ECLI:NL:RBNHO:2024:12637

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
6 december 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 7276
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over terugbetaling van krediet in het kader van de kinderopvangtoeslagaffaire

In deze zaak is eiseres aangemerkt als gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire. Zij had een doorlopend krediet en diende een aanvraag in bij Sociale Banken Nederland (SBN) om een bedrag van € 7.254,45, dat zij aan de bank had betaald, als over te nemen schuld te laten erkennen. SBN weigerde dit omdat het krediet inmiddels was afgelost en alleen schulden met betalingsachterstanden worden overgenomen. De rechtbank oordeelt dat de beslissing van SBN juist is. De rechtbank stelt dat het doel van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) niet is om eiseres volledig te vrijwaren van haar betalingsverplichtingen, maar om te voorkomen dat zij in problemen komt door incassomaatregelen van schuldeisers. De rechtbank wijst ook het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel af, omdat de feiten van haar situatie niet gelijk zijn aan die van andere gevallen die zij aanhaalt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken van eiseres af.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: ALK 23/7276

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N. Idrissi),
en

de Minister van Financiën, verweerder.

Procesverloop

Aan eiseres is een “Beschikking voor het terugbetalen van al betaalde schulden” gegeven. Volgens de beschikking worden de betaalde schulden niet terugbetaald. De beschikking is gedagtekend 3 mei 2023.
Eiseres heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt. Verweerder heeft bij beslissing op bezwaar van 20 september 2023 het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen op 18 oktober 2023 beroep bij de rechtbank ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd waarvan passages onleesbaar waren gemaakt. Daarbij deed verweerder een beroep op artikel 8:29 (geheimhouding) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De gemachtigde van eiseres is in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. De gemachtigde heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
Bij beslissing van 28 juni 2024 heeft de geheimhoudingskamer van de rechtbank beslist dat de door verweerder gevraagde beperking van de kennisneming gerechtvaardigd was.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2024 te Alkmaar.
Namens eiseres is de gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres is aangemerkt als gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire.
2. Op 15 juli 2003 heeft eiseres een kredietovereenkomst gesloten met [bedrijf] N.V. te [vestigingsplaats] (later [bedrijf] , hierna: de Bank). In de schriftelijke vastlegging van de overeenkomst, die in kopie tot de gedingstukken behoort, is onder meer het volgende vermeld:
“Kredietbedrag € 11.500,00
Maandelijks verschuldigd bedrag 1,5% van de restschuld,
minimaal € 85,00
Datum van afschrijving ULTIMO van de maand
Girorekening van afschrijving 6069358
Rente: variabel, thans 0,701% per maand
effectieve rente thans 8,7% per jaar
Theoretische looptijd 179 maanden”
3. Bij mededelingen van 26 september 2013 en 8 oktober 2013 is door Belastingdienst Toeslagen aan eiseres meegedeeld dat zij € 3.997 en € 1.928 aan teveel ontvangen kinderopvangtoeslag moest terugbetalen.
4. Ingevolge de zogenoemde Catshuis-regeling is aan eiseres een tegemoetkoming toegekend van € 30.000. Dit bedrag is op 25 mei 2021 bijgeschreven op de bankrekening van eiseres. Op eveneens 25 mei 2021 is van de bankrekening van eiseres een bedrag van € 7.254, 45 afgeschreven met als omschrijving: Aflossing op lening H88105451.
5. Op 26 mei 2021 ontving eiseres op haar telefoon het volgende bericht van de Bank:
“Beste mevrouw [eiseres],
Je hebt je Doorlopend Krediet met Beperkte Looptijd met contractnummer H 88105451 volledig afgelost. Daarom hebben we de lening voor je beëindigd. Ook zorgen we ervoor dat de lening binnen 2 werkdagen wordt afgemeld bij het Bureau Krediet Registratie (BKR).”
6. Op grond van het Besluit betalen private schulden (Stcrt. 2021, 44723), dat per 2 november 2022 is verankerd in de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht), heeft eiseres het aan de Bank betaalde bedrag van € 7.254,45 als over te nemen schuld ingediend bij Sociale Banken Nederland (hierna: SBN). Met de onderhavige beschikking is vervolgens beslist dat het bedrag niet wordt terugbetaald. De beslissing was gebaseerd op code 4 in het schuldenoverzicht. De uitleg van code 4 luidt als volgt:
“Dit bedrag is een financieel product van bijvoorbeeld een bank. Wij betalen alleen het deel van uw betalingsachterstand af mits deze achterstand is ontstaan tussen 1 januari 2006 en 1 juni 2021.”
7. Eiseres heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is gedagtekend 21 mei 2023 en daarin heeft eiseres onder meer het volgende aangevoerd:
“In 2013 ontving ik van de belastingdienst (bijlage 2) diverse aanslagen over het belastingjaar 2008 en 2009 inzake de kinderopvangtoeslag en een aanslag huurtoeslag 2012. Hierdoor moest ik noodgedwongen mijn krediet aanspreken. De te betalen bedragen waren zo hoog dat ik het gewoonweg niet kon betalen.
(…)
Het totale bedrag aan krediet wat ik tot mijn beschikking had in 2003 was € 11.500,-. Daarvan heb ik in 2013 het gehele krediet moeten opnemen voor de betaling van mijn belastingaanslagen ad € 11.896,-.
De restschuld van de lening was op 26 mei 2021 € 7.254,45. Ik heb in de afgelopen 10 jaar zelf € 4.245,55 terugbetaald. Dit is het bedrag zonder daarbij de optelling van de jarenlange steeds betaalde hoge rente.”
8. Op 13 september 2023 is eiseres via een beeld- en geluidsverbinding door verweerder gehoord. Van het horen is verslag opgemaakt dat in kopie tot de gedingstukken behoort.

