ECLI:NL:RBNHO:2024:12680

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 november 2024
Publicatiedatum
6 december 2024
Zaaknummer
15.342437.21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf en maximale taakstraf voor wapenbezit en betrokkenheid bij de handel in wapens en cocaïne

Op 4 november 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de handel in vuurwapens en verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte tussen 3 april 2020 en 12 juni 2020 in Assendelft zonder erkenning heeft onderhandeld over de aankoop en verkoop van wapens en munitie. Daarnaast heeft hij een vuurwapen van het merk Skorpion voorhanden gehad en zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de verkoop en invoer van cocaïne. De verdachte is op 28 juni 2022 aangehouden en heeft in 2022 enkele maanden in voorarrest doorgebracht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 225 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, en een maximale taakstraf van 240 uren. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, het tijdsverloop in de zaak en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die sinds zijn vrijlating een stabiel leven heeft opgebouwd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte een gevaar voor de samenleving heeft gevormd door zijn betrokkenheid bij de handel in vuurwapens en drugs, maar heeft ook de positieve ontwikkeling in zijn leven meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaatsen Alkmaar en Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.342437.21 (P)
Uitspraakdatum: 4 november 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare zittingen van 14 oktober 2024 (in Alkmaar) en 21 oktober 2024 (in Haarlem) (sluiting van het onderzoek) in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres 1].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.R. Nahar, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering op de eerdere zitting van 10 oktober 2022, ten laste gelegd dat hij:
feit 1
op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 3 april 2020 tot en met 12 juni 2020 te Assendelft, in ieder geval in Nederland, zonder erkenning (telkens) heeft onderhandeld over de aankoop, verkoop of levering van wapens en/of munitie van categorie II en/of III, immers heeft verdachte (telkens)
- afbeeldingen van vuurwapen(s) en/of onderdelen en/of munitie naar een of meer personen verzonden en/of (vervolgens)
- onderhandeld en/of afspraken gemaakt over de aankoop en verkoop en vraagprijs en functie en beschikbaarheid van deze of andere wapens en onderdelen van deze wapens en munitie,
terwijl hij, verdachte daarvan een beroep of een gewoonte heeft gemaakt;
feit 2
op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 3 april 2020 tot en met 12 juni 2020 te Assendelft, in ieder geval in Nederland, een (vuur)wapen(s) van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten (onder meer) van het merk Skorpion, voorhanden heeft gehad;
feit 3
op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 3 april 2020 tot en met 12 juni 2020 te Assendelft, in ieder geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne en/of metamfetamine (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, voor te bereiden en/of te bevorderen,
een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
hebbende verdachte en/of (één of meer van) verdachtes mededader(s)
- één of meer PGP telefoon(s) aangeschaft en/of voorhanden gehad en/of
- met een of meer personen overleg gevoerd en/of afspraken gemaakt over de levering en/of het kopen van een of meer hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne en/of metamfetamine en/of
- met een of meer personen contact gehad en/of afspraken gemaakt over de (wijze van) invoer en/of uitvoer van cocaïne (te weten via (bolletjes)slikkers en/of middels postzakken) en/of
- foto’s van cocaïne en/of heroïne en/of metamfetamine gemaakt en/of laten maken en/of (vervolgens) doorgestuurd aan de tussenpersoon en/of (ver)kopende partij en/of
- althans meerdere gesprekken en/of onderhandelingen gevoerd over de kosten, verkoop, invoer en/of uitvoer van cocaïne en/of heroïne en/of metamfetamine van, in en naar Nederland;
feit 4
op of omstreeks 28 juni 2022 te Assendelft, gemeente Zaanstad, (een) wapen(s) van categorie I, onder 1°, van de Wet wapens en munitie, te weten veertien vlindermessen, voorhanden gehad;
feit 5
op of omstreeks 28 juni 2022 te Assendelft, gemeente Zaanstad, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten drie gaspatronen van het kaliber 9mm en/of zeventien knalpatronen van het kaliber 9mm, voorhanden heeft gehad.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle feiten. Op het standpunt van de officier van justitie zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de feiten 1, 2 en 3. Op het verweer van de verdediging zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan. De verdediging heeft zich ten aanzien van feiten 4 en 5 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, vanwege de bekennende verklaring van de verdachte.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van alle verweten feiten, op de onder 3.4 te melden wijze, op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage 1 bij dit vonnis zijn opgenomen.
