3.3.2Bewijsoverwegingen feiten 1, 2 en 3
Inleiding
Naar aanleiding van berichten van de gebruiker van EncroChat-account [account 1] is bij de politie de verdenking ontstaan dat de gebruiker van dit account zich in de periode van april, mei en juni van 2020 heeft beziggehouden met (kort gezegd) de handel in vuurwapens, munitie en verdovende middelen. In ondervangen berichten van het EncroChat-account werd namelijk onder andere gesproken over de aankoop, verkoop, functie, vraagprijs en beschikbaarheid van (onderdelen van) vuurwapens en munitie en de kosten, aankoop, verkoop en invoer van cocaïne. Ook heeft de gebruiker van het EncroChat-account [account 1] in chatgesprekken een foto van een vuurwapen met bijbehorende onderdelen verzonden en foto’s van cocaïne doorgestuurd. De verdenking luidt dat de verdachte de gebruiker is geweest van het EncroChat-account [account 1] en zich, al dan niet samen met anderen, heeft schuldig gemaakt aan (kort gezegd) de handel in vuurwapens, munitie en verdovende middelen.
Identificatie EncroChat-account [account 1]
De eerste vraag die de rechtbank bij de beoordeling van de feiten 1, 2 en 3 moet beantwoorden, is of de verdachte kan worden geïdentificeerd als de gebruiker van het account [account 1]. Het dossier bevat een proces-verbaal van identificatie van het EncroChat-account [account 1], waarin de politie een aantal aanwijzingen ten behoeve van de identificatie van de gebruiker ervan op een rij heeft gezet. Uit dit proces-verbaal blijkt het volgende.
Op 29 april 2020 vond een chatgesprek plaats tussen [account 1] en de gebruiker van het EncroChat-account [account 2]. In dat gesprek gaf [account 1] aan [account 2] zijn adres door, namelijk [adres 2] Uit onderzoek is gebleken dat dit adres destijds het adres van de verdachte betrof, waar hij tot 10 juni 2020 stond ingeschreven.
Het dossier bevat ook een EncroChat-bericht van 21 april 2020 van [account 1] aan de gebruiker van het EncroChat-account [account 3]. Daaruit volgt dat [account 1] kleding gaat halen voor “[naam]”. Dit valt op, omdat uit de gemeentelijke basisadministratie volgt dat de verdachte een zoon heeft en dat zijn voornaam “[naam]” is.
Op 20 mei 2020 vond verder een chatgesprek plaats tussen [account 1] en de gebruiker van het account [account 4]. In dat chatgesprek werd [account 1] gevraagd of hij al “keta” (ketamine) kan pakken. Hierop antwoordde de gebruiker van het EncroChat-account [account 1]: “text anders maar even me ouwe”, gevolgd door: “[account 5]”. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de antwoorden van [account 1] worden afgeleid dat de gebruiker van dit EncroChat-account de zoon is van de gebruiker van het EncroChat-account [account 5]. In dit verband is van belang dat in een ander onderzoek de gebruiker van het account [account 5] is geïdentificeerd als [betrokkene], de vader van de verdachte, welke resultaten ook in deze zaak zijn opgenomen.
De rechtbank is van oordeel dat al deze aanwijzingen, in onderling verband en samenhang bezien, voldoende specifiek zijn om de verdachte te identificeren als de gebruiker van het EncroChat-account [account 1]. De verklaring van de verdachte op de zitting, dat hij niet de gebruiker is geweest van het account, brengt de rechtbank, zonder nadere onderbouwing en motivering, niet tot een ander oordeel.
Handel in vuurwapens en munitie (feit 1)
De verdachte wordt onder feit 1 verweten dat hij zonder erkenning als onderhandelaar betrokken is geweest bij de handel in vuurwapens en munitie, terwijl hij daarvan een beroep of gewoonte heeft gemaakt.
