ECLI:NL:RBNHO:2024:12782

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 november 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
11345997 \ KG EXPL 24-131
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over ontruiming van een woning na ernstig geweldsincident tussen huurders

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, op 25 november 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Woonzorg Nederland en twee gedaagden. De eisende partij, Woonzorg, vorderde ontruiming van de woning van de gedaagden na een ernstig geweldsincident dat plaatsvond op 17 augustus 2024. Tijdens dit incident heeft gedaagde 1, zonder rechtvaardiging, een buurtbewoner, mevrouw [naam 1], mishandeld, wat resulteerde in hoofdletsel en ziekenhuisopname. Woonzorg stelde dat dit een ernstige tekortkoming in de huurovereenkomst opleverde en dat de ontruiming van de woning noodzakelijk was om de veiligheid en leefbaarheid in het seniorencomplex te waarborgen.

De kantonrechter oordeelde dat Woonzorg voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vordering spoedeisend was, gezien de ernst van het geweldsincident en de onrust die dit had veroorzaakt onder andere bewoners. De rechter benadrukte dat een ontruiming diep ingrijpt in de huurbescherming van de huurder en dat grote terughoudendheid moet worden betracht. Desondanks concludeerde de kantonrechter dat de gedragingen van gedaagde 1 een zodanige ernstige tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst opleverden, dat het zeer waarschijnlijk was dat een bodemrechter de huurovereenkomst zou ontbinden.

De kantonrechter heeft de vordering tot ontruiming toegewezen, maar gedaagden een termijn van twee maanden gegeven om de woning te verlaten. Tevens werd het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, ondanks het verweer van gedaagden. De proceskosten werden aan gedaagden opgelegd, die in het ongelijk waren gesteld.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: 11345997 \ KG EXPL 24-131
Vonnis in kort geding van 25 november 2024
in de zaak van
STICHTING WOONZORG NEDERLAND,
te Amsterdam
eisende partij,
hierna te noemen: Woonzorg,
gemachtigde: mr. P.L.T. Roks,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [plaats] ,
2.
[gedaagde 2],
te [plaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] en afzonderlijk [gedaagde 1] dan wel [gedaagde 2] ,
gemachtigde: mr. D. Shakir.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 31 oktober 2024
- de producties van Woonzorg
- de conclusie van antwoord
- de producties van [gedaagden]
- de mondelinge behandeling van 11 november 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de pleitnota van Woonzorg
- de pleitnota van [gedaagden] .

2.De feiten

2.1.
Woonzorg verhuurt sinds 1 januari 2015 aan [gedaagden] de zelfstandige woonruimte aan [adres] te [plaats] (hierna ook te noemen: de woning of het gehuurde). Van de huurovereenkomst maken deel uit de door Woonzorg gebruikte Algemene Huurvoorwaarden (AHV). [gedaagde 1] is geboren op [datum] , [gedaagde 2] op [geboortedatum 2] . Het gehuurde is een appartement gelegen aan een galerij op de eerste verdieping van een seniorencomplex.
2.2.
Ook op die eerste verdieping verhuurt Woonzorg een woning aan mevrouw [naam 1] (hierna: [naam 1] ). [naam 1] is geboren op [geboortedatum 3] .
2.3.
Op 17 november 2024 heeft een fysieke confrontatie plaatsgevonden tussen [gedaagde 1] en [naam 1] . [naam 1] is daarna met hoofdletsel per ambulance afgevoerd naar het ziekenhuis. Zowel [naam 1] als [gedaagde 1] hebben aangifte gedaan bij de politie. De aangiften/zaken over en weer zijn geseponeerd.
2.4.
Op 21 augustus 2024 heeft Woonzorg [gedaagden] uitgenodigd voor een gesprek bij Woonzorg. Dat gesprek heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2024. Bij dat gesprek is [gedaagde 1] wel verschenen. [gedaagde 2] niet. [gedaagde 1] had een buurvrouw ( [naam 2] ) mee naar het gesprek. Vervolgens heeft Woonzorg [gedaagde 2] verzocht met haar in gesprek te gaan over het voorval van 17 augustus 2024, maar [gedaagde 2] heeft dat geweigerd.