Geschil9.In geschil is of het door eiseres aan de Bank betaalde bedrag van € 7.254,45 op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) aan eiseres moet worden terugbetaald.

10. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het bedrag van € 7.254,45 aan haar moet worden terugbetaald en heeft daarvoor – kort weergegeven – aangevoerd dat de Dienst Toeslagen een betalingsregeling weigerde en zij daarom met spoed een andere oplossing moest zoeken. De oplossing vond zij bij de Bank die bereid was haar een lening te verstrekken. Eiseres was hiertoe genoodzaakt door het onrechtmatig handelen van de Dienst Toeslagen. Het aangaan van de lening bij de Bank was haar enige uitweg. Zou eiseres hier niet voor hebben gekozen, dan zouden de schulden als gevolg van de toeslagenaffaire nog hebben bestaan en zouden die zijn kwijtgescholden. Zou eiseres hebben gekozen voor een ander financieel product of zou er een betalingsachterstand zijn waardoor de schuld geheel opeisbaar zou zijn, dan zou de schuld wel zijn overgenomen. Volgens eiseres is dit in strijd met doel en strekking van de regeling en is hier sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel.
11. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de beslissing op bezwaar, tot het alsnog terugbetalen van het bedrag van € 7.254,45 en tot veroordeling van verweerder in de proceskosten.
12. Verweerder neemt het standpunt in dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Verweerder voert daarvoor aan dat het niet het doel is van de Wht een ouder volledig te vrijwaren van lopende betalingsverplichtingen, ook niet als die het gevolg zijn van de toeslagenaffaire. Het doel van de Wht is te voorkomen dat de ouder verder in de problemen komt doordat een schuldeiser incassomaatregelen neemt. Het gaat in dit geval om de hoofdsom van een krediet en uit de stukken blijkt niet dat sprake was van een betalingsachterstand. Volgens verweerder kan de schuld op grond van artikel 4.1, vierde lid, van de Wht, daarom niet worden terugbetaald. Dat de schuld een gevolg is van de toeslagaffaire maakt dit, volgens verweerder, niet anders. Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel slaagt volgens verweerder niet, omdat de door eiseres genoemde gevallen niet gelijk zijn aan haar geval.
Beoordeling van het geschil
13. Eiseres is gedupeerde van de toeslagenaffaire en komt daardoor in aanmerking voor een herstelmaatregel. Dit houdt onder meer in dat de Dienst Toeslagen schulden van eiseres overneemt of, als het gaat om schulden die eiseres al heeft voldaan, aan haar terugbetaalt. Dit geldt niet voor alle schulden. De nog niet afgeloste gedeelten van een hypothecaire lening en van andere leningen worden alleen overgenomen of terugbetaald als die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden. Dit is geregeld in de artikelen
2.7, 4,1 en 4.3 van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).
14. In de memorie van toelichting van de Wht (Tweede Kamer 2021/22, 36151, nr. 3, p. 44 en 45) is - voor zover hier van belang - het volgende opgenomen:
“Alleen op 1 juni 2021 openstaande betalingsachterstanden op geldschulden worden overgenomen, niet de toekomstige termijnen. Het is namelijk niet het doel om ouders volledig te vrijwaren van betalingsverplichtingen.”
En:
“De resterende hoofdsom van een hypothecaire lening wordt niet overgenomen, zoals in de paragraaf hierboven toegelicht. Ook de resterende hoofdsommen van andere leningen worden niet overgenomen of betaald, tenzij die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden. Het gaat dan bijvoorbeeld om hoofdsommen van consumptieve kredieten, zoals persoonlijke leningen, doorlopende kredieten, negatieve saldi op betaalrekeningen, aankopen op afbetaling, private leases en huurkoop. Als ook de hoofdsom voor 1 juni 2021 opeisbaar is geworden, door bijvoorbeeld betalingsachterstanden, wordt deze wel in zijn geheel betaald. Dit om te voorkomen dat de schuldeiser voor die opeisbare hoofdsom alsnog incassomaatregelen neemt en de gedupeerde ouder daardoor in de problemen komt.”
15. In zijn uitspraak van 15 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2045, overwoog de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van Staat het volgende:
