ECLI:NL:RBNHO:2024:12766

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 6800
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Douanerecht en belastingheffing bij invoer van gouden sieraden vanuit Thailand

In deze zaak gaat het om de betaling van douanerecht en omzetbelasting voor het meenemen van gouden sieraden vanuit Thailand naar Nederland. Eiser arriveerde op 1 maart 2023 op Schiphol en heeft de douane via het groene kanaal gepasseerd, zonder aangifte te doen van de sieraden. De douane ontdekte een gouden halsketting en armband in zijn handbagage en stelde de douanewaarde vast op € 5.669,37, gebaseerd op een goudgehalte van 21 karaat. Eiser ontving een uitnodiging tot betaling van € 1.362,06, bestaande uit douanerecht en omzetbelasting. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de inspecteur van de Douane. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing.

Tijdens de zitting op 14 november 2024 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat hij als goedwillende burger had aangenomen dat hij geen aangifte hoefde te doen op basis van informatie op de website van de Douane. Eiser betwistte ook de vaststelling van het goudgehalte en de waarde van de sieraden. De rechtbank oordeelde dat de verantwoordelijkheid voor het correct informeren over invoerrechten bij eiser ligt. De rechtbank concludeerde dat de informatie op de website van de Douane niet de conclusie ondersteunt dat aangifte voor de sieraden niet nodig was. Eiser heeft niet aangetoond dat de douane de waarde onjuist heeft vastgesteld en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/6800
uitspraak van de enkelvoudige douanekamer van 13 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser,

en

de inspecteur van de Douane, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het betalen van douanerecht en omzetbelasting (btw) voor het meenemen van gouden sieraden vanuit Thailand naar Nederland.
Verweerder heeft met dagtekening 1 maart 2023 aan eiser een uitnodiging tot betaling (de utb) uitgereikt van € 1.362,06, bestaande uit € 141,73 aan douanerecht en
€ 1.220,33 aan omzetbelasting.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de utb gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2024.
Eiser is verschenen. Namens verweerder zijn verschenen: mr. [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] .

Feiten

1. Eiser is op 1 maart 2023 vanuit Thailand op de luchthaven Schiphol aangekomen. Eiser verliet de aankomsthal via het zogenaamde groene kanaal “niets aan te geven”. Tijdens een controle heeft de douane in de handbagage van eiser een gouden halsketting en een gouden armband aangetroffen.
2. Eiser beschikte niet over een factuur voor de sieraden. De douanewaarde van deze sieraden is daarom door de douane vastgesteld met behulp van een goudtestmethode (Koningswatermethode) vastgesteld op € 5.669,37 waarbij is uitgegaan van een goudgehalte van 21 karaat.
3. Verweerder heeft op basis daarvan de utb uitgereikt.
4. In het verslag van het hoorgesprek dat op 5 juli 2023 heeft plaatsgevonden, is - voor zover van belang - het volgende vermeld:
“De heer [eiser] gaat vervolgens in op de hoofdpunt van zijn bezwaarschrift. Zie punt 1.
1. Het betreft informatie die de heer [eiser] heeft opgezocht op de website van de Douane. Deze informatie betreft de invoer van geld en goud.
Meneer [eiser] overhandigt een uitdraai van de site waarin niet specifiek wordt gesproken over sieraden. Letterlijk staat er “De vorm van meegebracht goud is niet belangrijk”. Broer van belanghebbende gaf aan dat dit niet de bedoeling kan zijn van de wet en dat als men dit leest, men er vanuit mag gaan dat juwelen mee genomen mogen worden onder de waarde van 10.000 euro zonder aangifte. Meneer [eiser] heeft vanwege deze informatie ook geen aangifte gedaan van de sieraden. (…) De heer [eiser] wijst op de volgende informatie op de website: “geld en goud Neemt u € 10.000 of meer mee ? Of dat bedrag in een andere valuta of in goud ? En komt u van buiten de EU ? Dan moet u aangifte doen bij de Douane. U hoeft geen belasting te betalen, maar de Douane moet weten dat u het bij u hebt. De vorm van meegebracht goud is niet belangrijk. Omgesmolten in een staaf of munten: het gaat om de waarde in gewicht.”
Verder geeft de heer [eiser] de volgende punten aan en worden de volgende punten besproken:
-De heer [eiser] geeft aan dat hij bij het testen van de gouden sieraden niet aanwezig mocht zijn, en dat hij geen testrappoort heeft gekregen. (…)
-De heer [eiser] geeft aan dat de sieraden 25-30 jaar geleden zijn aangeschaft door zijn vrouw en hierdoor de transactiewaarde lager is dan de gehanteerde goudberekeningsmethode. Hij vindt het daarom niet terecht dat de goudberekening methode is gebruikt. De heer [naam 2] vraagt of er een factuur aanwezig is. De heer [eiser] antwoord dat dit niet het geval is maar dat de berekening van de transactiewaarde ook gebruikt had kunnen worden door te rekenen met de prijs van sloopgoud aangezien de sieraden niet geschikt zijn voor de Nederlandse markt.
-De heer [eiser] geeft aan dat hij in het verleden regelmatig met zijn vrouw door de Douane is gecontroleerd. De gouden sieraden waren nooit een probleem voor de controle. Dus gebaseerd op de ervaringen in het verleden ging hij er ter goede trouw van uit, dat de invoer van de gouden sieraden ook dit maal geen bijzonderheid op zou leveren tijdens de Douanecontrole van 1 maart 2023.
-De heer [eiser] geeft aan dat er in het proces verbaal is genoteerd dat de heer [eiser] de sieraden heeft gekocht, maar dit klopt niet. Zijn vrouw heeft destijds de sieraden gekocht. (…)
- De heer [eiser] geeft aan een goedwillende burger te zijn en als hij had geweten dat de invoer problemen zou opleveren, dan had hij de sieraden niet meegenomen.”