2.5.
Bij brief van 10 september 2024 aan [gedaagden] heeft de gemachtigde van Woonzorg meegedeeld dat Woonzorg de huurovereenkomst met [gedaagden] wil ontbinden en dat Woonzorg wil dat [gedaagden] het gehuurde ontruimen. Woonzorg vraagt [gedaagden] de huurovereenkomst binnen zeven dagen op te zeggen. Dat hebben [gedaagden] niet gedaan.

3.Het geschil

3.1.
Woonzorg vordert samengevat - ontruiming van de woning aan [adres] te ( [postcode] ) [plaats] binnen (de kantonrechter begrijpt:) 14 dagen na betekening van dit vonnis.
3.2.
Woonzorg legt aan de vordering, sterk samengevat, het volgende ten grondslag. [gedaagde 1] heeft op 17 augustus 2024 één van de omwonenden, de 88-jarige [naam 1] , ernstig mishandeld door haar - met een op een tuinslang bevestigde sproeikop en/of met zijn handen en/of vuisten - in haar gezicht en op haar hoofd te slaan, tot bloedens toe, waardoor het slachtoffer met een ambulance moest worden afgevoerd en enkele dagen in een ziekenhuis heeft moeten verblijven. [gedaagde 1] is daardoor zeer ernstig tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst. [gedaagde 2] is voor die tekortkoming hoofdelijk aansprakelijk. Woonzorg tolereert dit ernstige fysieke geweld absoluut niet en heeft recht op en spoedeisend belang bij een spoedig vertrek van [gedaagden] uit de aan hen verhuurde woning, mede om de veiligheid en leefbaarheid ter plaatse weer te herstellen.
3.3.
[gedaagden] voeren verweer. Zij voeren, ook sterk samengevat, het volgende aan. De zaak is niet geschikt voor behandeling in kort geding. Zo heeft Woonzorg geen spoedeisend belang bij haar vordering. Bovendien is onvoldoende aannemelijk dat de gestelde tekortkoming in een bodemprocedure zal leiden tot ontbinding van de huurovereenkomst. [gedaagden] zijn namelijk niet tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst. [naam 1] heeft zonder aanleiding [gedaagde 1] hard in de rug gestompt waardoor [gedaagde 1] letsel heeft opgelopen. [gedaagde 1] heeft [naam 1] daarop van zich af geduwd. Hij heeft [naam 1] niet geslagen. Ook [naam 2] is hiervan getuige. [gedaagden] kunnen het letsel van [naam 1] niet koppelen aan het duwen van [gedaagde 1] . In het kader van een te maken belangenafweging moet het belang van [gedaagden] bij behoud van de woning zwaarder wegen dan de gestelde belangen van Woonzorg en omwonenden. Indien de kantonrechter toch zou oordelen dat [gedaagden] de woning moeten ontruimen, dient hen een langere termijn te worden gegund. Bovendien moet dit vonnis dan niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard worden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Inleiding
4.1.
De kantonrechter is van oordeel dat de vordering van Woonzorg spoedeisend is. Kort geleden heeft een ernstig geweldsincident in het seniorencomplex plaatsgevonden. Gelet hierop heeft Woonzorg voldoende aannemelijk gemaakt dat een spoedige beslissing op de vordering nodig is.
4.2.
De kantonrechter stelt bij de inhoudelijke beoordeling van de zaak voorop dat een bij voorlopige voorziening bevolen ontruiming een maatregel is, die diep ingrijpt in het gebruiksrecht en de daarmee verbonden huurbescherming van de huurder. Bij de beoordeling van een dergelijke vordering moet - volgens vaste rechtspraak - grote terughoudendheid worden betracht, gelet op de omstandigheid dat in een kortgedingprocedure geen plaats is voor een - diepgaand - onderzoek naar bestreden feiten en gezien de vergaande, veelal onomkeerbare gevolgen van een ontruiming in kort geding, zoals in deze zaak aan de orde is. De vordering tot ontruiming kan alleen worden toegewezen als in hoge mate waarschijnlijk is dat de kantonrechter in een eventuele bodemprocedure de huurovereenkomst zal ontbinden.
