Uitspraak
RECHTBANK Noord-Holland
[eiser 1] B.V.,
2.
[eiser 2] B.V.,
1.De procedure
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie inclusief 9 producties van [gedaagde],
- de mondelinge behandeling van 26 januari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de spreekaantekeningen van de advocaat van [eisers],
2.Feiten
Ten aanzien van bijzondere bedingen en bepalingen wordt tevens verwezen naar vroegere titels van aankomst, zijnde:
Ten aanzien van bijzondere bepalingen betreffende voormeld verkochte wort verwezen naar een vroegere titel van aankomst zijnde een akte van transport van twee oktober achttienhonderd twee en tachtig, (…), terwijl wat betreft het recht van uitgang het volgende is bepaald:“Artikel 12. De kooper zal moeten gedoogen het recht van uitgang naar de [straat 1], over eene strook grond, breed plusminus een meter vijf en twintig centimeter, het achterste of oostelijkste deel uitmakende van den aan hem verkochten grond, welk recht de verkoopers hebben verleend aan de heer [betrokkene 4], als eigenaar van het ten zuiden van den bij deze overeenkomst verkochten grond, gelegen stuk grond, op de meervermelde stituatieteekening aangeduid met de letter E.”
De kooper en diens opvolgers in den eigendom van het verkochte perceel, zullen moeten gedoogen het recht van uitgang door de tot dit perceel behoorende en achter dit perceel liggende poort naar de [straat 1] aan de eigenaren of bewoners van den vier ten Zuiden van het verkochte perceel liggende perceelen welke last op het verkochte perceel als erfdienstbaarheid wordt gevestigd, ten behoeve van de perceelen, thans bij het kadaster der Gemeente [plaats 1] bekend onder den Sectie [kadasternummer 3], [kadasternummer 4] en [kadasternummer 1] en het perceel grenzende ten Zuiden aan het perceel kadastraal bekend gemeente [plaats 1] Sectie [kadasternummer 1], welk perceel nog niet afzonderlijk bij het kadaster bekend staat (…)”
3.Het geschil
4.De beoordeling
‘Poort Alexanderstr’in het geding gebracht. In de akten daterend uit de jaren ’70 van de vorige eeuw met betrekking tot de percelen aan de [straat 3] staat - anders dan [gedaagde] bij conclusie van antwoord heeft betoogd - bovendien niet alleen het in 1882 verleende persoonlijke recht, maar is ook de in 1883 gevestigde erfdienstbaarheid genoemd. Een en ander betekent dat op dit punt nadere bewijslevering nodig zou zijn. Daarvoor leent een kort gedingprocedure zich niet.
uitganggevestigd door de poort
naarde [straat 1]. Met [gedaagde] is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat een recht van uitgang naar een straat niet noodzakelijkerwijs hetzelfde is als een recht van overpad. Dat laatste houdt immers een recht in om
te komen en te gaan van en naareen straat of weg over het dienende erf, waarvan moet onderscheiden een recht om uitsluitend
te gaanover het dienende erf
naareen straat of weg, waarvan bijvoorbeeld sprake is in het geval het om een vluchtroute gaat. [gedaagde] heeft in dit verband aangevoerd dat in [plaats 1] ooit, en vóór 1883, een grote stadsbrand heeft gewoed en dat dit als gevolg had dat men de noodzaak is gaan inzien vluchtwegen en brandgangen te creëren. Hoewel uiteraard mogelijk is dat de bodemrechter na gedegen onderzoek in de bodemprocedure anders oordeelt, acht de voorzieningenrechter de uitleg van [gedaagde], die bovendien door [eisers] niet gemotiveerd is bestreden, op voorhand niet onaannemelijk.