ECLI:NL:RBNHO:2024:1268

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
9 februari 2024
Zaaknummer
10416617 \ CV EXPL 23-1405
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de algemene voorwaarden van Q-Park en de vordering tot schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, op 31 januari 2024 een verstekvonnis uitgesproken in de zaak tussen Q-Park Operations Netherlands B.V. en een niet verschenen gedaagde. Q-Park vorderde schadevergoeding en betaling van het tarief voor een verloren kaart op basis van de artikelen 5.5 tot en met 5.8 van hun algemene voorwaarden. De kantonrechter heeft de bedingen in de algemene voorwaarden getoetst aan de Europese Richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. De rechter oordeelde dat de bedingen niet oneerlijk zijn, omdat de schadevergoeding in redelijke verhouding staat tot het belang van Q-Park. De gedaagde partij werd veroordeeld tot betaling van € 475,52, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van wanprestatie op 21 mei 2022.

Daarnaast heeft de kantonrechter de buitengerechtelijke incassokosten beoordeeld. De rechter oordeelde dat bepaalde artikelen in de algemene voorwaarden oneerlijk zijn en heeft deze gedeeltelijk vernietigd. De gedaagde partij werd in de proceskosten veroordeeld, maar de kosten voor de akte blijven voor rekening van Q-Park, omdat het aan hen te wijten was dat deze akte nodig was. Het vonnis is uitgesproken door mr. M.M. Kruithof en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 10401854 \ CV EXPL 23-1296
Uitspraakdatum: 31 januari 2024
Verstekvonnis in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Q-Park Operations Netherlands B.V.
gevestigd te Maastricht
de eisende partij
gemachtigde: mr. Ch.F.P.M. Spreksel
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats]
de gedaagde partij
niet verschenen

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Bij tussenvonnis van 9 augustus 2023 (hierna: het tussenvonnis) heeft de kantonrechter
de eisende partij in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de (on)eerlijkheid van
bepaalde bedingen uit de toepasselijke algemene voorwaarden van de eisende partij. Dit
heeft zij gedaan bij akte van 6 september 2023 (hierna: de akte).

2.De verdere beoordeling

Hoofdsom en rente
2.1.
De eisende partij baseert haar vordering tot betaling van het tarief verloren kaart en schadevergoeding vanwege het treintje rijden op de artikelen 5.5, 5.6, 5.7 en 5.8 van haar algemene voorwaarden (Algemene Voorwaarden parkeren, versie 12.2020). De kantonrechter is van oordeel dat deze bedingen in zoverre niet oneerlijk zijn in de zin van de Europese Richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: Richtlijn 93/13/EEG), omdat de bedongen schadevergoeding in redelijke verhouding staat tot het belang van de eisende partij dat met nakoming van de verplichting is gediend. Daarbij weegt mee hetgeen de eisende partij heeft gesteld over de beoogde preventieve werking van de bedingen, de gevaarzetting voor andere verkeersdeelnemers en de onderbouwing van de eisende partij van de door haar geleden schade. De gedaagde partij is daarom in zoverre aan de bedingen gebonden en de door de eisende partij gevorderde betaling van het tarief van de verloren kaart en de aanvullende schadevergoeding van € 475,52 in totaal zijn op die grond toewijsbaar.
2.2.
De gevorderde rente is toewijsbaar vanaf de datum waarop de gedaagde partij tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst door geen parkeergeld te betalen vóór het verlaten van de parkeerfaciliteit. Daarbij geldt als datum voor de wanprestatie het treintje rijden door de gedaagde partij op 21 mei 2022. Voor deze gedraging is rente verschuldigd vanaf die datum over € 475,52.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.3.
In het tussenvonnis heeft de kantonrechter overwogen dat de artikelen 5.8, 8.1 en 8.2 van de algemene voorwaarden ieder afzonderlijk worden vermoed oneerlijk te zijn ten aanzien van de buitengerechtelijke incassokosten. In de akte heeft de eisende partij zich daarover uitgelaten en primair gesteld dat artikel 8.2 van de algemene voorwaarden niet relevant is, omdat zij daar geen beroep op doet en de wettelijke regeling hanteert van artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Subsidiair, indien de kantonrechter oordeelt dat wel een beroep op
artikel 8.2 van de algemene voorwaarden is gedaan, stelt de eisende partij dat de volgende zinsnede aan het beding toegevoegd moet worden: ‘tenzij hiervoor een andersluidende wettelijke regeling geldt’.
2.4.
Het primaire standpunt volgt de kantonrechter niet. Zoals ook in het tussenvonnis is overwogen (r.o. 3.2.) ontslaat de omstandigheid dat een eisende partij alleen een beroep doet op wettelijke bepalingen, zoals in dit geval, de kantonrechter niet van de verplichting om ambtshalve te toetsen of sprake is van contractuele bedingen die oneerlijk zijn. Als wordt geoordeeld dat een beding oneerlijk is, heeft de eisende partij ook geen recht op de gevorderde wettelijke vergoeding.
2.5.
De kantonrechter ziet geen aanleiding voor een ander oordeel dan zoals gegeven in het tussenvonnis. Zowel artikel 8.2 van de algemene voorwaarden als de laatste zin van artikel 5.8 en artikel 8.1 als geheel wijken ten nadele van de consument af van het bepaalde in artikel 6:96 BW in samenhang met het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Op grond van elk van deze bedingen kan immers een onevenredig hoog en ongelimiteerd bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten aan de consument worden opgelegd. Deze bedingen zijn dan ook oneerlijk. Artikel 8.2 wordt op die grond geheel vernietigd en de artikelen 5.8 en 8.1 worden gedeeltelijk vernietigd, namelijk voor zover deze zien op buitengerechtelijke incassokosten. De buitengerechtelijke incassokosten worden daarom afgewezen.
2.6.
De kantonrechter passeert het subsidiaire standpunt van de eisende partij dat als de kantonrechter oordeelt dat de eisende partij een beroep doet op artikel 8.2 van de algemene voorwaarden, aan dat artikel een stuk tekst moet worden toegevoegd. De voorwaarde waaronder dit standpunt is ingenomen, te weten dat het oordeel zou luiden dat de eisende partij een beroep doet op artikel 8.2. van de algemene voorwaarden, is namelijk niet vervuld.
Proceskosten
2.7.
De gedaagde partij wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en zal daarom in de
proceskosten worden veroordeeld. De kosten voor de genomen akte blijven echter voor
rekening van de eisende partij, omdat het aan haarzelf te wijten is dat het nodig was deze
akte op te stellen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling aan de eisende partij van € 475,52, te
vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 mei 2022, tot aan de dag van de algehele voldoening;
3.2.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan
de kant van de eisende partij tot en met vandaag vaststelt op:
€ 107,84 wegens dagvaardingskosten,
€ 322,00 wegens griffierecht en
€ 80,00 wegens salaris gemachtigde;
3.3.
verklaart de veroordeling(en) in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof en op bovengenoemde datum in het openbaar
uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter