ECLI:NL:RBNHO:2024:1250

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
9 februari 2024
Zaaknummer
C/15/342976 / FA RK 23-3900
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en hoofdverblijfplaats van minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de vrouw een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarbij zij stelt dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek, ondanks het ontbreken van een ouderschapsplan. De vrouw heeft aangegeven dat het voor haar niet mogelijk is om een ouderschapsplan over te leggen, omdat de man psychisch kwetsbaar is en 80%-100% afgekeurd is voor werk. De minderjarige kinderen van partijen zijn [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2]. De rechtbank heeft de minderjarige kinderen in de gelegenheid gesteld om hun mening kenbaar te maken, maar de advocaat van de vrouw heeft laten weten dat zij van deze gelegenheid geen gebruik wensen te maken.

De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige 1] bij de vrouw zal zijn. De rechtbank heeft het verzoek met betrekking tot de hoofdverblijfplaats toegewezen, omdat niet is gebleken dat het belang van [de minderjarige 1] zich daartegen verzet. De beslissing is gegeven door mr. W.P. van der Haak, rechter en kinderrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2024. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
zaaknummer / rekestnummer: C/15/342976 / FA RK 23-3900
Beschikking d.d. 15 februari 2024 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. P.F.M. Deijkers, gevestigd te Hoorn NH,
tegen
[de man] ,
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen: de man.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 3 augustus 2023;
- het F9-formulier, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw van 24 augustus 2023;
- het betekeningsexploot van 25 augustus 2023;
- het F9-formulier van de advocaat van de vrouw van 29 december 2023.
1.2.
Binnen de daarvoor gestelde termijn is door de man geen verweerschrift ingediend.
1.3.
De hierna te noemen minderjarigen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zijn, gelet op hun leeftijd, in de gelegenheid gesteld om hun mening kenbaar te maken. De advocaat van de vrouw heeft laten weten dat de minderjarigen van deze gelegenheid geen gebruik wensen te maken.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] te [plaats] .
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] en
- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] .
Hierna te noemen: [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] .
2.3.
Scheiding
2.3.1.
De vrouw heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Zij heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
2.3.2.
Op grond van artikel 815, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), voor zover hier van belang, dient een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, lid 6 Rv).
Door de vrouw is geen ouderschapsplan overeenkomstig artikel 815, lid 2 Rv overgelegd. De vrouw heeft gesteld dat partijen niet in staat zijn om een ouderschapsplan te overleggen omdat de man psychisch kwetsbaar is. Om die reden is de man ook 80%-100% afgekeurd en ontvangt een WAO-uitkering. [de minderjarige 1] wordt aankomende zomer 17 jaar. Ze studeert, loopt stage en werkt. [de minderjarige 1] heeft een vriend die in [plaats] woont waar zij regelmatig naar toe gaat. [de minderjarige 1] regelt zelf wanneer zij bij haar vader of moeder verblijft. [de minderjarige 2] is doof geboren, is autistisch en heeft ADHD. [de minderjarige 2] verblijft in een instelling. Partijen regelen met de instelling wanneer [de minderjarige 2] een weekend bij een van de ouders is. Dat is afhankelijk van hoe [de minderjarige 2] zijn conditie / gedrag is op dat moment. De ouders wensen daar geen vaststelling van. Nu de vrouw voldoende heeft gemotiveerd dat het voor haar op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen, zal de rechtbank de vrouw ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding.
2.3.3.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als niet weersproken en op de wet gegrond, worden toegewezen.
2.4.
Hoofdverblijfplaats
2.4.1.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige 1] bij haar zal zijn.
2.4.2.
De rechtbank zal het verzoek met betrekking tot de hoofdverblijfplaats als niet weersproken en op de wet gegrond toewijzen, nu niet is gebleken dat het belang van [de minderjarige 1] zich daartegen verzet.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [plaats] op [huwelijksdatum] ;
3.2.
bepaalt dat de minderjarige [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] haar hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vrouw;
3.3.
verklaart de beslissing met betrekking tot de hoofdverblijfplaats uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P. van der Haak, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.M. Udo de Haes op
15 februari 2024.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.