Beoordeling door de rechtbank
6. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. Eiseres heeft daarin – samengevat – aangevoerd dat de berekening van het dagloon onjuist is, dat de uitkomst ook onredelijk is en dat de besluitvorming in strijd is met het VN-Vrouwenverdrag, onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad).Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij een beroep moet kunnen doen op 100% van het minimumloon bij de vaststelling van haar Wazo-uitkering.
7. Het beroep van eiseres is gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Nationale wet- en regelgeving
8. De vrouwelijke zelfstandige heeft in verband met haar zwangerschap en bevalling recht op uitkering gedurende ten minste zestien weken. Dit is geregeld in artikel 3:18, tweede lid, van de Wazo. Voor de berekening van de hoogte van die uitkering bevat artikel 3:23 van de Wazo twee hoofdregels. Als de vrouwelijke zelfstandige in het kalenderjaar voor het jaar waarin het recht op uitkering ontstaat ten minste 1225 uren als zelfstandige voor één of meer ondernemingen heeft gewerkt, wordt de uitkering vastgesteld op 100% van het minimumloon. Als zij niet aan die voorwaarde voldoet, wordt de uitkering overeenkomstig artikel 8 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering (Waz) berekend naar een grondslag. Die grondslag is, in geval van een uitkering in verband met zwangerschap en bevalling, het bedrag dat de betrokkene in het boekjaar, onmiddellijk voorafgaande aan de ingangsdatum van het recht op uitkering, gemiddeld per dag aan winst heeft genoten. De uitkering bedraagt in dat geval 100% van de grondslag, met dien verstande dat de grondslag ten hoogste het minimumloon bedraagt.
9. De regelgeving kent dus twee refertetijdvakken: het winstrefertetijdvak en het urenrefertetijdvak. Het winstrefertetijdvak is het boekjaar, onmiddellijk voorafgaande aan de ingangsdatum van het recht op uitkering. Het urenrefertetijdvak is het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin het recht op uitkering ontstaat als zelfstandige. In het urenrefertetijdvak moet betrokkene ten minste 1225 uren hebben besteed aan werkzaamheden als zelfstandige voor één of meer ondernemingen.
De situatie van eiseres
10. Voor eiseres zijn beide refertetijdvakken het kalenderjaar 2021. Gedurende dit jaar is eiseres 11 maanden werkzaam geweest in loondienst. Op 1 december 2021 is eiseres gestart met haar eigen onderneming. Omdat eiseres in het jaar 2021 niet ten minste 1225 uren als zelfstandige heeft gewerkt, wordt de hoogte van de Wazo-uitkering in haar geval berekend naar een grondslag. In het jaar 2021 heeft eiseres nog geen winst genoten, waardoor haar grondslag nihil zou zijn. Om deze voor eiseres nadelige situatie te voorkomen heeft verweerder de hardheidsclausule van artikel 10 van het Inkomensbesluit Waz toegepast en is bepaald dat het winstrefertetijdvak voor eiseres verschoven wordt naar 1 december 2021 (startdatum onderneming) tot 14 juni 22 (startdatum uitkering), namelijk 137 dagen. Verweerder heeft berekend dat eiseres in deze periode € 7.867,49 aan winst heeft genoten. Dit heeft verweerder aan de hand van het aantal gewerkte dagen als zelfstandige in 2021/2022 van 160 herleid naar een dagloon van € 53,11. De grondslag is daarmee lager dan het minimumloon per dag.
Toetsing aan het VN-Vrouwenverdrag
11. Op grond van artikel 11, tweede lid, aanhef en onder b, van het VN-Vrouwenverdrag nemen de Staten die partij zijn bij dit Verdrag, teneinde discriminatie van vrouwen op grond van huwelijk of moederschap te voorkomen en het daadwerkelijke recht van vrouwen op arbeid te verzekeren, passende maatregelen om verlof wegens bevalling in te voeren met behoud van loon of met vergelijkbare sociale voorzieningen, zonder dat dit leidt tot verlies van de vroegere werkkring, de behaalde anciënniteit of de hun toekomende sociale uitkeringen.
12. Eiseres heeft zich onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 25 januari 2024 op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit in strijd is met het VN-Vrouwenverdrag, omdat de hoogte van haar Wazo-uitkering lager is dan 100% van het minimumloon. Verweerder volgt dit betoog niet en stelt dat een situatie, zoals in de uitspraak van 25 januari 2024, hier niet aan de orde is. In die uitspraak kwam de Wazo-uitkering namelijk zelfs na toepassing van de hardheidsclausule nog niet tot uitbetaling en dat kon een toetsing aan het VN-Vrouwenverdrag niet doorstaan. De situatie van eiseres is anders omdat haar Wazo-uitkering na toepassing van de hardheidsclausule wel tot uitbetaling is gekomen, aldus verweerder.