4.3.
Hoewel er tussen partijen discussie is over wat er op 17 augustus 2024 is gebeurd, is de kantonrechter van oordeel dat Woonzorg voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [gedaagde 1] - zonder rechtvaardiging - [naam 1] heeft gestompt en/of geslagen tegen het hoofd, waardoor [naam 1] hoofdletsel heeft opgelopen. Dat levert een ernstige tekortkoming op van [gedaagde 1] (en daarmee ook van [gedaagde 2] ) in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst. Gelet hierop, gelet op de onrust die dit heeft veroorzaakt bij medebewoners van het seniorencomplex en gelet op de gevoelens van onveiligheid die zullen blijven bestaan zo lang [gedaagde 1] in het gehuurde verblijft - mede omdat hij niet laat merken de ernst en verwijtbaarheid van zijn handelen in te zien -, is in hoge mate waarschijnlijk dat een bodemrechter de huurovereenkomst met [gedaagden] zal ontbinden. De ernst van het voorval rechtvaardigt dat [gedaagden] daarop vooruitlopend het gehuurde moeten ontruimen. De kantonrechter legt hierna uit hoe hij tot zijn oordeel komt.
De confrontatie van 17 augustus 2024
4.4.
Vast staat dat op 17 augustus 2024 een confrontatie heeft plaatsgevonden tussen [gedaagde 1] en [naam 1] . Partijen hebben ieder een eigen versie van wat de aanleiding was en wat er precies gebeurt is. Zoals hiervoor al overwogen, leent een kort geding zich niet voor een diepgaand onderzoek naar de feiten. De kantonrechter moet het doen met de informatie die hij nu heeft.
Direct betrokken bij en/of getuige van de confrontatie waren [naam 1] , [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en, zo lijkt het, [naam 2] . Volgens Woonzorg is er ook een getuige die anoniem wil blijven. Met wat die anonieme getuige zou hebben gezien, houdt de kantonrechter geen rekening. Daarvoor heeft hij te weinig zicht op de betrouwbaarheid van de getuige en wat die uit eigen waarneming heeft verklaard.
4.5.
Problematisch is dat [gedaagden] ervoor gekozen lijken te hebben om een aantal vertrouwelingen om zich heen te verzamelen om hen te helpen. Zo verklaarde mevrouw [naam 3] , werkzaam bij thuiszorgorganisatie Wilgaerden (productie 7 bij dagvaarding) dat zij op de avond van 17 augustus de heer [naam 4] en mevrouw [naam 2] de woning van [gedaagden] binnen zag gaan. In de periode daarna hebben zowel [naam 4] als [naam 2] zich actief bemoeid met de gebeurtenissen na het incident van 17 augustus 2024.
Zo stuurde
[naam 4]op 18 augustus 2024 een e-mail aan Woonzorg waarin hij meedeelde dat, voor zover hem bekend, [naam 1] het bij de confrontatie met [gedaagde 1] niet alleen bij woorden liet en [naam 1] [gedaagde 1] op de rug begon te slaan, waarna [gedaagde 1] een klap terug had gegeven. [naam 1] zou lichtgewond zijn geraakt.
[naam 2]koos ervoor om ongevraagd met [gedaagde 1] mee te gaan naar het gesprek met Woonzorg op 23 augustus 2024. Woonzorg wilde tijdens dat gesprek de kant van het verhaal van [gedaagden] horen. [gedaagde 2] is niet naar dat gesprek gegaan. [naam 2] dus wel. [naam 2] heeft zich daarbij actief bemoeid met het gesprek. Uit de geluidsopnamen van dat gesprek blijkt dat [gedaagde 1] en [naam 2] min of meer gezamenlijk een verklaring hebben afgelegd. Zo zou, ook volgens [naam 2] , [gedaagde 1]
slechts[naam 1] van zich af hebben geduwd.
