ECLI:NL:RBNHO:2024:12820

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
HAA 24/1249
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wazo-uitkering zelfstandige in strijd met VN-Vrouwenverdrag

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een zelfstandige eiseres en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de hoogte van haar Wazo-uitkering. Eiseres had een Wazo-uitkering aangevraagd in verband met haar zwangerschaps- en bevallingsverlof, maar het UWV had haar uitkering herzien en teruggevorderd, omdat het dagloon te hoog was vastgesteld. Eiseres stelde dat de berekening van het dagloon onjuist was en dat de uitkomst in strijd was met het VN-Vrouwenverdrag, omdat haar uitkering lager was dan 100% van het minimumloon. De rechtbank oordeelde dat de regelgeving discriminerend was voor vrouwelijke zelfstandigen en dat eiseres recht had op een Wazo-uitkering ter hoogte van het minimumloon. De rechtbank vernietigde het besluit van het UWV en herstelde de uitkering van eiseres, waarbij zij ook de proceskosten en het griffierecht vergoedde. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de rechten van vrouwelijke zelfstandigen te waarborgen in overeenstemming met internationale verdragen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/1249

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Tracey),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder

Procesverloop

1.1.
Met het primaire besluit van 27 oktober 2023 heeft verweerder het dagloon van de uitkering van eiseres op grond van de Wet arbeid en zorg (Wazo) herzien, waardoor die uitkering gedeeltelijk ten onrechte is uitbetaald. De te veel betaalde uitkering van € 2.643,53 wordt van eiseres teruggevorderd.
1.2.
Met het bestreden besluit van 20 februari 2024 op het bezwaar van eiseres heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
1.3.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
Daarna heeft de rechtbank nog de volgende stukken ontvangen:
- aanvullende gronden van eiseres op 1 november 2024;
- een reactie op de aanvullende gronden van verweerder op 6 november 2024; en
- een aanvullende reactie van verweerder op 12 november 2024.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 13 november 2024 op zitting behandeld. De partner van eiseres, [partner] , heeft hieraan deelgenomen. Verweerder heeft de rechtbank bericht dat wegens externe omstandigheden geen gemachtigde ter zitting aanwezig zal zijn.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eiseres was werkzaam als zelfstandige (rijinstructeur) toen zij in verband met haar zwangerschaps- en bevallingsverlof bij verweerder een Wazo-uitkering heeft aangevraagd.
3. Bij besluit van 30 juni 2022 heeft verweerder aan eiseres een Wazo-uitkering toegekend met ingang van 14 juni 2022. De hoogte van deze uitkering is gebaseerd op het vastgestelde dagloon van eiseres. Aanvankelijk heeft verweerder een voorlopig dagloon berekend op basis van de door eiseres geschatte winst over het jaar 2022. Deze geschatte winst betrof € 15.000,00. Het voorlopig dagloon werd vastgesteld op € 85,66 bruto per dag.
4. Uit de inkomensgegevens, verkregen van de Belastingdienst, is gebleken dat de werkelijke winst over het jaar 2022 € 14.931,00 bedroeg. Verweerder heeft na ontvangst van deze gegevens een definitieve berekening van het dagloon gemaakt en heeft het dagloon met het besluit van 18 oktober 2023 vastgesteld op € 53,11 bruto per dag.
5. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. Eiseres heeft daarin – samengevat – aangevoerd dat de berekening van het dagloon onjuist is, dat de uitkomst ook onredelijk is en dat de besluitvorming in strijd is met het VN-Vrouwenverdrag, onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad). [1] Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij een beroep moet kunnen doen op 100% van het minimumloon bij de vaststelling van haar Wazo-uitkering.
7. Het beroep van eiseres is gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Nationale wet- en regelgeving
8. De vrouwelijke zelfstandige heeft in verband met haar zwangerschap en bevalling recht op uitkering gedurende ten minste zestien weken. Dit is geregeld in artikel 3:18, tweede lid, van de Wazo. Voor de berekening van de hoogte van die uitkering bevat artikel 3:23 van de Wazo twee hoofdregels. Als de vrouwelijke zelfstandige in het kalenderjaar voor het jaar waarin het recht op uitkering ontstaat ten minste 1225 uren als zelfstandige voor één of meer ondernemingen heeft gewerkt, wordt de uitkering vastgesteld op 100% van het minimumloon. Als zij niet aan die voorwaarde voldoet, wordt de uitkering overeenkomstig artikel 8 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering (Waz) berekend naar een grondslag. Die grondslag is, in geval van een uitkering in verband met zwangerschap en bevalling, het bedrag dat de betrokkene in het boekjaar, onmiddellijk voorafgaande aan de ingangsdatum van het recht op uitkering, gemiddeld per dag aan winst heeft genoten. De uitkering bedraagt in dat geval 100% van de grondslag, met dien verstande dat de grondslag ten hoogste het minimumloon bedraagt.