13. De rechtbank overweegt dat uit de uitspraak van de Raad van 25 januari 2024 het volgende kan worden afgeleid. Eén van de doelstellingen van artikel 11, tweede lid, van het VN-Vrouwenverdrag is het daadwerkelijke recht van vrouwen op arbeid te verzekeren en maatregelen te nemen om discriminatie van vrouwen op grond van huwelijk of moederschap te voorkomen. De Staten die zijn aangesloten bij het VN-Vrouwenverdrag moeten dan ook bevorderen dat (de kans op) zwangerschap en bevalling voor vrouwen geen belemmering vormt om daadwerkelijk (als zelfstandige) te gaan of te blijven werken door te voorzien in enige vorm van bevallingsverlof met behoud van (een zeker) inkomen. Vrouwen die van werknemer ondernemer worden en in een door de nationale wetgever toereikend geachte omvang arbeid als zelfstandige verrichten maar daarmee nog geen winst genereren kunnen in beginsel een beroep doen op artikel 11, tweede lid, aanhef en onder b, van het VN-Vrouwenverdrag. Zou dit niet kunnen dan zou een vrouw die, na in dienstbetrekking te hebben gewerkt, (in toereikende mate) gaat werken als startende ondernemer, mogelijk moeten wachten met een zwangerschap, om te voorkomen dat rondom de zwangerschap en bevalling een periode ontstaat zonder inkomen, terwijl zij wel voor vervanging in haar onderneming moet zorgen. Zou dit niet kunnen dan zou dit mogelijk ook betekenen dat een vrouw die in loondienst werkt of werkloos is en zwanger wil worden, moet wachten met de overstap naar het zelfstandig ondernemerschap om een inkomensloze periode te voorkomen. Genoemde eventualiteiten kunnen zich bij mannen niet voordoen en verenigen zich daarom niet met het hoofddoel van artikel 11, tweede lid, aanhef en onder b, van het VN-Vrouwenverdrag, te weten voorkoming van discriminatie van vrouwen op het terrein van arbeid.
14. Het standpunt van verweerder dat een beroep op artikel 11, tweede lid, aanhef en onder b van het VN-Vrouwenverdrag in dit geval niet slaagt, omdat de Wazo-uitkering van eiseres tot uitbetaling is gekomen, volgt de rechtbank niet. Anders dan in de situatie van betrokkene in de uitspraak van de Raad van 25 januari 2024 is bij eiseres de Wazo-uitkering weliswaar tot uitbetaling gekomen, maar is haar definitieve uitkering lager dan het minimumloon. Dit terwijl eiseres een beperkte winst heeft genoten en ter zitting namens eiseres is verklaard dat haar bedrijfskosten tijdens het verlof doorliepen en zij vanaf de start van haar onderneming in toereikende mate (32 tot 36 uur per week) heeft gewerkt als zelfstandige. Indien het standpunt van verweerder wordt gevolgd leidt dit ertoe dat eiseres als startende ondernemer zou hebben moeten wachten met een zwangerschap, om te voorkomen dat rondom de zwangerschap en bevalling een periode met een ontoereikend inkomen zou ontstaan. Nu deze mogelijkheid zich bij mannen niet kan voordoen is verweerders opvatting naar het oordeel van de rechtbank onverenigbaar met artikel 11, tweede lid, aanhef en onder b, van het VN-Vrouwenverdrag. Om die reden slaagt het beroep van eiseres op dit artikel.
15. Daarnaast overweegt de rechtbank dat het standpunt van verweerder zou betekenen dat eiseres, die als beginnend vrouwelijke ondernemer na een baan in loondienst in toereikende mate arbeid als zelfstandige verricht en daarmee beperkte winst genereert, tijdens het zwangerschaps- en bevallingsverlof in mindere mate aanspraak kan maken op uitkering dan een beginnend vrouwelijke ondernemer die na een baan in loondienst in toereikende mate arbeid als zelfstandige verricht, zonder daarmee winst te genereren. Immers, de betrokkene in de genoemde uitspraak van 25 januari 2024 behoort tot die laatste categorie en in die zaak werd geoordeeld dat tijdens het zwangerschaps- en bevallingsverlof aanspraak kon worden gemaakt op een uitkering ter hoogte van het minimumloon.
16. Gelet op het voorgaande is de rechtbank met eiseres van oordeel dat zij tijdens haar zwangerschaps- en bevallingsverlof aanspraak kan maken op een Wazo-uitkering ter hoogte van het minimumloon. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan de beoordeling van de beroepsgrond van eiseres over de juistheid van de berekening van het dagloon.
Conclusie en gevolgen
17. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 11, tweede lid, aanhef en onder b, van het VN-Vrouwenverdrag. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
17. De rechtbank neemt vanuit het oogpunt van finale geschilbeslechting, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht, nu zelf een beslissing en bepaalt dat eiseres vanaf 14 juni 2022 gedurende ten minste zestien weken aanspraak heeft op een uitkering wegens zwangerschap en bevalling ter hoogte van 100% van het minimumloon.
17. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht van € 51,00 aan eiseres vergoeden. Eiseres krijgt van verweerder ook een vergoeding van haar proceskosten.
Deze vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 624,00. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,00. Eiseres heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend en een beroepschrift ingediend. De vergoeding bedraagt daarom in totaal € 1.499,00.