“17. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Wht en in het bijzonder uit bovenstaande weergave over de schuldenaanpak van private schulden blijkt dat het doel van de regeling is gericht op het bieden van een nieuwe start aan gedupeerde ouders door hen in bepaalde gevallen te vrijwaren van incassomaatregelen. Alleen wanneer een schuld opeisbaar is en niet wordt voldaan kan, al dan niet met tussenkomst van een deurwaarder, tot incassomaatregelen worden overgegaan. De wetgever wilde nadrukkelijk alleen opeisbare schulden of achterstanden onder de regeling brengen. De eis dat het moet gaan om opeisbare schulden behoort dan ook tot de kern van regeling en is een in de totstandkomingsgeschiedenis van de regeling steeds terugkerend uitgangspunt. (...) Dat dit betekent dat ouders niet volledig worden gevrijwaard van alle schulden heeft de wetgever niet alleen onderkend, maar ook beoogd. (…) Dit vloeit voort uit het doel van deze regeling, die niet is gericht op het herstel van onrecht maar op het bieden van een nieuwe start, en de wetgever heeft met zoveel woorden onder ogen gezien dat dit tot situaties kan leiden die onrechtvaardig kunnen aanvoelen.”
16. Gelet op het hierboven weergegeven citaten uit de parlementaire stukken en de uitspraak van de Raad van State is het in 12 weergegeven verweer van verweerder juist en doeltreffend. Uit de vaststaande feiten volgt dat de lening is afgelost. Dat eiseres op enig moment achter was met het betalen van rente over deze lening of met het aflossen daarvan, is niet gesteld en ook niet gebleken. Verweerder heeft daarom terecht beslist dat het bedrag niet voor terugbetaling in aanmerking komt. Dat eiseres de lening moest aangaan als gevolg van de toeslagenaffaire maakt dit niet anders. Zoals verweerder terecht heeft opgemerkt en zoals ook volgt uit de hierboven geciteerde uitspraak en parlementaire stukken, is het doel van de Wht niet dat eiseres volledig wordt gevrijwaard van al haar betalingsverplichtingen. Het doel van de Wht is dat eiseres niet in problemen komt doordat een schuldeiser, in dit geval de Bank, zou overgaan tot incassomaatregelen. Het betoog van eiseres dat de beslissing van verweerder in strijd zou zijn met doel en strekking van de regeling, volgt de rechtbank daarom niet.
17. Voor gevallen waarin toepassing van een bepaling in de Wht leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, zijn in artikel 9.1 van de Wht hardheidsclausules opgenomen. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan de Minister van Financiën in een dergelijk geval afwijken van het bepaalde in de artikelen 4.1 of 4.3 van de Wht. Voor zover de beroepsgronden van eiseres moeten worden opgevat als een beroep op deze bepaling overweegt de rechtbank dat uit de tekst van de bepaling volgt dat toepassing daarvan is voorbehouden aan de Minister van Financiën. Voor de rechter kan dus niet met vrucht een beroep op deze bepaling worden gedaan. Eiseres zou hiervoor een afzonderlijk verzoek moeten indienen bij de minister.
18. Aangaande het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel overweegt de rechtbank dat een beroep op dit beginsel kan slagen als in andere gevallen, die feitelijk en rechtens gelijk zijn aan het geval van eiseres, een juiste toepassing van wet- en regelgeving achterwege is gebleven. Eiseres heeft aangevoerd dat als zij de lening niet was aangegaan, de schulden uit de toeslagenaffaire nog steeds zouden bestaan en die schulden zouden zijn kwijtgescholden. De gemachtigde van eiseres kon ter zitting in verband met haar geheimhoudingsplicht als advocaat geen concrete gevallen noemen. Maar voor zover de beroepsgrond kan worden opgevat als een beroep op het beginsel van behoorlijke wetgeving overweegt de rechtbank dat gevallen waarin schulden uit de toeslagenaffaire nog bestaan omdat de betrokkenen in die gevallen niet hun toevlucht namen tot bijvoorbeeld een geldlening, niet feitelijk en rechtens gelijk zijn aan het geval van eiseres. Hetzelfde geldt voor gevallen waarin wel en gevallen waarin geen sprake is van betalingsachterstanden. Dat de regeling zoals die is vormgegeven in de Wht soms kan leiden tot situaties die onbillijk aanvoelen, is door de wetgever bij de totstandkoming van de regeling onder ogen gezien en bewust aanvaard. Van een schending van het beginsel van behoorlijke wetgeving is dan ook geen sprake en de rechtbank ziet in de feiten en omstandigheden van het onderhavige geval geen grond voor een ander oordeel.
19. Gelet op het vorenstaande moet het beroep ongegrond worden verklaard.
Proceskosten
20. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A. Fase, rechter, in aanwezigheid van
H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2024.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift per post verzonden op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.