ECLI:NL:RBNHO:2024:12636

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
6 december 2024
Zaaknummer
15/073223-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot moord, maar veroordeling tot vijf jaar gevangenisstraf voor poging doodslag na meerdere steekincidenten met messen

Op 6 december 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot moord en poging tot doodslag. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot moord, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij met voorbedachten rade handelde. De verdachte had op 2 maart 2024 in Alkmaar zijn ex-partner meerdere keren met messen gestoken en haar ook geschopt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel schuldig was aan poging tot doodslag, omdat zijn handelingen gericht waren op het toebrengen van ernstig letsel. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vijf jaar op, evenals een contactverbod van vijf jaar met het slachtoffer. Daarnaast werd de verdachte verplicht om een schadevergoeding van €16.398,06 te betalen aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank benadrukte de ernst van het geweld en de impact op het slachtoffer, die blijvend letsel had opgelopen en psychische gevolgen ondervond van het voorval.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/073223-24 (P)
Uitspraakdatum: 6 december 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 november 2024 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Syrië),
zonder vaste woon of -verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. H.W. van der Ploeg, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. J.C. Duin, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 maart 2024 te Alkmaar, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [het slachtoffer] opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade van het leven te beroven,
- meermalen met (een) mes(sen), althans (een) scherp/puntig voorwerp(en), in de buik, de borstkas (althans de romp), de hals, het gezicht en/of het rechter bovenbeen van [het slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden en/of,
- meermalen, althans eenmaal, met geschoeide voet (met kracht) tegen het gezicht/hoofd en/of het lichaam van [het slachtoffer] heeft getrapt/geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de impliciet primair ten laste gelegde ‘voorbedachte raad’ (poging tot moord) en tot bewezenverklaring van de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft net als de officier van justitie betoogd dat bij het handelen van de verdachte teveel contra-indicaties aanwezig zijn voor het aannemen van voorbedachte raad. De verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde poging tot moord. Voor het antwoord op de vraag of het handelen van de verdachte kan worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag heeft de raadsman zich gerefereerd naar het oordeel van de rechtbank
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak poging tot moordVoor een bewezenverklaring van poging tot moord moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit aangeefster te doden en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
De rechtbank is, evenals de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte een plan had om de aangeefster te doden of dat hij anderszins de gelegenheid heeft gehad van tevoren na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de tenlastegelegde poging tot moord.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsmotivering
De handelingen
De rechtbank stelt op basis van de verklaringen van aangeefster en haar zoon vast dat de verdachte in de woning van aangeefster op twee plekken, in de woonkamer en in de gang, met verschillende messen aangeefster meerdere keren heeft gestoken. In de woonkamer heeft hij haar meerdere keren met een mes gestoken in haar borst en nadat dit mes stuk ging heeft hij met een ander mes uit de keuken aangeefster in de gang van de woning meerdere keren gestoken in haar buik.
Hun zoon, die wakker was geworden door geschreeuw beneden, is op zijn vader gesprongen en heeft het mes gepakt. De aangeefster wist hierna de woning te ontvluchten. De verdachte is haar achterna gegaan en heeft haar buiten op straat meermalen getrapt, onder meer tegen haar hoofd. Ook toen kwam hun zoon tussenbeide en mede vanwege omstanders en de komst van de politie is het geweld gestopt.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich niet veel meer kan herinneren, maar nog wel dat hij een mes had gepakt en daarmee het slachtoffer heeft gestoken.
Het steken met de messen heeft geleid tot het letsel dat bij aangeefster is geconstateerd, te weten: drie snij/steekwonden in haar borstkas, een snij/steekwond op haar linkerwang, een snijwond op haar rug, twee snij/steekwonden in haar buik en een snijwond op haar rechterbovenbeen. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is hoe de gedragingen van de verdachte moeten worden gekwalificeerd.