Gelet op het verweer van de verdediging voor de feiten 1, 2 en 3, zal de rechtbank in de volgende paragraaf uiteenzetten hoe zij tot bewezenverklaring van deze feiten is gekomen.
3.3.2
Bewijsoverwegingen feiten 1, 2 en 3
Inleiding
Naar aanleiding van berichten van de gebruiker van EncroChat-account [account 1] is bij de politie de verdenking ontstaan dat de gebruiker van dit account zich in de periode van april, mei en juni van 2020 heeft beziggehouden met (kort gezegd) de handel in vuurwapens, munitie en verdovende middelen. In ondervangen berichten van het EncroChat-account werd namelijk onder andere gesproken over de aankoop, verkoop, functie, vraagprijs en beschikbaarheid van (onderdelen van) vuurwapens en munitie en de kosten, aankoop, verkoop en invoer van cocaïne. Ook heeft de gebruiker van het EncroChat-account [account 1] in chatgesprekken een foto van een vuurwapen met bijbehorende onderdelen verzonden en foto’s van cocaïne doorgestuurd. De verdenking luidt dat de verdachte de gebruiker is geweest van het EncroChat-account [account 1] en zich, al dan niet samen met anderen, heeft schuldig gemaakt aan (kort gezegd) de handel in vuurwapens, munitie en verdovende middelen.
Identificatie EncroChat-account [account 1]
De eerste vraag die de rechtbank bij de beoordeling van de feiten 1, 2 en 3 moet beantwoorden, is of de verdachte kan worden geïdentificeerd als de gebruiker van het account [account 1]. Het dossier bevat een proces-verbaal van identificatie van het EncroChat-account [account 1], waarin de politie een aantal aanwijzingen ten behoeve van de identificatie van de gebruiker ervan op een rij heeft gezet. Uit dit proces-verbaal blijkt het volgende.
Op 29 april 2020 vond een chatgesprek plaats tussen [account 1] en de gebruiker van het EncroChat-account [account 2]. In dat gesprek gaf [account 1] aan [account 2] zijn adres door, namelijk [adres 2] Uit onderzoek is gebleken dat dit adres destijds het adres van de verdachte betrof, waar hij tot 10 juni 2020 stond ingeschreven.
Het dossier bevat ook een EncroChat-bericht van 21 april 2020 van [account 1] aan de gebruiker van het EncroChat-account [account 3]. Daaruit volgt dat [account 1] kleding gaat halen voor “[naam]”. Dit valt op, omdat uit de gemeentelijke basisadministratie volgt dat de verdachte een zoon heeft en dat zijn voornaam “[naam]” is.
Op 20 mei 2020 vond verder een chatgesprek plaats tussen [account 1] en de gebruiker van het account [account 4]. In dat chatgesprek werd [account 1] gevraagd of hij al “keta” (ketamine) kan pakken. Hierop antwoordde de gebruiker van het EncroChat-account [account 1]: “text anders maar even me ouwe”, gevolgd door: “[account 5]”. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de antwoorden van [account 1] worden afgeleid dat de gebruiker van dit EncroChat-account de zoon is van de gebruiker van het EncroChat-account [account 5]. In dit verband is van belang dat in een ander onderzoek de gebruiker van het account [account 5] is geïdentificeerd als [betrokkene], de vader van de verdachte, welke resultaten ook in deze zaak zijn opgenomen.
De rechtbank is van oordeel dat al deze aanwijzingen, in onderling verband en samenhang bezien, voldoende specifiek zijn om de verdachte te identificeren als de gebruiker van het EncroChat-account [account 1]. De verklaring van de verdachte op de zitting, dat hij niet de gebruiker is geweest van het account, brengt de rechtbank, zonder nadere onderbouwing en motivering, niet tot een ander oordeel.
Handel in vuurwapens en munitie (feit 1)
De verdachte wordt onder feit 1 verweten dat hij zonder erkenning als onderhandelaar betrokken is geweest bij de handel in vuurwapens en munitie, terwijl hij daarvan een beroep of gewoonte heeft gemaakt.
