ECLI:NL:RBNHO:2024:12589

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
HAA 24/7218
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening bijstand wegens onvoldoende informatie verblijfplaats

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 26 november 2024 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die een afwijzing van zijn aanvraag om bijstand aanvecht. De aanvraag was door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder afgewezen op 29 oktober 2024, omdat verzoeker onvoldoende informatie over zijn verblijfplaats had verstrekt. Verzoeker, die dakloos is, heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting heeft de voorzieningenrechter de argumenten van verzoeker en de gemachtigden van verweerder gehoord. Verzoeker stelde dat hij niet in staat is om een vast verblijfadres op te geven, omdat hij overal en nergens verblijft. Hij heeft echter wel twee adressen doorgegeven, maar verweerder heeft deze niet geverifieerd en zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende informatie is verstrekt. De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling gekeken naar de wettelijke bepalingen in de Participatiewet en de persoonlijke situatie van verzoeker.

De voorzieningenrechter concludeert dat verzoeker onvoldoende informatie heeft verstrekt over zijn verblijfplaats, wat noodzakelijk is voor het vaststellen van zijn recht op bijstand. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. Partijen zijn erop gewezen dat tegen deze mondelinge uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/7218
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 november 2024 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , uit Den Helder, verzoeker

(gemachtigde: mr. D.A. IJpelaar),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder, verweerder
(gemachtigden: A. Holtjer en J. Postma).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijstand.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 29 oktober 2024 afgewezen. Volgens verweerder kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld, omdat verzoeker onvoldoende informatie over zijn verblijfplaats heeft verstrekt. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 26 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, mr. [naam] namens de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigden van verweerder.
1.3.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Om dit te beoordelen beantwoordt hij aan de hand van de gronden van verzoeker, of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat verzoeker onvoldoende informatie over zijn verblijfplaats heeft verstrekt.
4. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij dakloos is en overal en nergens in Den Helder verblijft. Hij kan niet aangeven waar hij komende nachten zal slapen, omdat hij dat zelf niet weet. Desondanks heeft hij na zijn aanvraag twee adressen doorgegeven aan verweerder. Zonder deze adressen te verifiëren, heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat onvoldoende informatie is verstrekt over de verblijfplaats. Verweerder houdt daarmee onvoldoende rekening met de persoonlijke situatie van verzoeker. De essentie van dakloosheid is dat je overal en nergens binnen de gemeente verblijft. Daarnaast speelt mee dat verzoeker soms ook bij mensen met een uitkering verblijft, die hem geen toestemming om dat door te geven aan verweerder uit angst om zelf benadeeld te worden. Er is echter voldoende informatie gegeven waaruit duidelijk blijkt dat verzoeker in Den Helder verblijft. Er zijn volgens verzoeker dan ook geen onduidelijkheden die aan toekenning van bijstand in de weg staan.
5. De gronden van verzoeker leiden niet tot het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat verzoeker onvoldoende informatie over zijn verblijfplaats heeft verstrekt. Daarvoor is het volgende van belang.
6. In artikel 40, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) is bepaald dat het recht op bijstand bestaat jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 1:10, eerste lid, en 1:11, van het Burgerlijk Wetboek.
7. Voor het antwoord op de vraag waar de woonplaats in de zin van artikel 40, eerste lid, van de Pw is, is uitsluitend bepalend waar de betrokkene zijn hoofdverblijf heeft en, als geen hoofdverblijf is aan te wijzen, waar hij werkelijk verblijft. Dit dient te worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. [1]
8. Nu niet in geschil is dat verzoeker dakloos is, is voor zijn woonplaats slechts bepalend waar hij werkelijk verblijft. Verzoeker kan daarom aanspraak maken op bijstand binnen de gemeente Den Helder, als duidelijk is dat hij daar feitelijk verblijft.
9. Uit de door verweerder overgelegde beoordelingsrapportage volgt dat na de aanvraag met verzoeker twee gesprekken zijn gevoerd. In het eerste gesprek heeft verzoeker aangegeven dat hij iedere dag ergens anders verblijft. Hij kon en wilde niet drie adressen opgeven waar hij het meest verbleef. Tijdens het tweede gesprek heeft verzoeker twee verblijfadressen opgegeven. Echter gaf verzoeker toen zelf al aan dat hij op één van die adressen niet meer terecht kon, en dat hij daar enkel in het verleden had verbleven. Op de vraag waar hij afgelopen week had verbleven kwam geen antwoord. Aan verzoeker is toen de mogelijkheid van een meldplicht geboden. Dan kon verzoeker gedurende twee weken iedere ochtend en avond aangeven waar hij die nacht heeft verbleven en zou gaan verblijven. Verzoeker heeft dit voorstel afgewezen omdat hij geen adressen wilde delen. Hieruit heeft verweerder mogen concluderen dat verzoeker onvoldoende informatie over zijn feitelijke verblijfplaats heeft verstrekt.
10. Een bijstandsuitkering wordt bekostigd met gemeenschapsgeld. Verweerder heeft de verantwoordelijk om dat geld op goede wijze te beheren. Dat betekent dat verweerder moet kunnen vaststellen wie er wel en niet bijstandsgerechtigd is binnen de gemeente. Op verzoeker als aanvrager ligt daarom de plicht om zijn feitelijke verblijfplaatsen door te geven. De stelling van verzoeker dat hij zijn verblijfplaats niet kan doorgegeven omdat andere mensen daardoor in de problemen komen, doet daar niet aan af.
11. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van voorlopig oordeel dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.

Conclusie en gevolgen

12. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
13. Partijen zijn erop gewezen dat tegen deze mondelinge uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2024 door mr. M. Jurgens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Boon, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 8 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:546.