Opzet
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte met een mes meerdere keren heeft gestoken in de borst en buik van aangeefster, waardoor zij met spoed geopereerd moest worden vanwege met name een beschadigde en uit haar lichaam puilende darm en een dubbele klaplong. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de borst- en buikstreek vitale organen en bloedvaten bevinden. Perforatie daarvan kan binnen zeer korte tijd leiden tot de dood door verbloeding. Aanvullend onderzoek naar het letsel van de aangeefster wees uit dat het door de verdachte toegebrachte letsel als potentieel dodelijk is te beschouwen.
Verder is de rechtbank van oordeel dat het meermalen steken en snijden met een mes in de borst en buik van de aangeefster naar de uiterlijke verschijningsvorm moet worden aangemerkt als zo zeer op een bepaald gevolg gericht te zijn geweest, namelijk het veroorzaken van de dood van de aangeefster, dat het behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan dan dat de verdachte geprobeerd heeft haar opzettelijk van het leven te beroven. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken. Dat betekent dat de rechtbank van oordeel is dat de verdachte met zijn handelen opzet heeft gehad op de dood van de aangeefster.
Conclusie
De rechtbank acht de poging tot doodslag, zoals impliciet subsidiair ten laste is gelegd, dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 2 maart 2024 te Alkmaar, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [het slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
- meermalen met messen in de buik, de borstkas, het gezicht en het rechter bovenbeen van [het slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden en
- meermalen met geschoeide voet met kracht tegen het gezicht/hoofd van [het slachtoffer] heeft getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Poging tot doodslag.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes (6) jaren met aftrek van voorarrest.
Daarnaast vordert zij een dadelijk uitvoerbaar contactverbod met aangeefster voor de periode van vijf jaar op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr), waarbij per overtreding twee weken hechtenis kan worden opgelegd met een maximum van een half jaar.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met het oog op de strafmaat verwezen naar verschillende zaken waar het handelen als poging tot doodslag werd gekwalificeerd en heeft op grond daarvan verzocht geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan 24 maanden al dan niet gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. De verdachte heeft zijn ex-partner in haar woning met een mes diverse malen in de borststreek gestoken. Het slachtoffer wist dit mes vast te pakken, waardoor dit mes brak. Vervolgens heeft de verdachte een ander mes gepakt en heeft daarmee het inmiddels naar de gang van de woning gevluchte slachtoffer opnieuw meermalen gestoken in onder meer de buikstreek. Inmiddels was de zoon van aangeefster en de verdachte door het geschreeuw naar beneden gekomen. Hij heeft het steken door zijn vader waargenomen en is op zijn vader gesprongen en heeft het mes gepakt. Aangeefster is vervolgens de woning ontvlucht. De verdachte rende achter aangeefster aan en buiten schopte hij aangeefster zo hard dat zij ten val kwam, en liggend op de grond trapte hij haar diverse malen tegen haar gezicht, totdat zijn zoon weer tussenbeide is gekomen en omstanders erbij kwamen. De verdachte is daarna op de stoep gaan zitten en is een sigaret gaan roken, zonder dat hij zich verder om zijn zwaargewonde ex-partner heeft bekommerd.
Het slachtoffer heeft meerdere steek- en snijverwondingen opgelopen in haar borst, buik, gezicht en op haar rug en been. Dit heeft ertoe geleid dat aangeefster levensbedreigend gewond is geraakt en met spoed in het ziekenhuis moest worden opgenomen. In het ziekenhuis moest zij met spoed worden geopereerd vanwege een beschadigde en uit het lichaam puilende darm en de door steekwonden opgelopen dubbele klaplong. Aangeefster
heeft aan het steekincident blijvend letsel overgehouden. Zij heeft ontsierende littekens over haar hele lichaam, zij ondervindt nog hinder en pijn van de verwondingen en is daarvoor nog onder behandeling. Van een medische eindsituatie is nog geen sprake en uit de spreekrechtverklaring van het slachtoffer is gebleken dat het feit een grote impact op haar en de kinderen heeft gehad en dat zij nog dagelijks nadelige gevolgen van de steekpartij ondervindt. Het is een wonder dat het slachtoffer de vele messteken heeft overleefd en dat het niet slechter met haar is afgelopen is in het geheel niet aan de verdachte te danken.