Op grond van de chatgesprekken die de verdachte, als gebruiker van EncroChat-account [account 1], in de verweten periode met andere EncroChat-gebruikers heeft gevoerd, kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat hij in deze periode op drie dagen, namelijk op 15 en 16 april 2020 en op 25 mei 2020, heeft onderhandeld over de aankoop en/of verkoop van vuurwapens en munitie. Uit de diverse chatgesprekken volgt dat het specifiek ging om de aankoop en/of verkoop van twee vuurwapens, namelijk een Zoraki en een Skorpion, en (bijbehorende) munitie. De verdachte trad daarbij op als onderhandelaar, zonder dat hem daartoe erkenning was verleend. Daarmee acht de rechtbank feit 1 wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte een beroep of gewoonte heeft gemaakt van het als onderhandelaar optreden bij de handel in vuurwapens en munitie. Voor die conclusie bevat het dossier onvoldoende concrete feiten en aanknopingspunten. Daarbij betrekt de rechtbank dat het dossier geen aanknopingspunten bevat dat de verdachte behalve op de voornoemde drie dagen in april en mei 2020 bij de handel in vuurwapens en munitie betrokken was of dat hij daaruit op enig moment inkomsten heeft ontvangen. Het enkele feit dat de verdachte in de verweten periode in het geringe tijdsbestek van drie dagen als onderhandelaar heeft opgetreden, is onvoldoende voor een bewezenverklaring van dit verwijt. Dit leidt ertoe dat de rechtbank de verdachte voor dit onderdeel van de tenlastelegging zal vrijspreken.
Voorhanden hebben van een vuurwapen (feit 2)
De verdachte wordt onder feit 2 verweten dat hij in de verweten periode één of meer vuurwapens voorhanden heeft gehad.
De rechtbank komt op grond van de bewijsmiddelen tot bewezenverklaring van het voorhanden hebben van één vuurwapen. De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat zij bewezen acht dat de verdachte op 15 en 16 april 2020 en op 25 mei 2020 als onderhandelaar betrokken is geweest bij de handel in vuurwapens, in het bijzonder de aankoop en/of verkoop van vuurwapens van het merk Zoraki en Skorpion. Uit de chatgesprekken die de verdachte op 15 en 16 april 2020 met andere EncroChat-gebruikers heeft gevoerd, in onderlinge samenhang bezien, kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat hij op deze twee dagen ook daadwerkelijk een vuurwapen voorhanden heeft gehad, namelijk een vuurwapen van het merk Skorpion. Op 15 april 2020 heeft de verdachte namelijk een foto van dit vuurwapen, dat ter verkoop werd aangeboden, naar diverse EncroChat-gebruikers verzonden. In de chatgesprekken die de verdachte vervolgens met deze EncroChat-gebruikers voerde, beantwoordde hij vragen over het vuurwapen en gaf hij daarnaast gedetailleerde informatie over dat vuurwapen. Op grond van al deze omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte op 15 en 16 april 2020 de beschikkingsmacht heeft gehad over het vuurwapen en dat vuurwapen dus voorhanden heeft gehad. Dit leidt ertoe dat de rechtbank feit 2 bewezen acht.
Voorbereidingshandelingen handel en invoer verdovende middelen (feit 3)
De verdachte wordt tot slot onder feit 3 verweten dat hij zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen om heroïne, metamfetamine en cocaïne (kort gezegd) te verhandelen en/of in te voeren.
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen om heroïne en metamfetamine te verhandelen en/of in te voeren. Het dossier bevat onvoldoende bewijs om tot die conclusie te komen. De rechtbank zal de verdachte daarom in zoverre vrijspreken van feit 3.
