Uitspraak
1.De procedure
- de conclusie van antwoord van 10 juli 2024
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, is een tussenvonnis uitgesproken op 13 november 2024 in de procedure tussen DGB Energie B.V. en een consument, aangeduid als [gedaagde]. DGB Energie vordert betaling van € 5.415,79 van [gedaagde], die de facturen voor de levering van gas en elektriciteit niet heeft voldaan. De overeenkomst tussen partijen is tot stand gekomen op 9 september 2022, maar DGB Energie beëindigde deze vroegtijdig op 21 juni 2023 vanwege onbetaalde facturen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 16 oktober 2024 is [gedaagde] niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproeping. DGB Energie heeft gesteld dat de overeenkomst digitaal is ondertekend door [gedaagde], maar deze betwistte de totstandkoming van de overeenkomst. De kantonrechter heeft vastgesteld dat DGB Energie voldoende bewijs heeft geleverd van de totstandkoming van de overeenkomst en dat [gedaagde] zijn verweer onvoldoende heeft onderbouwd.
De kantonrechter heeft ambtshalve onderzocht of de overeenkomst voldoet aan de informatieplicht en of er sprake is van oneerlijke handelspraktijken. DGB Energie heeft aangetoond dat zij aan de informatieplichten heeft voldaan, maar de rechter oordeelt dat de wijziging van het voorschotbedrag van € 70,07 naar € 484,58 mogelijk misleidend is geweest. Dit kan worden gekwalificeerd als een oneerlijke handelspraktijk, waardoor de overeenkomst vernietigbaar is. De zaak is verwezen naar de rol voor verdere behandeling, waarbij DGB Energie en [gedaagde] zich kunnen uitlaten over het voornemen tot vernietiging van de overeenkomst.