heeft [gedaagde 1] in het geheel niet gedaan. Voor zover [gedaagde 1] heeft bedoeld om als voorwaardelijke eis in reconventie terugbetaling te vorderen van de bedragen voor reisbegeleiding merkt de rechtbank om redenen van proceseconomie op dat die vordering gelet op het bovenstaande niet toewijsbaar is.
2.5.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank het vonnis van 20 september 2023 aanvullen in die zin dat [gedaagde 1] zal worden veroordeeld om in aanvulling op hetgeen waartoe zij reeds veroordeeld is in het vonnis aan [eiser] te betalen een bedrag van € 46.250, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 mei 2022.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
bepaalt dat na nr. 6.1 van het op 20 september 2023 tussen [eiser] en [gedaagden] gewezen vonnis dient te worden toegevoegd:
“6.1.a veroordeelt [gedaagde 1] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 46.250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 16 mei 2022 tot de dag van volledige betaling”,
3.2.
bepaalt dat deze aanvulling onder de vermelding van de datum 7 februari 2024 wordt vermeld op de minuut van het vonnis van 20 september 2023,
3.3.
gelast elk van partijen, voor zover zij dit niet reeds hebben gedaan, de ontvangen grosse dan wel het ontvangen afschrift van het vonnis van 20 september 2023 na ontvangst van deze aanvullende beslissing aan de griffie van de rechtbank te retourneren.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M. Wamsteker, mr. A.J. Wolfs en mr. J.H. van Woudenberg en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2024. [1]

Voetnoten

1.type: