ECLI:NL:RBNHO:2024:12711

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 december 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
15/055955-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag met tbs en schadevergoeding

Op 9 december 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 17 februari 2024 in Den Helder een poging tot doodslag heeft gepleegd. De verdachte heeft het slachtoffer met een mes in de buik-/maagstreek gestoken, wat resulteerde in inwendig letsel aan de lever en een maagperforatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, gezien zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis en andere psychische problemen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest, en heeft daarnaast tbs met dwangverpleging opgelegd. De vordering van de benadeelde partij, die materiële en immateriële schadevergoeding eiste, is volledig toegewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de schade voldoende onderbouwd was en dat er geen sprake was van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, omdat deze geen toegevoegde waarde had in het licht van de huidige uitspraak. De zaak is behandeld in tegenspraak en de uitspraak is gedaan na een openbare terechtzitting op 25 november 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/055955-24 en 15/075113-22 (TUL)
Uitspraakdatum: 9 december 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 november 2024 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Colombia),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres],
thans gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. H.W. van der Ploeg en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. E. Boskma, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 17 februari 2024 te Den Helder ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [het slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, voornoemde [het slachtoffer] één of meerdere malen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de borst en/of de buik-/maagstreek, althans het (boven)lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 17 februari 2024 te Den Helder aan [het slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een maag- en/of leverperforatie, heeft toegebracht door voornoemde [het slachtoffer] één of meerdere malen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de borst en/of de buik-/maagstreek, althans het (boven)lichaam, te steken.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de bewezenverklaring geen verweer gevoerd.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij omstreeks 17 februari 2024 te Den Helder ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [het slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, voornoemde [het slachtoffer] met een mes in de buik-/maagstreek heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Voor de beantwoording van de vraag of het gepleegde feit aan de verdachte kan worden toegerekend, heeft de rechtbank kennisgenomen van de Pro Justitia dubbelrapportage, opgesteld op 10 juli 2024 door [deskundige 1], arts assistent in opleiding (psychiatrie), onder supervisie van mevr. [deskundige 2], psychiater en opgesteld op 3 juli 2024 door [deskundige 3], GZ-psycholoog.
De conclusies van de deskundigen zijn voor zover gelijkluidend, kort samengevat, dat de verdachte lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken, een licht verstandelijke beperking en een stoornis in het gebruik van cannabis. Deze stoornissen waren ten tijde van het ten laste gelegde feit bij de verdachte aanwezig en hebben bij het plegen van het strafbare feit doorgewerkt op het gedrag en de gedragskeuzes van de verdachte. De deskundigen adviseren daarom beiden het ten laste gelegde feit in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De rechtbank is van oordeel dat beide rapporten op een zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de bovengenoemde conclusies van de gedragsdeskundigen worden gedragen door een deugdelijk en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt bovengenoemde conclusies van de deskundigen over. De rechtbank acht de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde feit verminderd toerekeningsvatbaar, nu hij het feit heeft begaan onder invloed van ziekelijke stoornissen van zijn geestvermogens. De rechtbank zal hier rekening mee houden bij de strafoplegging.
De rechtbank komt niet tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid voor het bewezenverklaarde in het geheel uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.De straf en de maatregel

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en dat verder een (ongemaximeerde) maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met verpleging van overheidswege (hierna: dwangverpleging) wordt gelast, zoals door de psychiater geadviseerd.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht een langere voorwaardelijke gevangenisstraf of hooguit de maatregel van tbs met voorwaarden op te leggen, zoals door de psycholoog geadviseerd. Tbs met dwangverpleging is in elk geval een te zware maatregel, nu de verdachte niet eerder een klinische behandeling heeft gevolgd, open staat voor behandeling en de kans moet krijgen zijn problematiek op deze manier op te lossen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de vraag welke straf of maatregel passend is, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit
De verdachte heeft op 16 februari 2024 gepoogd [het slachtoffer] van het leven te beroven door hem met een mes te steken in de maag/buikstreek. Daardoor is inwendig letsel ontstaan aan de maag (een maagperforatie) en de lever. [het slachtoffer] heeft een spoedoperatie moeten ondergaan, waarbij meerdere ingrepen zijn verricht. Hierdoor kon een ernstiger afloop worden voorkomen. Dit is niet aan de verdachte te danken, die na het steken direct is weggegaan.
