In genoemd Pro Justitia psychiatrisch rapport van 15 november 2024 is onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende opgenomen.
Bij betrokkene is sprake van schizofrenie, een stoornis in het gebruik van cannabis en een gokstoornis. Deze drie stoornissen hangen in belangrijke mate met elkaar samen en beïnvloeden elkaar in negatieve zin.
Onderzoeker ziet, vanwege het delictgedrag dat uitsluitend voortvloeide uit de psychotische symptomen, nog altijd een hoog stoornisbepaald herhalingsrisico. Betrokkene heeft nauwelijks ziektebesef, gebruikt (te) lage doseringen antipsychotica met vermoedelijk matige therapietrouw en blijft cannabis gebruiken (wat het risico op psychotische ontregeling verhoogt en de werking van antipsychotica tegengaat). Het ontbreekt hem aan inzicht in zijn stoornis, maar ook in het daaruit voortvloeiend risico op gewelddadig gedrag. Er zijn nog regelmatig hevig oplopende incidenten jegens professionele hulpverleners met schelden, dreigen en vernielen van spullen.
Mede op basis van gestructureerde risicotaxatieinstrumenten kan worden gesteld dat er een aantal historische, niet nader te bewerken, risicofactoren zijn, maar dat bij betrokkene vooral de actuele klinische factoren bijdragen aan een algemeen verhoogd risico op toekomstig gewelddadig gedrag vanuit zijn stoornis.
Onderzoeker schat het risico op psychotische ontregeling hoger in dan de kliniek en acht het van cruciaal belang dat betrokkene zich strakker binnen voorwaarden zal moeten conformeren voor een vervolgstap richting minder structuur en toezicht.
Onderzoeker adviseert om duidelijk aan betrokkene voor te houden wat nodig is voor de volgende stap in zijn resocialisatie, namelijk antipsychotische medicatie in hogere doseringen accepteren, ofwel in depotvorm ofwel met monitoring van inname door bloedspiegels. Als hij beter medicamenteus is ingesteld zal hij zich waarschijnlijk ook beter kunnen committeren aan het stoppen met cannabis, accepteren van bewindvoering of curatele, toelaten van contact vanuit de kliniek en/of reclassering met familie en werk, monitoring van zijn dagbesteding en het accepteren van beschermd wonen.
Onderzoekers advies met betrekking tot het risicomanagement is in overeenstemming met het advies van de inrichting/kliniek en eventueel ook de (jeugd)reclassering, al lijkt onderzoeker meer waarde te hechten aan de noodzaak van adequate medicamenteuze behandeling.
Het is in ieder geval niet in het belang van betrokkene om nu per direct de maatregel te beëindigen, omdat betrokkene dan de noodzakelijke zorg zal ontberen en mogelijk spoedig zal recidiveren met alle gevolgen van dien, ook voor hemzelf.
Met betrokkene moet geleidelijk gewerkt worden aan uitbouw van beschermende factoren, maar ook aan acceptatie en rouw rondom zijn chronische ziekte en kwetsbaarheid, met gevolgen voor zijn eigen levensinvulling, maar ook voor de veiligheid van de maatschappij. De verwachting is dat betrokkene met goede medicatie, staken van cannabisgebruik en gokken, en binnen een beschermde woonvorm met FACT-zorg en monitoring van zijn werk en dagbesteding uiteindelijk zal kunnen uitstromen, waarbij waarschijnlijk een vorm van civielrechtelijke verplichte zorg als stok achter de deur noodzakelijk zal blijven.
Geadviseerd wordt de maatregel voor twaalf maanden te verlengen.