9. De regelgeving kent dus twee refertetijdvakken: het winstrefertetijdvak en het urenrefertetijdvak. Het winstrefertetijdvak is het boekjaar, onmiddellijk voorafgaande aan de ingangsdatum van het recht op uitkering. Het urenrefertetijdvak is het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin het recht op uitkering ontstaat als zelfstandige. In het urenrefertetijdvak moet betrokkene ten minste 1225 uren hebben besteed aan werkzaamheden als zelfstandige voor één of meer ondernemingen.
De situatie van eiseres
10. Voor eiseres zijn beide refertetijdvakken het kalenderjaar 2021. Gedurende dit jaar is eiseres 11 maanden werkzaam geweest in loondienst. Op 1 december 2021 is eiseres gestart met haar eigen onderneming. Omdat eiseres in het jaar 2021 niet ten minste 1225 uren als zelfstandige heeft gewerkt, wordt de hoogte van de Wazo-uitkering in haar geval berekend naar een grondslag. In het jaar 2021 heeft eiseres nog geen winst genoten, waardoor haar grondslag nihil zou zijn. Om deze voor eiseres nadelige situatie te voorkomen heeft verweerder de hardheidsclausule van artikel 10 van het Inkomensbesluit Waz toegepast en is bepaald dat het winstrefertetijdvak voor eiseres verschoven wordt naar 1 december 2021 (startdatum onderneming) tot 14 juni 22 (startdatum uitkering), namelijk 137 dagen. Verweerder heeft berekend dat eiseres in deze periode € 7.867,49 aan winst heeft genoten. Dit heeft verweerder aan de hand van het aantal gewerkte dagen als zelfstandige in 2021/2022 van 160 herleid naar een dagloon van € 53,11. De grondslag is daarmee lager dan het minimumloon per dag.
Toetsing aan het VN-Vrouwenverdrag
11. Op grond van artikel 11, tweede lid, aanhef en onder b, van het VN-Vrouwenverdrag nemen de Staten die partij zijn bij dit Verdrag, teneinde discriminatie van vrouwen op grond van huwelijk of moederschap te voorkomen en het daadwerkelijke recht van vrouwen op arbeid te verzekeren, passende maatregelen om verlof wegens bevalling in te voeren met behoud van loon of met vergelijkbare sociale voorzieningen, zonder dat dit leidt tot verlies van de vroegere werkkring, de behaalde anciënniteit of de hun toekomende sociale uitkeringen.
12. Eiseres heeft zich onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 25 januari 2024 op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit in strijd is met het VN-Vrouwenverdrag, omdat de hoogte van haar Wazo-uitkering lager is dan 100% van het minimumloon. Verweerder volgt dit betoog niet en stelt dat een situatie, zoals in de uitspraak van 25 januari 2024, hier niet aan de orde is. In die uitspraak kwam de Wazo-uitkering namelijk zelfs na toepassing van de hardheidsclausule nog niet tot uitbetaling en dat kon een toetsing aan het VN-Vrouwenverdrag niet doorstaan. De situatie van eiseres is anders omdat haar Wazo-uitkering na toepassing van de hardheidsclausule wel tot uitbetaling is gekomen, aldus verweerder.
13. De rechtbank overweegt dat uit de uitspraak van de Raad van 25 januari 2024 het volgende kan worden afgeleid. Eén van de doelstellingen van artikel 11, tweede lid, van het VN-Vrouwenverdrag is het daadwerkelijke recht van vrouwen op arbeid te verzekeren en maatregelen te nemen om discriminatie van vrouwen op grond van huwelijk of moederschap te voorkomen. De Staten die zijn aangesloten bij het VN-Vrouwenverdrag moeten dan ook bevorderen dat (de kans op) zwangerschap en bevalling voor vrouwen geen belemmering vormt om daadwerkelijk (als zelfstandige) te gaan of te blijven werken door te voorzien in enige vorm van bevallingsverlof met behoud van (een zeker) inkomen. Vrouwen die van werknemer ondernemer worden en in een door de nationale wetgever toereikend geachte omvang arbeid als zelfstandige verrichten maar daarmee nog geen winst genereren kunnen in beginsel een beroep doen op artikel 11, tweede lid, aanhef en onder b, van het VN-Vrouwenverdrag. Zou dit niet kunnen dan zou een vrouw die, na in dienstbetrekking te hebben gewerkt, (in toereikende mate) gaat werken als startende ondernemer, mogelijk moeten wachten met een zwangerschap, om te voorkomen dat rondom de zwangerschap en bevalling een periode ontstaat zonder inkomen, terwijl zij wel voor vervanging in haar onderneming moet zorgen. Zou dit niet kunnen dan zou dit mogelijk ook betekenen dat een vrouw die in loondienst werkt of werkloos is en zwanger wil worden, moet wachten met de overstap naar het zelfstandig ondernemerschap om een inkomensloze periode te voorkomen. Genoemde eventualiteiten kunnen zich bij mannen niet voordoen en verenigen zich daarom niet met het hoofddoel van artikel 11, tweede lid, aanhef en onder b, van het VN-Vrouwenverdrag, te weten voorkoming van discriminatie van vrouwen op het terrein van arbeid.