Opmerkelijk is dat [naam 2] eerder bij de politie nog verklaarde dat [gedaagde 1] [naam 1] sloeg. Het lijkt daarom dat [gedaagde 1] en [naam 2] hun verklaringen met elkaar hebben afgestemd. Wellicht was dat al op de avond van 17 augustus 2024, maar is het hen toen niet gelukt om dat op detailniveau te doen, gelet op het hiervoor beschreven verschil in de verklaringen van [naam 2] .
Tenslotte valt op dat [gedaagde 2] heeft geweigerd ten overstaan van Woonzorg een verklaring af te leggen. Dat heeft zij pas - globaal - gedaan tijdens de mondelinge behandeling van deze zaak.
4.6.
Wat ook zij van de verklaringen van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en de op 23 augustus 2024 afgelegde verklaring van [naam 2] , meer dan voldoende aannemelijk is dat het hoofdletsel bij [naam 1] op 17 augustus 2024 - zoals zichtbaar op de foto’s van productie 5 bij dagvaarding - is ontstaan doordat [gedaagde 1] haar een- of meermalen met het opzetstuk van een tuinslang op het hoofd heeft geslagen. Weliswaar betwist [gedaagde 1] dat stellig, maar aangenomen kan worden dat de betreffende foto’s van [naam 1] zijn gemaakt (kort) na het incident met [gedaagde 1] . Op de foto’s zijn ook politiemensen zichtbaar en het letsel op de foto’s past bij de verklaring van [naam 1] over de wijze waarop zij door [gedaagde 1] is geslagen/gestompt (productie 6 bij dagvaarding). De ernst en aard van het letsel op de foto’s past verder bij de schriftelijke verklaringen van de ambulancemedewerker die ter plaatse was (productie 24 bij dagvaarding), mevrouw [naam 3] (productie 7 bij dagvaarding) en, bovendien, de verklaring van [naam 2] zoals zij die bij de politie aflegde (productie 3 van [gedaagden] ). [naam 2] verklaarde daar namelijk “
dat (-)[de kantonrechter: [gedaagde 1] ]
zich omdraaide en met de tuinslang nog in zijn rechterhand, de vrouw sloeg” en “
Ik zag de vrouw met een bloedend hoofd in de richting van haar woning gaan”.
[gedaagden] hebben bovendien geen enkel aanknopingspunt gegeven om aan te nemen dat het letsel van [naam 1] door een andere oorzaak is ontstaan.
4.7.
[gedaagde 1] voert als verweer, dat hij heeft gehandeld uit zelfverdediging. [naam 1] zou hem onverwachts op de rug zijn gaan stompen, waaraan [gedaagde 1] letsel aan zijn rug heeft overgehouden. Dat verweer faalt. Nog daargelaten dat de door [gedaagden] (en [naam 2] ) geschetste gang van zaken buitengewoon onwaarschijnlijk is, is daarin geen rechtvaardiging te vinden voor het handelen van [gedaagde 1] . De kantonrechter legt dit uit.
4.8.
Niet in geschil is dat [naam 1] “
het hart op de tong heeft” en een confrontatie niet uit de weg gaat, zoals onder andere [naam 3] verklaarde. Aangenomen kan worden dat [naam 1] geïrriteerd was doordat zij (bedoeld of onbedoeld) nat was geworden doordat [gedaagde 1] water gaf aan planten die hingen aan de balustrade van de galerij op de eerste verdieping. [naam 1] is daarop bij [gedaagde 1] verhaal gaan halen. Daarvan uitgaande is niet voorstelbaar dat [naam 1] vervolgens eerst langs [gedaagde 1] is gelopen alsof er niets gebeurd was, om hem vervolgens alsnog op de rug te stompen. Dat [gedaagde 1] door het gestelde stompen verwondingen op zijn rug zou hebben, blijkt ook nergens uit. Foto’s van beweerdelijk letsel heeft [gedaagde 1] niet getoond. Veel meer voor de hand ligt het dat de confrontatie is gelopen zoals [naam 1] bij de politie heeft verklaard. Daar verklaarde [naam 1] - zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang - dat zij op de galerij liep, dat [gedaagde 1] boos was en boos keek en kort daarop [naam 1] een aantal keer in het gezicht sloeg met het opzetstuk van de tuinslang in zijn hand.
