In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, op 22 oktober 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Woningbedrijf Velsen en een gedaagde huurder. De eisende partij, Stichting Woningbedrijf Velsen, vorderde ontruiming van het gehuurde pand en betaling van huurachterstand. De gedaagde, die in persoon procedeerde, had de woning sinds 12 september 2018 gehuurd, maar er was twijfel over zijn hoofdverblijf in het gehuurde. De stichting stelde dat de gedaagde de woning zonder toestemming had onderverhuurd aan derden, wat in strijd was met de huurovereenkomst en de algemene huurvoorwaarden. De gedaagde betwistte de vordering en voerde aan dat hij wel degelijk in de woning verbleef, maar de kantonrechter oordeelde dat de stichting voldoende bewijs had geleverd dat de gedaagde zijn verplichtingen niet nakwam. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde zijn hoofdverblijf niet in het gehuurde had en dat hij de woning illegaal had onderverhuurd. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, met een termijn van veertien dagen voor de gedaagde om de woning te verlaten. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van het hoofdverblijf voor huurders en de gevolgen van illegale onderhuur in sociale huurwoningen.