ECLI:NL:RBNHO:2024:12647

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
6 december 2024
Zaaknummer
11266686 CV EXPL 24-5854
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in verbintenisrechtelijke geschil tussen particuliere opdrachtgevers en aannemer

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, betreft het een bevoegdheidsincident in een geschil tussen particuliere opdrachtgevers, aangeduid als [eisers 1], en de besloten vennootschap VORM 2050 B.V. De eisers hebben VORM 2050 aangesproken op de tekortkomingen in de nakoming van een aannemingsovereenkomst. De eisers vorderen onder andere dat de kantonrechter verklaart dat VORM 2050 de overeengekomen bouwtijd heeft overschreden en aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende kosten. VORM 2050 heeft in een incidentele conclusie een exceptie van onbevoegdheid ingediend, stellende dat de kantonrechter niet bevoegd is op grond van artikel 103 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), omdat het geschil een verbintenisrechtelijk karakter heeft en niet goederenrechtelijk is.

De kantonrechter heeft overwogen dat voor de toepasselijkheid van artikel 103 Rv vereist is dat het geschil een goederenrechtelijk onderwerp heeft. Aangezien het geschil voortvloeit uit een aannemingsovereenkomst, heeft de kantonrechter geoordeeld dat het onderwerp verbintenisrechtelijk is. Echter, de kantonrechter heeft ook vastgesteld dat de eisers als particuliere opdrachtgevers woonachtig zijn in [plaats], waardoor de bevoegdheid op grond van artikel 101 Rv van toepassing is. Dit artikel biedt de mogelijkheid om de rechter van de woonplaats van de consument te benaderen in geschillen die voortvloeien uit overeenkomsten tussen een handelaar en een consument.

De kantonrechter heeft het bevoegdheidsverweer van VORM 2050 afgewezen en geoordeeld dat de rechtbank Noord-Holland bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. VORM 2050 is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het incident. De zaak is vervolgens weer op de rol gezet voor conclusie van antwoord op 8 januari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Handel, Kanton en Insolventie
Locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 11266686 CV EXPL 24-5854
Vonnis van 11 december 2024
in de zaak van

1.[eiser 1]

en
2.
[eiser 2]
beide wonende te [plaats]
eisende partij
hierna te noemen: [eisers 1]
gemachtigde: mr. R.J. van de Leur
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VORM 2050 B.V.
gevestigd te Rotterdam
gedaagde partij
hierna te noemen: VORM 2050
gemachtigden: mr. S.A. van Gemeren en mr. D. Becht

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 5 augustus 2024,
- de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid,
- het antwoord in het incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil in de hoofdzaak

2.1.
In de hoofdzaak vorderen [eisers 1] dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat VORM 2050 de overeengekomen bouwtijd heeft overschreden en gehouden is tot betaling van de gevorderde boete,
II. voor recht verklaart dat VORM 2050, gezien het verzuim, aansprakelijk is voor de (herstel)kosten die voortkomen uit de tekortkoming in de nakoming van de verbintenis(sen) (vervangende schadevergoeding ex. artikel 6:87 BW),
III. voor recht verklaart dat VORM 2050 geen gelegenheid meer dient te krijgen voor enig herstel nu [eisers 1] aanspraak maken op vervangende schadevergoeding,
IV. VORM 2050 veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eisers 1] te betalen een bedrag van € 12.355,15 (zoals gespecificeerd onder het kopje ‘financieel’), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van dagvaarden, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de datum der algehele voldoening,
V. VORM 2050 veroordeelt in de kosten van deze procedure, waaronder het gemachtigde salaris, vermeerderd met € 135,- aan nakosten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf gestelde termijn tot aan de dag van algehele voldoening.
2.2.
Aan deze vorderingen leggen zij – samengevat - het volgende ten grondslag. [eisers 1] hebben met Vorm Ontwikkeling B.V. een koopovereenkomst gesloten voor het perceel aan de [adres] in [plaats]. [eisers 1] en VORM 2050 hebben daarnaast een aannemingsovereenkomst gesloten ten behoeve van de ontwikkeling en realisatie van de woning aan hetzelfde adres. VORM 2050 is aantoonbaar en toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst door I) de overeengekomen oplevertijd niet te halen en II) door een gebrek aan een draai-kiepraam in de woning niet te willen herstellen. VORM 2050 verkeert in verzuim. Ten aanzien van de eerste tekortkoming vorderen [eisers 1] nakoming van de aannemingsovereenkomst en de daarin vastgestelde bouwtijd c.q. het boetebedrag bij overschrijding daarvan. Ten aanzien van de tweede tekortkoming vorderen [eisers 1] vervangende schadevergoeding.
2.3.
[eisers 1] stellen dat de kantonrechter van deze rechtbank bevoegd is op grond van (onder meer) artikel 103 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), omdat het gaat om een geschil over werkzaamheden aan onroerend goed dat zich bevindt in [plaats] en de schade daar is ontstaan. Daarnaast is de kantonrechter volgens [eisers 1] bevoegd op grond van artikel 101 Rv, omdat het hier ook gaat om een overeenkomst tussen een handelaar (VORM 2050) en een consument ([eisers 1]) en de woonplaats van de consument [plaats] is.