Met zijn handelen heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig feit; hij heeft bewust de kans aanvaard dat hij [het slachtoffer] fataal zou treffen. Het voorval heeft een grote impact op het leven van [het slachtoffer], zoals blijkt uit het door hem uitgeoefende spreekrecht en de toelichting op zijn vordering tot schadevergoeding. [het slachtoffer] heeft een levensbedreigende situatie meegemaakt met aanhoudende gevoelens van onveiligheid tot gevolg. [het slachtoffer] is nog steeds bang en zou het liefst uit zijn woonplaats verhuizen. Ook heeft hij een fors, blijvend en ontsierend litteken op zijn buik als gevolg van de medische behandeling na het steekincident, waardoor hij telkens opnieuw aan het feit wordt herinnerd.
Doordat het feit plaatsvond op de openbare weg in het centrum van Den Helder zijn meerdere personen geconfronteerd met het geweld en heeft de verdachte ook bij derden gevoelens van onveiligheid teweeggebracht. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
De rechtbank volgt de verdediging niet in hun visie dat strafverlagend zou werken dat de verdachte kort voor het steekincident door [het slachtoffer] zou zijn mishandeld. Zelfs als wat de verdachte hierover heeft verklaard zou kloppen, wat de rechtbank op grond van het dossier niet vaststelt, maakt dit het handelen van de verdachte niet minder verwijtbaar of strafwaardig. De verdachte heeft er uit eigen beweging voor gekozen een mes mee te nemen. Uit de beschrijving van de camerabeelden en de ter zitting besproken stills blijkt verder dat het de verdachte is die op het beslissende moment zonder noodzaak ervoor kiest met een mes op [het slachtoffer] af te lopen en daarna een stekende beweging in zijn richting te maken, terwijl [het slachtoffer] hem probeert te ontwijken.
De persoon van de verdachteMet betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie (zijn strafblad), gedateerd 23 april 2014, waaruit blijkt dat de verdachte al veelvuldig wegens geweldsdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting. Bovendien liep de verdachte nog in een proeftijd van een eerdere veroordeling voor een mishandeling en een poging tot zware mishandeling. Bij die veroordeling waren tevens bijzondere voorwaarden aan de verdachte opgelegd, waaronder meewerken aan diagnostiek en eventuele behandeling. Dit alles heeft hem er niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de onder 5. genoemde Pro Justitia-dubbelrapportage. Uit deze rapportage blijkt zoals gezegd dat de verdachte lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken, een licht verstandelijke beperking en een stoornis in het gebruik van cannabis. Deze stoornissen waren ten tijde van het ten laste gelegde feit bij de verdachte aanwezig en hebben bij het plegen van het strafbare feit doorgewerkt op het gedrag en de gedragskeuzes van de verdachte.
Zowel de psychiater als de psycholoog hebben in hun rapportage geconcludeerd dat het recidiverisico als hoog moet worden ingeschat. Zowel de psychiater als de psycholoog vinden het noodzakelijk dat de verdachte behandeld en begeleid wordt.
Door de psychiater wordt een intensieve en langdurige klinische behandeling in een forensische kliniek met expertise op het gebied van licht verstandelijke beperking-problematiek geadviseerd. Een tbs met voorwaarden wordt door de psychiater niet als haalbaar ingeschat gezien uit het verleden is gebleken dat de verdachte zich niet aan voorwaarden kan houden, zijn eigen gang gaat en weinig probleembesef en -inzicht heeft in de noodzaak tot verandering. Motivatie voor behandeling lijkt vooral extern ingegeven te zijn. De verwachting van de psychiater is dat een klinische behandeling niet zonder slag of stoot zal verlopen en als confronterend door de verdachte ervaren kan worden waardoor hij moeite zal ervaren zich echt te kunnen committeren aan hetgeen van hem verwacht zal worden. Om deze reden adviseert de psychiater tot het opleggen van tbs met dwangverpleging.
De psychiater heeft ter zitting toegelicht geen heil te zien in tbs met voorwaarden, omdat het verleden heeft getoond dat het voor de verdachte heel moeilijk is om vol te houden (zelfs als hij dat zou willen). Hij heeft geen probleeminzicht en geen intrinsieke motivatie tot veranderen. Daar waar de nadruk bij een tbs met voorwaarden ligt op resocialiseren, ligt dat bij een tbs met dwangverpleging op een klinische behandeling. Voor deze verdachte met zijn problematiek die al lang bestaat en ernstig is, moet het zwaartepunt juist liggen bij een langere klinische behandeling. Een stevige behandeling is nodig, vooral als hij overvraagd of overprikkeld raakt. Met zijn voorgeschiedenis en hechtingsproblematiek zal het sowieso lang duren voor een vertrouwensband in de behandelrelatie is opgebouwd. Hij zal ook langer gevolgd moeten worden in de resocialisatiefase, die heel rustig en in kleine stapjes opgebouwd moet worden. Daarbij speelt mee dat de verdachte de neiging heeft zich sociaal wenselijk te gedragen. Men dient alert te zijn op een mogelijke schijnaanpassing.
