In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 4 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Air France. De passagier, vertegenwoordigd door mr. I.G.B. Maertzdorff en mr. R.A.C. Telkamp van EUclaim B.V., had een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Amsterdam naar Florence met een overstap in Parijs. De vlucht van Amsterdam naar Parijs, AF1141, was vertraagd, waardoor de passagier zijn aansluitende vlucht naar Florence miste. De passagier verzocht om compensatie van € 250,00 op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, maar de vervoerder weigerde dit, stellende dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk beperkingen van de luchtverkeersleiding.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vervoerder voldoende heeft aangetoond dat de vertraging van de vlucht het gevolg was van buitengewone omstandigheden die niet konden worden voorkomen, ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen. De vervoerder had de vlucht zo snel mogelijk uitgevoerd en de passagier had een alternatieve vlucht gekregen. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet aansprakelijk was voor de compensatie, omdat de vertraging niet inherent was aan de normale bedrijfsvoering en de vervoerder geen invloed had op de luchtverkeersleiding.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter het verzoek van de passagier afgewezen en de proceskosten voor rekening van de passagier gesteld. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er staat geen hoger beroep open tegen deze beschikking.