Weliswaar hebben [gedaagden] argumenten gegeven waarom aan de verklaring van [naam 1] getwijfeld moet worden (zo zou zij leiden aan de ziekte van Alzheimer), maar dat op zich geeft onvoldoende aanleiding aan de juistheid van haar verklaring te twijfelen.
Maar ook als [naam 1] op [gedaagde 1] afkwam en wel eerst [gedaagde 1] heeft geslagen of gestompt voordat [gedaagde 1] (terug)sloeg, rechtvaardigt dit niet het buitensporige geweld dat [gedaagde 1] tegen [naam 1] heeft gebruikt. [gedaagden] hebben daarvoor ook geen geloofwaardige rechtvaardiging gegeven.
Tekortkoming/ontbinding huurovereenkomst
4.9.
Volgens artikel 7:213 Burgerlijk Wetboek (BW) is een huurder verplicht zich als een goed huurder te gedragen. Artikel 7.10 AHV bepaalt dat de huurder ervoor moet zorgen dat aan omwonenden geen overlast of hinder wordt veroorzaak. Onmiskenbaar heeft [gedaagde 1] zich niet als een goed huurder gedragen door [naam 1] te mishandelen. Daardoor handelt hij in strijd met zijn verplichtingen als (goed) huurder. [gedaagde 1] mag zijn buren immers niet mishandelen. [gedaagde 2] , contractueel medehuurder, is daarvoor medeaansprakelijk.
4.10.
De kantonrechter moet in dit kort geding een inschatting maken of deze tekortkoming van [gedaagden] in een eventuele bodemprocedure zal leiden tot ontbinding van de huurovereenkomst.
4.11.
Bij de beoordeling van de vraag of een (huur)overeenkomst kan worden ontbonden, staat voorop dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen de wederpartij de bevoegdheid geeft de overeenkomst te ontbinden. Dit is slechts anders indien de tekortkoming deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Dit betekent, kort gezegd, dat slechts een tekortkoming van voldoende gewicht recht geeft op ontbinding van de overeenkomst. Of ontbinding van de overeenkomst gerechtvaardigd is, moet worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Dat bij beantwoording van de vraag of de ontbinding gerechtvaardigd is, alle omstandigheden van het geval van belang kunnen zijn, brengt ook mee dat niet op voorhand aan één gezichtspunt een beslissende rol, ongeacht de overige omstandigheden van het geval, kan worden toegekend (zie HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810).
4.12.
Naar het oordeel van de kantonrechter levert de ernst van de gedragingen van [gedaagde 1] een zodanig ernstige tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst op, dat in hoge mate waarschijnlijk is dat de rechter de huurovereenkomst in een bodemprocedure zal ontbinden. Daarbij weegt ook mee het handelen van [gedaagden] na 17 augustus 2024. Niet alleen doordat zij een ongeloofwaardige verklaring geven over wat er op 17 augustus 2024 is gebeurd (namelijk dat [naam 1] [gedaagde 1] onverwachts van achteren heeft gestompt), maar ook doordat zij weigeren te erkennen dat het hoofdletsel bij [naam 1] door toedoen van [gedaagde 1] is ontstaan. Dit ondanks het ruimschootse bewijs zoals hiervoor onder 4.6 geschetst.