Geschil

5. In geschil is of de utb terecht aan eiser is uitgereikt, hetgeen eiser ontkent en verweerder bevestigt.
6. Eiser stelt dat op basis van de op de website van de douane (Ministerie van Financiën) verstrekte informatie geen andere conclusie getrokken kan worden dan dat aangifte van gouden sieraden niet vereist is. Uit deze informatie blijkt volgens eiser dat tot
€ 10.000 goud mag worden ingevoerd, ongeacht de vorm van het goud. Tevens stelt eiser dat de douane het goudgehalte van de sieraden door middel van de test met de Koningswatermethode foutief heeft vastgesteld op 21 karaat. Van de test heeft verweerder geen rapport opgesteld.
Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de utb. Eiser verzoekt om toekenning van een schadevergoeding van € 500 voor reiskosten en de uren die hij aan deze zaak heeft besteed.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de informatie op de website waarnaar eiser verwijst, ziet op het meenemen van geld, zijnde liquide middelen. De sieraden zijn geen liquide middelen en zijn evenmin aan te merken als daarmee vergelijkbare waardedragers zoals gouden muntstukken of goudstaven.
Eiser heeft geen factuur  noch enige andere informatie  kunnen overleggen waaruit de waarde van de halsketting en de armband kon worden afgeleid zodat de douaneambtenaren de waarde terecht hebben berekend door middel van de Koningswatermethode. Eiser is de mogelijkheid geboden om de berekende douanewaarde van de halsketting en de armband met een nieuwe goudberekeningsmethode te controleren. Van deze mogelijkheid heeft eiser geen gebruik gemaakt. Eiser heeft niet aangetoond dat het door de douane berekende goudgehalte van de sieraden onjuist is.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Beoordeling door de rechtbank

8. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser bij aankomst op Schiphol is gelopen door het groene kanaal “niets aan te geven” met de sieraden in zijn handbagage en dat eiser geen factuur heeft van de sieraden.
9. Over de invoer van goederen in de Europese Unie moet belasting worden betaald [1] . Voor goederen zonder handelskarakter die in de persoonlijke bagage van reizigers zijn vervat, geldt de zogenoemde reizigersvrijstelling [2] indien de waarde van die goederen niet hoger is dan € 430. Voor de invoer van geld en goud tot € 10.000 behoeft geen aangifte te worden gedaan bij de douane. [3]
De bewijslast dat de sieraden vrij van invoerrecht zijn en dat bij invoer geen omzetbelasting behoeft te worden voldaan en dat hij dus terecht heeft gekozen voor het groene kanaal, rust op eiser. [4]
Informatie website en vertrouwensbeginsel
10. De rechtbank stelt voorop dat het de verantwoordelijkheid van eiser is om zich goed te informeren over de verschuldigde rechten bij invoer. Op de website van de douane stond ten tijde van het binnen brengen van de sieraden, naast informatie over de reizigersbagage, onder meer het volgende vermeld:
“geld en goud
Neemt u € 10.000 of meer mee ? Of dat bedrag in een andere valuta of in goud ? En komt u van buiten de EU ? Dan moet u aangifte doen bij de Douane. U hoeft geen belasting te betalen, maar de Douane moet weten dat u het bij u hebt. De vorm van meegebracht goud is niet belangrijk. Omgesmolten in een staaf of munten: het gaat om de waarde in gewicht.”
11. Eiser heeft daaruit niet kunnen en mogen afleiden dat hij voor sieraden met een waarde tot € 10.000 geen aangifte behoefde te doen en geen belasting verschuldigd was. Het gaat in deze passage primair om geldbedragen tot € 10.000 en daarmee wordt gelijkgesteld andere valuta dan wel goud ter waarde van dat bedrag. Dit ziet dan ook op goud met een met geld vergelijkbare betekenis. Mede gezien de voorbeelden die hier worden genoemd over de vorm van het goud, staaf of munten, heeft deze regeling geen betrekking op gebruiksvoorwerpen van goud zoals onderhavige sieraden.
Testen van het aantal karaat van de gouden sieraden
12. Eiser heeft ter zitting verklaard dat het goudgehalte van de sieraden 21,3 karaat is. De douane heeft het goudgehalte van de sieraden daarom foutief vastgesteld op 21 karaat. Van de test heeft verweerder geen rapport opgesteld en eiser gaat er vanuit dat de test niet op juiste wijze is uitgevoerd.
13. Verweerder heeft op zitting verklaard dat er van de goudtesten geen verslagen worden opgemaakt en dat er dus ook in onderhavige zaak geen rapport is. De rechtbank deelt het standpunt van eiser dat zonder een dergelijke verslaglegging niet kan worden gecontroleerd of de test op de juiste wijze is uitgevoerd. Het enkele gegeven dat de tester altijd dezelfde methode hanteert, is daarvoor op zichzelf onvoldoende. Er kan immers ook reeds discussie ontstaan, zoals ook hier het geval is, of het uitmaakt van welke plek van het sieraad het te testen gouddeeltje is afgenomen. Dit kan echter niet leiden tot een gegrond beroep.
14. Eiser heeft verklaard dat het juiste goudgehalte van de sieraden 21,3 karaat bedraagt. Nu de utb is gebaseerd op een goudgehalte van 21 karaat en eiser heeft verklaard dat het juiste goudgehalte van de sieraden 21,3 karaat bedraagt, is de utb eerder op een te laag bedrag dan op een te hoog bedrag vastgesteld.
Conclusie
15. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van mr. W.G. van Gastelen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 december 2024.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is per post verzonden op:

Rechtsmiddel

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de douanekamer van het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Amsterdam vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De belasting bij invoer is verschuldigd op grond van artikel 77 en 79 van het Douanewetboek van de Unie en artikel 1, aanhef en onder d en artikel 18 van de Wet op de omzetbelasting 1968.
2.Artikel 41, van Verordening (EG) nr. 1186/2009 en artikel 21a en artikel 21b, van de Wet op de omzetbelasting 1968.
3.Verordening liquide middelen: Verordening (EU) 2018/1672 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de controle van liquide middelen die de Unie binnenkomen of verlaten.
4.zie bijvoorbeeld de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 21 december 2003, ECLI:NL:GHAMS:2003:AQ5254.