De verdachte heeft met zijn handelen ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Hij heeft haar ernstig verwond in haar eigen huis, waar zij en de kinderen zich juist veilig moeten kunnen voelen. Het geweldsincident draagt ook bij aan gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. Dit geldt te meer omdat het geweld zich deels op straat heeft afgespeeld en diverse buren hiervan getuige zijn geweest. De rechtbank rekent dit de verdachte ernstig aan. De rechtbank acht het ook zeer zorgelijk dat de verdachte blijkbaar min of meer uit het niets, althans zonder noemenswaardige redenen, over kan gaan tot dergelijk zeer gewelddadig gedrag. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij geen blijk heeft gegeven van enig inzicht in de (mogelijke) gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer en zijn kinderen en dat hij geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 25 april 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor (soortgelijke) strafbare feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsrapport van 22 mei 2024 en op het Pro Justitia rapport opgesteld op 14 mei 2024 door M.L. Sikkens, GZ-psycholoog.
De deskundige heeft op basis van de hem beschikbare informatie geen evidente aanwijzingen voor (forensisch relevante) verstandelijke- of persoonlijkheidsproblematiek kunnen vaststellen en ook heeft hij geen aanwijzingen kunnen vaststellen voor specifieke ontwikkelingsproblematiek, ernstige psychiatrische stoornissen of verslavingsproblematiek. Er zijn geen aanwijzingen voor eventuele verminderde toerekenbaarheid en het tenlastegelegde gedrag lijkt in belangrijke mate te zijn bepaald door de specifieke context van dat moment, maar is niet herleidbaar naar een psychische stoornis of verstandelijke handicap
.
De reclassering kan in dit stadium van het strafproces geen voorwaarden adviseren binnen een voorwaardelijk strafdeel. De reclassering verwacht dat de verdachte een lange detentiestraf zal moeten ondergaan, waardoor de persoonlijke omstandigheden en het advies tot bijzondere voorwaarden in een latere fase onderzocht dienen te worden. Volgens de reclassering dient tot slot onderzocht te worden hoe het slachtoffer kan worden beschermd.
De op te leggen straf
Gelet op de aard en ernst van het feit, de gevolgen die het feit heeft gehad voor het slachtoffer, de conclusies van de deskundige en de reclassering en de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank zal een iets lagere staf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde en de feiten en omstandigheden waaronder die feiten zijn gepleegd, voldoende tot uitdrukking brengt. Daarbij heeft de rechtbank ook acht geslagen op straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd. De rechtbank legt op een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Verder is de rechtbank van oordeel dat ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten een contactverbod nodig is. De rechtbank zal aan de verdachte daarom op grond van artikel 38v Sr de maatregel opleggen dat hij zich onthoudt van contact met het slachtoffer, [het slachtoffer] , voor de duur van vijf jaar, waarbij de duur van de vervangende hechtenis veertien dagen bedraagt voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan met een maximum zes maanden.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens [het slachtoffer] , beveelt de rechter, gelet op artikel 38v, vierde lid, Sr, dat de opgelegde maatregel, dadelijk uitvoerbaar is.

9.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [het slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 46.783,06ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit stelt te hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit € 1.783,06 aan materiële schade en € 45.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verzocht wordt de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De materiële schade is onderverdeeld in de volgende schadeposten:
- daggeldvergoeding ziekenhuis ad € 315,-;
- zorgkosten ad € 385,-;
- opvangkosten kinderen ad € 444,24;
- kosten verblijf safehouse ad € 572,19;
- verlies arbeidsvermogen ad, 66,63;
9.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de gevorderde materiële schade kan worden toegewezen. De immateriële schade verzoekt de officier van justitie, gelet op de recent opgestelde Rotterdamse Schaal en uitspraken in vergelijkbare zaken, toe te wijzen tot een bedrag van € 15.000,=, alles te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de zorgkosten ad € 385,- zien op het eigen risico van de verzekerde en dat is nog steeds de verdachte zelf. De zorgverzekering staat op zijn naam en dus heeft de benadeelde deze schade niet te dragen. Deze gevorderde schadepost dient daarom primair te worden afgewezen. Bovendien is deze post onvoldoende onderbouwd met bewijsstukken, zodat de benadeelde partij ten opzichte van deze schadepost subsidiair niet-ontvankelijk te worden verklaard. Ten aanzien van de overige materiële schadeposten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De gevorderde immateriële schade acht de verdediging onvoldoende onderbouwd. De omstandigheden in de uitspraken waar ter onderbouwing naar is verwezen, zijn niet vergelijkbaar met de omstandigheden in deze zaak. Op dit moment is onvoldoende duidelijk welk letsel blijvend is en evenmin of er sprake is van psychisch letsel. Gelet op de informatie die op dit moment bekend is en toegekende bedragen in vergelijkbare gevallen, vindt de verdediging een bedrag van € 10.000,= aan immateriële schade redelijk.
