8.3Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat [naam hond] tijdens het incident een paar minuten uit zijn zicht was. Enkele minuten later zag verzoeker [naam hond] weer naar hem toelopen.
9. In deze uitspraak genoemde wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
10. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat [naam hond] de handhaver wèl in zijn schoen gebeten heeft. Redengevend hiervoor is dat de handhaver dit op ambtseed heeft verklaard en een collega van deze handhaver dit heeft bevestigd. Daarbij komt dat een foto is gemaakt en getoond van een schoen van de gebeten handhaver, waarop een spoor te zien is, dat mogelijk van het bijten van [naam hond] afkomstig zou kunnen zijn. Hiertegenover staat slechts de overtuiging van verzoeker dat [naam hond] niet gebeten heeft, maar hij heeft dit, zoals ter zitting toegegeven, niet kunnen zien. De voorzieningenrechter heeft geen reden te twijfelen aan de verklaring van de handhaver over de twee beten.
11. Dat de burgemeesters 1 en 2 in het incident aanleiding zien om [naam hond] als (in enige mate) gevaarlijk aan te merken, komt de voorzieningenrechter, gelet op het achtervolgings- en bijtincident dat heeft plaatsgevonden, niet onredelijk voor.
Bevoegdheid om de geboden op te leggen
12. Verweerders waren daarom, gelet op het bepaalde in de voor hun van toepassing zijnde Algemene plaatselijke verordening (Apv), in beginsel bevoegd om een aanlijngebod en/of een muilkorfgebod op te leggen.
13. Dat de burgemeesters 1 en 2 van deze bevoegdheid gebruik hebben gemaakt door een aanlijngebod op te leggen komt de voorzieningenrechter, gelet op de aard en ernst van het hiervoor beschreven incident evenmin onredelijk voor. De voorzieningenrechter acht in dit verband van belang dat vast staat dat de achtervolging en het bijtincident hebben kunnen plaatsvinden doordat [naam hond] niet aangelijnd was. Verzoeker verzet zich ook niet tegen het aanlijngebod. Het aanlijngebod laat de voorzieningenrechter daarom in stand.
14. De voorzieningenrechter ziet in het weinige dat de burgemeesters naar voren hebben gebracht geen grond om te veronderstellen dat er gevaar is voor nieuwe (bijt)incidenten als [naam hond] wordt aangelijnd. De burgemeesters hebben niet nader onderbouwd waarom een aanlijngebod niet volstaat om nieuwe incidenten met [naam hond] te voorkomen. Het besluit om ook een muilkorfgebod op te leggen is daarom naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende onderbouwd en daarom niet redelijk. De voorzieningenrechter benadrukt in dit verband dat het opleggen van een muilkorfgebod een belastend besluit is. Alvorens een muilkorfgebod te kunnen opleggen, ligt het daarom op de weg van de burgemeesters 1 en 2 om voldoende aannemelijk te maken dat sprake is van zodanig gevaar dat naast een aanlijngebod ook een muilkorfgebod geboden is. Alvorens een dergelijk gebod op te kunnen leggen is het dus aan de burgemeesters om hier nader onderzoek (door een deskundige) naar te laten verrichten. Anders dan de burgemeesters aanvoeren ligt het op dit moment dus niet op de weg van eiser om zodanig gevaar door onderzoek te laten ontzenuwen. Het muilkorfgebod moet daarom nu worden geschorst.
15. Het opgelegde aanlijn(- en muilkorf)gebod kon en was nog niet overtreden voordat burgemeester 1 de last onder dwangsom aankondigde en oplegde, zo heeft burgemeester 1 ook erkend. Van een overtreding als bedoeld in artikel 5.1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was en is dus geen sprake is. Burgemeester 1 was daarom niet bevoegd om op grond van de artikelen 5:1, 5:2, 5:21 en 5:32 een last onder dwangsom op te leggen. Het is de voorzieningenrechter, anders dan burgemeester 1 ter zitting aanvoerde, ook niet aannemelijk geworden dat een overtreding van het opgelegde aanlijngebod klaarblijkelijk dreigt, als bedoeld in artikel 5:7 van de Algemene wet bestuursrecht. Die grondslag had burgemeester 1 overigens noch in het voornemen, noch in het besluit genoemd. In het voornemen tot het nemen van de besluit en het besluit heeft burgemeester 1 daarvoor ook geen steekhoudende aanwijzing genoemd. Datzelfde geldt voor het muilkorfgebod, maar dat wordt met deze uitspraak al geschorst, zodat van een klaarblijkelijke overtreding daarvan ook geen sprake kan zijn. Dat verzoeker in een emotionele reactie bij de ontvangst van het voornemen en/of het besluit zou hebben aangegeven dat “muilkorven niet zou gaan gebeuren”, is overigens ook onvoldoende om klaarblijkelijk dreigen van overtreding van het gebod aan te kunnen nemen. Die uiting duidt er hooguit op dat verzoeker rechtsmiddelen tegen het besluit zou gaan aanwenden, zoals hij ook heeft gedaan. Burgemeester 1 is daarom niet bevoegd om een last onder dwangsom aan verzoeker op te leggen. Dat besluit moet daarom worden geschorst.
De te treffen voorlopige voorziening(en)