14. Het standpunt van verweerder dat een beroep op artikel 11, tweede lid, aanhef en onder b van het VN-Vrouwenverdrag in dit geval niet slaagt, omdat de Wazo-uitkering van eiseres tot uitbetaling is gekomen, volgt de rechtbank niet. Anders dan in de situatie van betrokkene in de uitspraak van de Raad van 25 januari 2024 is bij eiseres de Wazo-uitkering weliswaar tot uitbetaling gekomen, maar is haar definitieve uitkering lager dan het minimumloon. Dit terwijl eiseres een beperkte winst heeft genoten en ter zitting namens eiseres is verklaard dat haar bedrijfskosten tijdens het verlof doorliepen en zij vanaf de start van haar onderneming in toereikende mate (32 tot 36 uur per week) heeft gewerkt als zelfstandige. Indien het standpunt van verweerder wordt gevolgd leidt dit ertoe dat eiseres als startende ondernemer zou hebben moeten wachten met een zwangerschap, om te voorkomen dat rondom de zwangerschap en bevalling een periode met een ontoereikend inkomen zou ontstaan. Nu deze mogelijkheid zich bij mannen niet kan voordoen is verweerders opvatting naar het oordeel van de rechtbank onverenigbaar met artikel 11, tweede lid, aanhef en onder b, van het VN-Vrouwenverdrag. Om die reden slaagt het beroep van eiseres op dit artikel.
15. Daarnaast overweegt de rechtbank dat het standpunt van verweerder zou betekenen dat eiseres, die als beginnend vrouwelijke ondernemer na een baan in loondienst in toereikende mate arbeid als zelfstandige verricht en daarmee beperkte winst genereert, tijdens het zwangerschaps- en bevallingsverlof in mindere mate aanspraak kan maken op uitkering dan een beginnend vrouwelijke ondernemer die na een baan in loondienst in toereikende mate arbeid als zelfstandige verricht, zonder daarmee winst te genereren. Immers, de betrokkene in de genoemde uitspraak van 25 januari 2024 behoort tot die laatste categorie en in die zaak werd geoordeeld dat tijdens het zwangerschaps- en bevallingsverlof aanspraak kon worden gemaakt op een uitkering ter hoogte van het minimumloon.
16. Gelet op het voorgaande is de rechtbank met eiseres van oordeel dat zij tijdens haar zwangerschaps- en bevallingsverlof aanspraak kan maken op een Wazo-uitkering ter hoogte van het minimumloon. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan de beoordeling van de beroepsgrond van eiseres over de juistheid van de berekening van het dagloon.
Conclusie en gevolgen
17. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 11, tweede lid, aanhef en onder b, van het VN-Vrouwenverdrag. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
17. De rechtbank neemt vanuit het oogpunt van finale geschilbeslechting, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht, nu zelf een beslissing en bepaalt dat eiseres vanaf 14 juni 2022 gedurende ten minste zestien weken aanspraak heeft op een uitkering wegens zwangerschap en bevalling ter hoogte van 100% van het minimumloon.
17. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht van € 51,00 aan eiseres vergoeden. Eiseres krijgt van verweerder ook een vergoeding van haar proceskosten.
Deze vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 624,00. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,00. Eiseres heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend en een beroepschrift ingediend. De vergoeding bedraagt daarom in totaal € 1.499,00.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 20 februari 2024;
- herroept het besluit van 27 oktober 2023;
- bepaalt dat eiseres vanaf 14 juni 2022 gedurende ten minste zestien weken aanspraak heeft op een uitkering in verband met zwangerschap en bevalling ter hoogte van het minimumloon en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 51,00 aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.499,00 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.M. van Diepen, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Boon, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.CRvB van 25 januari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:218.