9.3
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de materiele schade tot een bedrag van
€ 1.398,06rechtstreeks het gevolg is van het bewezenverklaarde feit, nu vaststaat dat de verdachte het slachtoffer meermalen met een mes heeft gestoken en daardoor letsel is ontstaan.
De benadeelde zal in het overige gedeelte van de vordering - dat verband houdt met het eigen risico van de zorgkosten ad € 385,00 - niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de rechtbank zich hierover onvoldoende acht geïnformeerd en de behandeling van dit resterende gedeelte van de vordering van de benadeelde partij vanwege het opvragen van nadere informatie zou leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding.
Immateriële schade
De hoogte van de vordering tot immateriële schadevergoeding is ter terechtzitting betwist.
Op grond van artikel 6:106, sub b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) komt een benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als diegene als gevolg van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en/of ‘op andere wijze in de persoon is aangetast’. Daarvan kan onder meer sprake zijn bij psychisch letsel.
De rechtbank stelt op basis van de door de benadeelde partij gegeven onderbouwing allereerst vast dat zij als gevolg van het bewezen verklaarde feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Uit het dossier volgt immers dat zij steekwonden had in de borst en buik waardoor zij inwendig letsel heeft opgelopen aan organen (dubbele klaplong en schade aan de dunne darm) en als gevolg daarvan een levensreddende operatie moest ondergaan. Zij heeft daar in ieder geval een ontsierend litteken op haar buik aan overgehouden. Hierdoor is fors inbreuk gepleegd op haar lichamelijke integriteit.
Ten aanzien van het door de benadeelde partij gestelde psychische leed als gevolg van het bewezen verklaarde feit, geldt dat degene die zich hierop beroept, voldoende concrete gegevens zal moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, kunnen meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen.
Ook zonder bewijs voor geestelijk letsel kan een verzoek tot vergoeding van immateriële schade worden toegewezen, namelijk wanneer de aard en de ernst van de normschending (in dit geval de aanranding) zo heftig zijn dat het voor de hand ligt dat het slachtoffer in de persoon is aangetast. Dat is hier het geval.
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending in dit geval meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van lichamelijk letsel en aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in art 6:106, aanhef en onder b, BW en dat daarvoor aan de benadeelde partij, mede gelet op uitspraken in vergelijkbare gevallen, een billijke vergoeding toekomt van
€ 15.000,-. vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 maart 2024 (pleegdatum) tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige verklaart de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot vergoeding van immateriële schade.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat een totaalbedrag van
€ 16.398,06moet worden
toegewezen, bestaande uit € 1.398,06 aan materiële schade en € 15.000,- aan immateriële
schade, vermeerderd met de wettelijke rente over het totaalbedrag vanaf 2 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot doodslag] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 38v, 38w, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte impliciet primair (poging tot moord) is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit (poging tot doodslag) heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
VIJF (5) JAREN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van vijf jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met
[het slachtoffer]geboren op [geboortedatum 2] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 14 dagen (gemaximeerd tot zes maanden) voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[het slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 16.398,06bestaande uit € 1.398,06 als vergoeding voor de materiële en € 15.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [het slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [het slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 16.398,06, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 116 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 maart 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J. Roos, voorzitter,
mr. D.J. Straathof en mr. B. Voogd, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. L.P. van Os,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 december 2024.