Geschil9.In geschil is of het door eiseres aan de Bank betaalde bedrag van € 7.254,45 op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) aan eiseres moet worden terugbetaald.
10. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het bedrag van € 7.254,45 aan haar moet worden terugbetaald en heeft daarvoor – kort weergegeven – aangevoerd dat de Dienst Toeslagen een betalingsregeling weigerde en zij daarom met spoed een andere oplossing moest zoeken. De oplossing vond zij bij de Bank die bereid was haar een lening te verstrekken. Eiseres was hiertoe genoodzaakt door het onrechtmatig handelen van de Dienst Toeslagen. Het aangaan van de lening bij de Bank was haar enige uitweg. Zou eiseres hier niet voor hebben gekozen, dan zouden de schulden als gevolg van de toeslagenaffaire nog hebben bestaan en zouden die zijn kwijtgescholden. Zou eiseres hebben gekozen voor een ander financieel product of zou er een betalingsachterstand zijn waardoor de schuld geheel opeisbaar zou zijn, dan zou de schuld wel zijn overgenomen. Volgens eiseres is dit in strijd met doel en strekking van de regeling en is hier sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel.
11. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de beslissing op bezwaar, tot het alsnog terugbetalen van het bedrag van € 7.254,45 en tot veroordeling van verweerder in de proceskosten.
12. Verweerder neemt het standpunt in dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Verweerder voert daarvoor aan dat het niet het doel is van de Wht een ouder volledig te vrijwaren van lopende betalingsverplichtingen, ook niet als die het gevolg zijn van de toeslagenaffaire. Het doel van de Wht is te voorkomen dat de ouder verder in de problemen komt doordat een schuldeiser incassomaatregelen neemt. Het gaat in dit geval om de hoofdsom van een krediet en uit de stukken blijkt niet dat sprake was van een betalingsachterstand. Volgens verweerder kan de schuld op grond van artikel 4.1, vierde lid, van de Wht, daarom niet worden terugbetaald. Dat de schuld een gevolg is van de toeslagaffaire maakt dit, volgens verweerder, niet anders. Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel slaagt volgens verweerder niet, omdat de door eiseres genoemde gevallen niet gelijk zijn aan haar geval.
Beoordeling van het geschil
13. Eiseres is gedupeerde van de toeslagenaffaire en komt daardoor in aanmerking voor een herstelmaatregel. Dit houdt onder meer in dat de Dienst Toeslagen schulden van eiseres overneemt of, als het gaat om schulden die eiseres al heeft voldaan, aan haar terugbetaalt. Dit geldt niet voor alle schulden. De nog niet afgeloste gedeelten van een hypothecaire lening en van andere leningen worden alleen overgenomen of terugbetaald als die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden. Dit is geregeld in de artikelen
2.7, 4,1 en 4.3 van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).
14. In de memorie van toelichting van de Wht (Tweede Kamer 2021/22, 36151, nr. 3, p. 44 en 45) is - voor zover hier van belang - het volgende opgenomen:
“Alleen op 1 juni 2021 openstaande betalingsachterstanden op geldschulden worden overgenomen, niet de toekomstige termijnen. Het is namelijk niet het doel om ouders volledig te vrijwaren van betalingsverplichtingen.”
En:
“De resterende hoofdsom van een hypothecaire lening wordt niet overgenomen, zoals in de paragraaf hierboven toegelicht. Ook de resterende hoofdsommen van andere leningen worden niet overgenomen of betaald, tenzij die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden. Het gaat dan bijvoorbeeld om hoofdsommen van consumptieve kredieten, zoals persoonlijke leningen, doorlopende kredieten, negatieve saldi op betaalrekeningen, aankopen op afbetaling, private leases en huurkoop. Als ook de hoofdsom voor 1 juni 2021 opeisbaar is geworden, door bijvoorbeeld betalingsachterstanden, wordt deze wel in zijn geheel betaald. Dit om te voorkomen dat de schuldeiser voor die opeisbare hoofdsom alsnog incassomaatregelen neemt en de gedupeerde ouder daardoor in de problemen komt.”