3.Het geschil en de beoordeling in het incident

3.1.
In de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid voert VORM 2050 aan dat artikel 103 Rechtsvordering (Rv) geen grondslag biedt voor de bevoegdheid van de sectie kanton van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem. Zij legt hieraan – kort gezegd – ten grondslag dat artikel 103 Rv alleen voor goederenrechtelijke vorderingen een alternatieve bevoegdheid creëert. In deze zaak is er sprake van een geschil van verbintenisrechtelijke aard, namelijk de vermeende niet-nakoming door VORM 2050 van de tussen partijen gesloten aannemingsovereenkomst. De kantonrechter dient zich dan ook onbevoegd te verklaren en [eisers 1] dienen de zaak op grond van artikel 99 Rv opnieuw aanhangig te maken bij de rechtbank Rotterdam, aldus VORM 2050.
3.2.
Dit bevoegdheidsverweer moet gelet op de aard en strekking daarvan worden gekwalificeerd als een incidentele vordering waarop eerst en vooraf moet worden beslist als bedoeld in artikel 209 Rv.
3.3.
De kantonrechter overweegt dat voor de toepasselijkheid van artikel 103 Rv inderdaad vereist is dat het geschil een goederenrechtelijk onderwerp heeft. Onderwerp van het geschil betreft echter de tussen partijen gesloten aannemingsovereenkomst, waarbij de vraag voorligt of VORM 2050 toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst door I) de overeengekomen oplevertijd niet te halen en II) door een gebrek aan een draai-kiepraam in de woning niet te willen herstellen. Daarmee heeft onderhavige zaak een verbintenisrechtelijk onderwerp, zodat de kantonrechter te Noord-Holland niet op grond van artikel 103 Rv bevoegd is van het geschil kennis te nemen.
3.4.
[eisers 1] heeft ter onderbouwing van haar stelling dat de kantonrechter te Noord-Holland bevoegd is echter ook gewezen op het feit dat zij een particuliere opdrachtgever is die woonachtig in [plaats] is. Hiermee doet zij – zo begrijpt de kantonrechter – een beroep op artikel 101 Rv. Dat artikel bepaalt dat in zaken betreffende een overeenkomst die wordt gesloten door een partij die handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf en een natuurlijk persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, mede bevoegd is de rechter van de woonplaats of, bij gebreke daarvan, van het werkelijk verblijf van die natuurlijke persoon. Dit betoog slaagt. Het stond [eisers 1] dan ook vrij om het geschil bij deze kantonrechter aan te brengen. Dit betekent dat het bevoegdheidsverweer van VORM 2050 niet slaagt en zijn incidentele vordering moet worden afgewezen.
3.5.
VORM 2050 zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst het gevorderde af,
4.2.
veroordeelt VORM 2050 in de kosten van het incident, aan de zijde van [eisers 1] tot op heden begroot op € 406,00,
4.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
4.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol van 8 januari 2025 zal komen voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P.E. Oomens en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2024.