De rechtbank komt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen wel tot een bewezenverklaring van het medeplegen van voorbereidingshandelingen om cocaïne te verkopen en/of in te voeren. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat bij gebrek aan steunbewijs ook van dit deel van het verwijt vrijspraak zou moeten volgen. Dat verweer vindt zijn weerlegging in de inhoud van de bewijsmiddelen. De rechtbank is van oordeel dat de chatgesprekken die de verdachte in de periode van 30 april tot en met 15 mei 2020 met andere EncroChat-gebruikers heeft gevoerd, niet anders kunnen worden opgevat dan als voorbereidingshandelingen voor de verkoop en invoer van cocaïne. De diverse EncroChat-berichten, in onderlinge samenhang bezien, leveren dan ook het wettig en overtuigend bewijs op dat de verdachte zich samen met anderen aan deze voorbereidingshandelingen heeft schuldig gemaakt. De door de verdediging naar voren gebrachte jurisprudentie van zaken waarin het wettig bewijs ontbrak, maakt de conclusie van de rechtbank over het bewijs in deze strafzaak niet anders.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte alle verweten feiten heeft begaan, met dien verstande dat hij:
feit 1
in de periode van 15 april 2020 tot en met 25 mei 2020 in Nederland zonder erkenning heeft onderhandeld over de aankoop en/of verkoop van vuurwapens van categorie II en/of III en/of munitie van categorie III, immers heeft verdachte
- een afbeelding van een vuurwapen en onderdelen naar personen verzonden en/of
- onderhandeld over de aankoop en verkoop en vraagprijs en functie en beschikbaarheid van wapens en onderdelen van wapens en munitie;
feit 2
op 15 april 2020 en 16 april 2020 in Nederland een vuurwapen van categorie II of III van de Wet wapens en munitie, te weten van het merk Skorpion, voorhanden heeft gehad;
feit 3
in de periode van 30 april 2020 tot en met 15 mei 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, om een feit, bedoeld in het vierde en/of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten opzettelijk verkopen en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, voor te bereiden en/of te bevorderen,
een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat feit/die feiten te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, en/of om daarbij behulpzaam te zijn, en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
hebbende verdachte en/of verdachtes mededaders
- PGP telefoons voorhanden gehad en/of
- met personen overleg gevoerd over het kopen van hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- met personen contact gehad over de invoer van cocaïne (te weten via (bolletjes)slikkers en/of middels postpakketten) en/of
- foto’s van cocaïne doorgestuurd en/of
- gesprekken en/of onderhandelingen gevoerd over de kosten, verkoop, invoer van cocaïne naar Nederland;
feit 4
op 28 juni 2022 te Assendelft, gemeente Zaanstad, wapens van categorie I van de Wet wapens en munitie, te weten veertien vlindermessen, voorhanden heeft gehad;
feit 5
op 28 juni 2022 te Assendelft, gemeente Zaanstad, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten drie gaspatronen van het kaliber 9mm en zeventien knalpatronen van het kaliber 9mm, voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het verhandelde op de zitting, niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan de verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
handelen in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot vuurwapens van categorie II en/of III en/of munitie van categorie III;
feit 2
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II of III;
feit 3
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde en/of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een ander trachten te bewegen om dat feit/die feiten te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, en/of om daarbij behulpzaam te zijn, en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen;
feit 4
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
feit 5
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan de bewezen verklaarde feiten zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Strafmotivering

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd.
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht voor de bewezenverklaring van de feiten 4 en 5 te volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf, dan wel een gevangenisstraf die de duur van de in 2022 in voorarrest doorgebrachte tijd niet overstijgt. Daarbij heeft de verdediging gewezen op het gegeven dat deze feiten boetewaardig zijn, de overschrijding van de redelijke termijn en het feit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de strafoplegging heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek op de zitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verschillende overtredingen van de Wet wapens en munitie. De verdachte is in 2020 betrokken geweest bij de handel in vuurwapens door op te treden als onderhandelaar bij de aankoop en/of verkoop van twee vuurwapens en (bijbehorende) munitie. Daartoe heeft de verdachte via een PGP telefoon chatgesprekken gevoerd met derden. Eén van die vuurwapens, een machinepistool van het merk Skorpion, heeft de verdachte in april 2020 ook voorhanden gehad. Ten tijde van zijn aanhouding had de verdachte verder de beschikking over veertien vlindermessen, drie gaspatronen en zeventien knalpatronen. Het op meerdere momenten de beschikking hebben over wapens, in het bijzonder het (semi)automatische machinepistool, vindt de rechtbank zeer zorgelijk. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens, munitie en vlindermessen brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen mee en is daarom bij wet verboden. De rechtbank rekent de verdachte het begaan van deze feiten aan vanwege het hoge gevaarzettende karakter van deze wetsovertredingen.
De verdachte heeft zich in 2020 ook schuldig gemaakt aan overtreding van de Opiumwet door zich samen met anderen bezig te houden met het voorbereiden van de verkoop en/of invoer van cocaïne. Cocaïne bevat voor de gezondheid van de gebruikers daarvan zeer schadelijke stoffen. De verspreiding ervan en de handel in deze drug is bezwarend en ontwrichtend voor de samenleving. Bovendien hebben de verspreiding van en de handel in harddrugs veel gerelateerde vermogens- en andere criminaliteit tot gevolg, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan drugs. De verspreiding van en de handel in harddrugs, alsmede de voorbereiding daarvan, worden daarom krachtig bestreden.
De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij zich heeft ingelaten met deze strafbare feiten en heeft bijgedragen aan deze keten van criminele activiteiten. Daarmee heeft de verdachte tevens een bijdrage geleverd aan de instandhouding van dit criminele circuit. De verdachte heeft zich daarbij kennelijk laten leiden door eigen gewin en zich geen rekenschap gegeven van de gevolgen van zijn handelen.
Strafoplegging
De aard en ernst van de feiten en het hoge gevaarzettende karakter daarvan, maken dat de rechtbank in beginsel oplegging van een gevangenisstraf van een jaar een passende straf vindt. Daarbij heeft de rechtbank gelet op straffen die rechtbanken en gerechtshoven in vergelijkbare zaken opleggen. De rechtbank ziet gelet op de hierna te bespreken factoren echter aanleiding een deels voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met de maximale taakstraf op te leggen.
Strafmatigende factoren
In strafmatigende zin weegt de rechtbank bij de strafoplegging allereerst de beperkte omvang van de bewezen feiten mee, in het bijzonder die van de feiten 1, 2 en 3. De rechtbank heeft weliswaar bewezen verklaard dat de verdachte zich heeft beziggehouden met de handel in vuurwapens en tevens het voorbereiden van de verkoop en/of invoer van cocaïne, maar deze feiten heeft de verdachte begaan in een zeer kort tijdsbestek, namelijk op drie dagen in een periode van ruim een maand respectievelijk in een periode van enkele weken. Bovendien gaat het hier ook om oudere feiten. Bij aanvang van het onderzoek door de politie in november 2021 waren deze feiten namelijk al ongeveer anderhalf jaar oud.
De rechtbank weegt in strafmatigende zin verder het tijdsverloop in deze zaak mee. In artikel 6, eerste lid, EVRM is het recht van verdachten gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Bij de uitleg van dit grondrecht wordt als uitgangspunt genomen dat een strafzaak bij de rechtbank moet zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De rechtbank heeft geconstateerd dat de redelijke termijn in deze zaak met ongeveer vier maanden is overschreden. De verdachte is op 28 juni 2022 aangehouden en in verzekering gesteld. Op die dag is de redelijke termijn aangevangen. De rechtbank wijst pas nu vonnis, terwijl er geen bijzondere omstandigheden zijn gebleken die het tijdsverloop in deze zaak verklaren. De rechtbank betrekt de overschrijding van de redelijke termijn daarom in strafmatigende zin bij de strafoplegging.
De rechtbank betrekt tot slot de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in haar afwegingen over de strafoplegging. De verdachte heeft in 2022 enkele maanden in voorarrest doorgebracht voor zijn betrokkenheid bij de handel in vuurwapens en cocaïne. Sinds de opheffing van dat voorarrest en zijn vrijlating twee jaar geleden is de verdachte niet opnieuw met politie en justitie in aanraking gekomen en heeft hij zijn leven weer opgepakt. De verdachte beschikt over een woning en heeft een eigen bedrijf, waaruit hij inkomsten verdient. Er zijn geen aanwijzingen voor een negatief sociaal netwerk of problemen met middelengebruik. De verdachte heeft verder nog een kleine schuld, maar daarvoor heeft hij betalingsregelingen getroffen, die hij afbetaalt. De verdachte lijkt zijn leven dan ook een positieve wending te hebben gegeven en op dit moment een stabiel leven te leiden. Nieuwe detentie zal deze ingezette positieve wending en motivatie om een delictvrij leven te leiden naar het oordeel van de rechtbank doorkruisen. Oplegging van een voorwaardelijk strafdeel kan daarentegen dienen als stok achter de deur om dat in de toekomst vast te houden.
Slotsom
Alles afwegende acht de rechtbank een strafoplegging zoals door de officier van justitie is gevorderd niet gerechtvaardigd. De rechtbank zal de verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 225 dagen, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd. De rechtbank zal bepalen dat van die straf een gedeelte van 120 dagen vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd. Daaraan zal de rechtbank een proeftijd verbinden van twee jaren om de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een nieuw strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank oplegging van de maximale taakstraf voor de duur van 240 uren passend.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De wetsartikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, artikelen 9, 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en artikel 10a van de Opiumwet zijn van toepassing.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de feiten 1, 2, 3, 4 en 5 heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf van 225 dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte van
120 dagen niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte ook tot het verrichten van
240 uren taakstrafvan onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 dagen hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.M.L. Rogmans, voorzitter,
mrs. H.H.E. Boomgaart en A.K. Korteweg, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. D. Koppe,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 november 2024.
Bijlage 1
De bewijsmiddelen
[…]
Bijlage 2
Proces-verbaal van strafbare feiten […].