15. In zijn uitspraak van 15 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2045, overwoog de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van Staat het volgende: “17. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Wht en in het bijzonder uit bovenstaande weergave over de schuldenaanpak van private schulden blijkt dat het doel van de regeling is gericht op het bieden van een nieuwe start aan gedupeerde ouders door hen in bepaalde gevallen te vrijwaren van incassomaatregelen. Alleen wanneer een schuld opeisbaar is en niet wordt voldaan kan, al dan niet met tussenkomst van een deurwaarder, tot incassomaatregelen worden overgegaan. De wetgever wilde nadrukkelijk alleen opeisbare schulden of achterstanden onder de regeling brengen. De eis dat het moet gaan om opeisbare schulden behoort dan ook tot de kern van regeling en is een in de totstandkomingsgeschiedenis van de regeling steeds terugkerend uitgangspunt. (...) Dat dit betekent dat ouders niet volledig worden gevrijwaard van alle schulden heeft de wetgever niet alleen onderkend, maar ook beoogd. (…) Dit vloeit voort uit het doel van deze regeling, die niet is gericht op het herstel van onrecht maar op het bieden van een nieuwe start, en de wetgever heeft met zoveel woorden onder ogen gezien dat dit tot situaties kan leiden die onrechtvaardig kunnen aanvoelen.”
16. Gelet op het hierboven weergegeven citaten uit de parlementaire stukken en de uitspraak van de Raad van State is het in 12 weergegeven verweer van verweerder juist en doeltreffend. Uit de vaststaande feiten volgt dat de lening is afgelost. Dat eiseres op enig moment achter was met het betalen van rente over deze lening of met het aflossen daarvan, is niet gesteld en ook niet gebleken. Verweerder heeft daarom terecht beslist dat het bedrag niet voor terugbetaling in aanmerking komt. Dat eiseres de lening moest aangaan als gevolg van de toeslagenaffaire maakt dit niet anders. Zoals verweerder terecht heeft opgemerkt en zoals ook volgt uit de hierboven geciteerde uitspraak en parlementaire stukken, is het doel van de Wht niet dat eiseres volledig wordt gevrijwaard van al haar betalingsverplichtingen. Het doel van de Wht is dat eiseres niet in problemen komt doordat een schuldeiser, in dit geval de Bank, zou overgaan tot incassomaatregelen. Het betoog van eiseres dat de beslissing van verweerder in strijd zou zijn met doel en strekking van de regeling, volgt de rechtbank daarom niet.
17. Voor gevallen waarin toepassing van een bepaling in de Wht leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, zijn in artikel 9.1 van de Wht hardheidsclausules opgenomen. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan de Minister van Financiën in een dergelijk geval afwijken van het bepaalde in de artikelen 4.1 of 4.3 van de Wht. Voor zover de beroepsgronden van eiseres moeten worden opgevat als een beroep op deze bepaling overweegt de rechtbank dat uit de tekst van de bepaling volgt dat toepassing daarvan is voorbehouden aan de Minister van Financiën. Voor de rechter kan dus niet met vrucht een beroep op deze bepaling worden gedaan. Eiseres zou hiervoor een afzonderlijk verzoek moeten indienen bij de minister.
18. Aangaande het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel overweegt de rechtbank dat een beroep op dit beginsel kan slagen als in andere gevallen, die feitelijk en rechtens gelijk zijn aan het geval van eiseres, een juiste toepassing van wet- en regelgeving achterwege is gebleven. Eiseres heeft aangevoerd dat als zij de lening niet was aangegaan, de schulden uit de toeslagenaffaire nog steeds zouden bestaan en die schulden zouden zijn kwijtgescholden. De gemachtigde van eiseres kon ter zitting in verband met haar geheimhoudingsplicht als advocaat geen concrete gevallen noemen. Maar voor zover de beroepsgrond kan worden opgevat als een beroep op het beginsel van behoorlijke wetgeving overweegt de rechtbank dat gevallen waarin schulden uit de toeslagenaffaire nog bestaan omdat de betrokkenen in die gevallen niet hun toevlucht namen tot bijvoorbeeld een geldlening, niet feitelijk en rechtens gelijk zijn aan het geval van eiseres. Hetzelfde geldt voor gevallen waarin wel en gevallen waarin geen sprake is van betalingsachterstanden. Dat de regeling zoals die is vormgegeven in de Wht soms kan leiden tot situaties die onbillijk aanvoelen, is door de wetgever bij de totstandkoming van de regeling onder ogen gezien en bewust aanvaard. Van een schending van het beginsel van behoorlijke wetgeving is dan ook geen sprake en de rechtbank ziet in de feiten en omstandigheden van het onderhavige geval geen grond voor een ander oordeel.
19. Gelet op het vorenstaande moet het beroep ongegrond worden verklaard.
20. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.