Hoewel tbs met voorwaarden niet is geprobeerd, zoals de psycholoog ook benoemt, is het naar de visie van de psychiater simpel niet haalbaar voor deze verdachte en daarmee ook niet in zijn belang. Bij een tbs met voorwaarden moeten de resocialisatiestappen sneller achter elkaar gezet worden dan voor de verdachte haalbaar is, aldus de psychiater.
De psycholoog adviseert in haar rapport om de verdachte langdurig te laten behandelen in het kader van een tbs met voorwaarden. Een behandeling in dit juridisch kader biedt volgens haar voldoende mogelijkheden om de verdachte effectief te behandelen en biedt tevens voldoende waarborgen voor de maatschappelijke veiligheid. Een tbs met dwangverpleging is door de psycholoog overwogen, echter ziet zij nog mogelijkheden in een voorwaardelijk kader, omdat de verdachte niet eerder een klinische behandeling heeft gevolgd. Ook heeft hij niet eerder verbleven in een beschermde woonvorm.
De psycholoog heeft ter zitting toegelicht dat het belangrijk is dat de verdachte een vertrouwensrelatie opbouwt met zijn behandelaar. De eerdere toezichten zijn mislukt omdat dat met verdachtes stoornissen en de vrijheid die hem daarbij bleef, teveel gevraagd was van de verdachte. Zij acht verder van belang dat tbs met voorwaarden nog niet is geprobeerd en blijft bij haar advies de verdachte klinisch te behandelen in het kader van een tbs met voorwaarden. Volgens de psycholoog is een kliniek met een hoog beveiligingsniveau nodig, niveau 3, een FPA acht zij zeker te licht.
Uit het reclasseringsrapport van 17 oktober 2024, opgesteld door [getuige 1], als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland, blijkt dat de reclassering het recidiverisico eveneens als hoog inschat. De reclassering adviseert negatief over tbs met voorwaarden. Gelet op het hoge gevaars- en recidiverisico, gecombineerd met een hoog risico op onttrekking en een gebrek aan probleembesef en -inzicht, acht de reclassering tbs met voorwaarden niet haalbaar. De reclassering is zich ervan bewust dat klinische behandeling niet eerder heeft plaatsgevonden in een dergelijk strak kader. Maar tbs met voorwaarden gaat uit van vrijwillige behandeling en vraagt langdurige commitment en inzet van betrokkene, terwijl de verdachte vrijwel geen ziektebesef of probleeminzicht heeft en zichzelf niet als schuldig ziet. De risico’s op recidive, op letsel en op onttrekking aan de voorwaarden schat de reclassering hoog in. De reclassering ziet geen mogelijkheden om in een voorwaardelijk kader de risico's te beperken en het gedrag van de verdachte te veranderen. Dit standpunt heeft Bekkering ter zitting gehandhaafd.
De op te leggen straf
De aard en ernst van het gepleegde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer en de maatschappij alsmede het gegeven dat de verdachte vaker geweldsdelicten heeft gepleegd, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank zonder meer de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank weegt strafverlagend mee dat het feit in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden op zijn plaats is. De rechtbank zal bepalen dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De op te leggen maatregel
Op grond van de voornoemde rapportages overweegt de rechtbank dat de behandeling van de verdachte dringend noodzakelijk is met het oog op het terugdringen van het als hoog ingeschatte recidivegevaar op het gebied van agressie- en geweldsdelicten. De rechtbank neemt de conclusies van de psychiater en de reclassering over en ziet de oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging als enige mogelijkheid om het gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen afdoende te beteugelen en de maatschappij tegen de verdachte te beschermen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld tot meerdere straffen en zich eerder heeft onttrokken aan opgelegde voorwaarden. Eerdere ambulante behandelingen hebben niet tot gedragsverandering geleid. Uit het advies van de psychiater blijkt dat de verdachte geen ziekte-inzicht heeft en niet intrinsiek gemotiveerd is voor verandering, dat er een langdurige klinische behandeling nodig is in een strak kader, waarbij in kleine stapjes vrijheden rustig kunnen worden opgebouwd, terwijl er gewaakt moet worden voor overvragen en mogelijke schijnaanpassing. De rechtbank volgt de psychiater en de reclassering daarom in het oordeel dat een tbs met voorwaarden in geval van de verdachte niet haalbaar is. Zij is daarom van oordeel dat oplegging van een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege ter bescherming van de maatschappij vereist is en zal dienovereenkomstig gelasten.