Daar komt bij dat [gedaagde 1] zijn eigen rol in de mishandeling van [naam 1] weigert onder ogen te zien en er kennelijk voor heeft gekozen om een aantal vertrouwelingen ( [naam 2] en [naam 4] ) om zich heen te verzamelen om met hen af te stemmen wat er zou zijn gebeurd en Woonzorg daarover te benaderen. Ook die handelswijze van [gedaagde 1] getuigt van slecht huurderschap. Het draagt immers bij aan de gevoelens van onrust en onveiligheid die door het voorval van 17 augustus 2024 zijn ontstaan bij [naam 1] , andere personen die in het seniorencomplex wonen en onder het personeel dat daar werkzaam is.
Verder weegt mee dat [gedaagde 1] enige dagen na het voorval (op 29 augustus 2024) nog de bewonersconsulent [naam 5] grof heeft bejegend door hem zonder enige aanleiding toe te roepen “
sodemieter op” en uit te maken voor leugenaar. Dit gedrag van [gedaagde 1] past in het beeld dat Woonzorg heeft geschetst over de ongepaste bejegening van omwonenden en/of personeel door [gedaagde 1] vóór 17 augustus 2024 en waarop [gedaagde 1] ook is aangesproken (zie producties 25 en 26 van Woonzorg).
Mede in het licht van hun leeftijd en de behoefte aan een woonplek in een seniorencomplex als van Woonzorg, onderkent de kantonrechter het belang van [gedaagden] bij behoud van de woning, maar hun belang weegt niet op tegen het belang van Woonzorg (en indirect de omwonenden) bij ontbinding van de huurovereenkomst.
Ontruiming
4.13.
Woonzorg heeft er bovendien een (spoedeisend) groot belang bij dat de uitkomst van een eventuele bodemprocedure niet wordt afgewacht. Voldoende aannemelijk heeft Woonzorg gemaakt dat bij andere huurders van Woonzorg/bewoners van het seniorencomplex grote gevoelens van onrust en onveiligheid zijn ontstaan door het handelen van [gedaagde 1] . Zeker omdat die andere huurders/bewoners allen op leeftijd zijn, wonen in een seniorencomplex en een aantal van hen ook hulpbehoevend is. Aangenomen mag worden dat die gevoelens van onrust en onveiligheid worden versterkt (en ten minste in stand blijven) door de wijze waarop [gedaagden] op het voorval hebben gereageerd, namelijk door geen enkele verantwoordelijkheid bij zichzelf te leggen en deze helemaal af te schuiven op [naam 1] .
De kantonrechter onderkent dat de gevolgen van ontbinding van de huurovereenkomst en daarop vooruitlopend de verplichting om het gehuurde op korte termijn te ontruimen, mede gelet op hun leeftijd en de moeite om passende woonruimte te vinden, ook voor [gedaagden] groot zijn, maar dat belang weegt minder zwaar dan het belang van Woonzorg (en haar huurders) bij spoedige ontruiming van het gehuurde. De gevorderde ontruiming wordt daarom toegewezen.
4.14.
Wel ziet de kantonrechter aanleiding om [gedaagden] een langere termijn voor ontruiming te gunnen dan gevorderd. Dit om hen meer tijd te geven passende vervangende woonruimte te vinden. De belangen van beide partijen afwegend, geeft de kantonrechter [gedaagden] een termijn van twee maanden vanaf de dag van betekening van dit vonnis.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.15.
Ondanks het verweer van [gedaagden] daartegen, zal de kantonrechter dit vonnis ook uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals Woonzorg heeft gevorderd. De belangen van Woonzorg en haar huurders in het seniorencomplex bij spoedige ontruiming van het gehuurde wegen zwaarder dan het belang van [gedaagden] om eerst de uitkomst van een eventueel hoger beroep af te mogen wachten.
Proceskosten
4.16.
[gedaagden] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Woonzorg worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
137,47
- griffierecht
130,00
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.216,47

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagden] om binnen twee maanden na betekening van dit vonnis de woning aan [adres] te ( [postcode] ) [plaats] te ontruimen en te verlaten met alle daarin aanwezige personen en zaken en de woning ter vrije beschikking te stellen aan Woonzorg, onder afgifte van de sleutels aan Woonzorg,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten van € 1.216,47, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2024.