Op grond van de chatgesprekken die de verdachte, als gebruiker van EncroChat-account [account 1], in de verweten periode met andere EncroChat-gebruikers heeft gevoerd, kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat hij in deze periode op drie dagen, namelijk op 15 en 16 april 2020 en op 25 mei 2020, heeft onderhandeld over de aankoop en/of verkoop van vuurwapens en munitie. Uit de diverse chatgesprekken volgt dat het specifiek ging om de aankoop en/of verkoop van twee vuurwapens, namelijk een Zoraki en een Skorpion, en (bijbehorende) munitie. De verdachte trad daarbij op als onderhandelaar, zonder dat hem daartoe erkenning was verleend. Daarmee acht de rechtbank feit 1 wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte een beroep of gewoonte heeft gemaakt van het als onderhandelaar optreden bij de handel in vuurwapens en munitie. Voor die conclusie bevat het dossier onvoldoende concrete feiten en aanknopingspunten. Daarbij betrekt de rechtbank dat het dossier geen aanknopingspunten bevat dat de verdachte behalve op de voornoemde drie dagen in april en mei 2020 bij de handel in vuurwapens en munitie betrokken was of dat hij daaruit op enig moment inkomsten heeft ontvangen. Het enkele feit dat de verdachte in de verweten periode in het geringe tijdsbestek van drie dagen als onderhandelaar heeft opgetreden, is onvoldoende voor een bewezenverklaring van dit verwijt. Dit leidt ertoe dat de rechtbank de verdachte voor dit onderdeel van de tenlastelegging zal vrijspreken.
Voorhanden hebben van een vuurwapen (feit 2)
De verdachte wordt onder feit 2 verweten dat hij in de verweten periode één of meer vuurwapens voorhanden heeft gehad.
De rechtbank komt op grond van de bewijsmiddelen tot bewezenverklaring van het voorhanden hebben van één vuurwapen. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat zij bewezen acht dat de verdachte op 15 en 16 april 2020 en op 25 mei 2020 als onderhandelaar betrokken is geweest bij de handel in vuurwapens, in het bijzonder de aankoop en/of verkoop van vuurwapens van het merk Zoraki en Skorpion. Uit de chatgesprekken die de verdachte op 15 en 16 april 2020 met andere EncroChat-gebruikers heeft gevoerd, in onderlinge samenhang bezien, kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat hij op deze twee dagen ook daadwerkelijk een vuurwapen voorhanden heeft gehad, namelijk een vuurwapen van het merk Skorpion. Op 15 april 2020 heeft de verdachte namelijk een foto van dit vuurwapen, dat ter verkoop werd aangeboden, naar diverse EncroChat-gebruikers verzonden. In de chatgesprekken die de verdachte vervolgens met deze EncroChat-gebruikers voerde, beantwoordde hij vragen over het vuurwapen en gaf hij daarnaast gedetailleerde informatie over dat vuurwapen. Op grond van al deze omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte op 15 en 16 april 2020 de beschikkingsmacht heeft gehad over het vuurwapen en dat vuurwapen dus voorhanden heeft gehad. Dit leidt ertoe dat de rechtbank feit 2 bewezen acht.
Voorbereidingshandelingen handel en invoer verdovende middelen (feit 3)
De verdachte wordt tot slot onder feit 3 verweten dat hij zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen om heroïne, metamfetamine en cocaïne (kort gezegd) te verhandelen en/of in te voeren.
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen om heroïne en metamfetamine te verhandelen en/of in te voeren. Het dossier bevat onvoldoende bewijs om tot die conclusie te komen. De rechtbank zal de verdachte daarom in zoverre vrijspreken van feit 3.
De rechtbank komt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen wel tot een bewezenverklaring van het medeplegen van voorbereidingshandelingen om cocaïne te verkopen en/of in te voeren. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat bij gebrek aan steunbewijs ook van dit deel van het verwijt vrijspraak zou moeten volgen. Dat verweer vindt zijn weerlegging in de inhoud van de bewijsmiddelen. De rechtbank is van oordeel dat de chatgesprekken die de verdachte in de periode van 30 april tot en met 15 mei 2020 met andere EncroChat-gebruikers heeft gevoerd, niet anders kunnen worden opgevat dan als voorbereidingshandelingen voor de verkoop en invoer van cocaïne. De diverse EncroChat-berichten, in onderlinge samenhang bezien, leveren dan ook het wettig en overtuigend bewijs op dat de verdachte zich samen met anderen aan deze voorbereidingshandelingen heeft schuldig gemaakt. De door de verdediging naar voren gebrachte jurisprudentie van zaken waarin het wettig bewijs ontbrak, maakt de conclusie van de rechtbank over het bewijs in deze strafzaak niet anders.