De rechtbank stelt daarbij vast dat aan de formele vereisten voor het opleggen van de maatregel van tbs is voldaan.
Het bewezenverklaarde feit is een misdrijf gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam. De totale duur van de tbs-maatregel is daarom niet beperkt tot vier jaren.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [het slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 7.402,54ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade (€ 1.402,54) en immateriële schade (€ 6.000,00) die hij als gevolg van het primair laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde materiële schade bestaat uit schade aan de kleding, kosten van ziekenhuisverblijf, vergoeding van huishoudelijke hulp en kosten met betrekking tot het eigen risico en medicatie. De gestelde immateriële schade bestaat uit zowel fysiek als psychisch letsel als gevolg van de poging tot doodslag.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering ten aanzien van de zowel de gestelde materiële schade als de immateriële schade voldoende onderbouwd is en voor toewijzing vatbaar is. De toegewezen schadevergoeding dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat sprake is geweest van deels eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij en heeft de rechtbank verzocht daar bij de beoordeling van de vordering van de benadeelde partij rekening mee te houden.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade is de rechtbank van oordeel dat deze voldoende onderbouwd is en de gestelde schade rechtstreeks voortvloeit uit het primair bewezenverklaarde feit.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade oordeelt de rechtbank als volgt.
Gelet op artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ontstaat het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, onder meer in geval van aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel.
Nu in onderhavige zaak sprake is geweest van aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel, is er een wettelijke grondslag voor de vordering van de benadeelde partij en mogen ook de andere niet als lichamelijk letsel te kwalificeren gevolgen worden meegewogen in de vaststelling van de omvang van de schade naar billijkheid.
De gevorderde schadeposten en hoogte van de gevorderde bedragen zijn voldoende onderbouwd, onbetwist gebleven en komen de rechtbank niet ongegrond of onrechtmatig voor. De gevorderde schade zal geheel worden toegewezen.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de schade niet mede een gevolg is van een omstandigheid die de benadeelde partij kan worden toegerekend (‘eigen schuld’). Ook indien de verdachte zou worden gevolgd in zijn scenario dat de benadeelde partij hem eerder zou hebben mishandeld, heeft de benadeelde partij daarmee niet (en ook niet gedeeltelijk) over zichzelf afgeroepen dat hij met een messteek een levensbedreigende verwonding zou oplopen. Er bestaat dus geen aanleiding om de gevorderde schade te matigen in verband met eigen schuld.
Dit betekent dat de rechtbank de gehele vordering van € 1.402,54 aan materiële schade toewijst, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 november 2024 en dat de rechtbank de gehele vordering van € 6.000,- aan immateriële schade toewijst, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 16 februari 2024.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes handelen [kort gezegd: poging tot doodslag] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 20 april 2023 in de zaak met parketnummer 15/075113-22 heeft de politierechter van de rechtbank te Noord-Holland de verdachte ter zake van mishandeling en poging tot zware mishandeling onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 143 dagen met aftrek, waarvan 60 dagen voorwaardelijk. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder andere onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op
4 mei 2023 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat, gelet op haar eis in de hoofdzaak, de rechtbank de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf zal afwijzen. De raadsman heeft zich hierbij aangesloten.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen, aangezien de tenuitvoerlegging hiervan, gelet op de beslissing van de rechtbank in de strafzaak zoals hieronder weergegeven, geen toegevoegde waarde heeft.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 37a, 37b, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het primair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld, en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[het slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van € 7.402,54, bestaande uit € 1.402,54 als vergoeding voor de materiële en € 6.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over € 1.402,54 vanaf 6 november 2024 en over € 6.000,00 vanaf 16 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [het slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [het slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 7.402,54 vermeerderd met de wettelijke rente over € 1.402,54 vanaf 6 november 2024 en over € 6.000,00 vanaf 16 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
72 dagengijzeling.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/075113-22.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Buiskool, voorzitter,
mr. P.E. van der Veen en mr. S.J. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. M.N. de Bruijn,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 december 2024.