ECLI:NL:RBNHO:2024:12493

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
15-274265-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis in jeugdstrafzaak met verwijzing naar rechter-commissaris voor het horen van medeverdachte

Op 29 oktober 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, een tussenvonnis gewezen in een jeugdstrafzaak. De zaak betreft een verdachte die op 29 juni 2023 in Uithoorn samen met anderen betrokken was bij een poging tot moord en bedreiging van een benadeelde partij. De rechtbank heeft het onderzoek heropend om de medeverdachte te horen, omdat de verdediging niet in staat was om deze medeverdachte te ondervragen tijdens diens eerdere zitting. De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaring van de medeverdachte belastend is voor de verdachte en dat zij niet in de gelegenheid zijn gesteld om deze verklaring te betwisten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdediging niet aanwezig was bij de zitting van de medeverdachte en dat het vonnis van de medeverdachte pas kort voor de zitting van de verdachte aan het dossier is toegevoegd. Dit heeft geleid tot de beslissing om de zaak te verwijzen naar de rechter-commissaris voor het horen van de medeverdachte, zodat de verdediging haar ondervragingsrecht kan uitoefenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting geschorst in afwachting van deze hoorzitting.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Haarlem
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15-274265-23
Uitspraakdatum: 29 oktober 2024
Tegenspraak
Dit tussenvonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 15 oktober 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
[officier van justitie] en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.L. Louwerse, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op of omstreeks 29 juni 2023 te Uithoorn tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij] opzettelijk van het leven te beroven,
meermalen met een (kap)mes/machete heeft gestoken en/of gesneden in de rug, althans het lichaam, van voornoemde [benadeelde partij] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 juni 2023 te Uithoorn tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen met een (kap)mes/machete heeft gestoken en/of gesneden in de rug, althans het lichaam, van voornoemde [benadeelde partij] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Feit 2:
hij op of omstreeks 29 juni 2023 te Uithoorn, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [benadeelde partij] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door
- op die [benadeelde partij] af te komen lopen en/of
- dicht bij die [benadeelde partij] te gaan staan en/of
- (vervolgens) een mes te tonen en/of in de richting van die [benadeelde partij] te houden en/of
- (vervolgens) die [benadeelde partij] proberen te vloeren/naar de grond te brengen en/of
- (vervolgens) achter die [benadeelde partij] aan te rennen en/of
- stekende bewegingen te maken met een mes in de richting van die [benadeelde partij] .

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten

3.1.
Standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt het vonnis van de medeverdachte [medeverdachte] (hierna: de medeverdachte), meer specifiek de verklaringen die hij tijdens de behandeling van zijn strafzaak heeft afgelegd, niet als bewijsmiddel te gebruiken ten aanzien van de ten laste gelegde feiten. Daartoe wijst de verdediging er in de eerste plaats op dat in dat vonnis slechts een verkorte zakelijke weergave is opgenomen van de verklaring van de medeverdachte ter zitting. Tevens was de verdediging niet aanwezig tijdens de zitting van de medeverdachte en is het vonnis pas recent toegevoegd aan het strafdossier van de verdachte. De verdediging is dan ook niet in de gelegenheid gesteld/geweest om de medeverdachte te doen horen en/of bevragen. Daarnaast stelt de verdediging dat er behoedzaam met de verklaring van medeverdachte omgegaan dient te worden, omdat de medeverdachte er belang bij heeft gehad om zijn eigen rol af te zwakken. De verdachte betwist de verklaring van de medeverdachte tijdens diens zitting dat hij samen met de medeverdachte het mes heeft opgehaald en dat de verdachte geprobeerd heeft het slachtoffer te vloeren.
Indien de rechtbank evenwel voornemens is het vonnis van de medeverdachte als bewijsmiddel te gebruiken, verzoekt de verdediging, voorwaardelijk, om aanhouding van de behandeling ter terechtzitting om de verdediging in staat te stellen de medeverdachte te horen/bevragen.
De verdediging stelt zich verder op het standpunt dat de verdachte ten aanzien van de onder 1, primair en subsidiair, en 2 ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Daartoe stelt de verdediging allereerst dat het bewijs voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, dan wel opzet hierop, ontbreekt. Daarnaast kan uit de bewijsmiddelen niet opgemaakt worden dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van, het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan of bedreiging van het slachtoffer. Uit het dossier is namelijk gebleken dat er voorafgaand aan het incident geen overleg is geweest tussen of een plan is gemaakt door de verdachte en de medeverdachte. Hij dacht mee te gaan om het geschil uit te praten en werd pas ter plekke geconfronteerd met het handelen van de medeverdachte. Alle uitvoeringshandelingen zijn ook door de medeverdachte verricht. De verdachte is alleen samen met de medeverdachte op de scooter naar het slachtoffer gereden en is achter de medeverdachte aangerend omdat hij hem wilde stoppen en niet alleen wilde achterblijven. Vervolgens is hij met de medeverdachte mee teruggereden uit angst dan wel in paniek voor wat er gebeurd was. Hij had voorafgaand ook geen wetenschap van het bezit van een mes door de medeverdachte en werd hier pas mee geconfronteerd toen hij achter de medeverdachte aanrende. Daarnaast blijkt uit de camerabeelden dat de verdachte zelf niet in het bezit was van een mes. Hij bestrijdt dan ook dat hij de vriend van het slachtoffer heeft afgeschrikt of bedreigd (met een mes).
Indien de rechtbank tot een andere oordeel komt, stelt de verdediging subsidiair dat alleen sprake is geweest van een poging tot zware mishandeling, te weten het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit. Op basis van het forensisch medisch onderzoek blijkt immers niet afdoende dat sprake was van een reële kans op de dood dan wel het raken van vitale organen.
Daarnaast is er volgens de verdediging sprake van eendaadse samenloop met betrekking tot de ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van het voorwaardelijk verzoek van de raadsvrouw van de verdachte stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de verdachte ook zonder toevoeging van het vonnis van de medeverdachte veroordeeld kan worden voor het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde. De in het vonnis van de medeverdachte opgenomen verklaring van de medeverdachte vindt overigens steun in andere bewijsmiddelen in het dossier, behoudens de verklaring van de medeverdachte omtrent het van tevoren ophalen van het mes.

4.Oordeel van de rechtbank

4.1.
Juridisch kader
Ten aanzien van de beoordeling van het verzoek tot het horen van de medeverdachte, neemt de rechtbank als uitgangspunt dat uit vaste rechtspraak volgt dat het belang van het horen van een getuige moet worden voorondersteld als het gaat om een getuige ten aanzien van wie de verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl deze getuige een voor de verdachte belastende verklaring heeft afgelegd. Het gaat dan om een verklaring die door de rechter voor het bewijs van het ten laste gelegde zou kunnen worden gebruikt of al is gebruikt. In een dergelijk geval geldt dat op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) aan de verdachte het recht toekomt om de authenticiteit en de betrouwbaarheid van dat bewijs te betwisten en zich tegen het gebruik ervan te verzetten. Van de verdediging mag in die situatie worden verwacht dat zij het nodige initiatief neemt voor het (doen) verrichten van (nader) onderzoek naar die authenticiteit en betrouwbaarheid. In het geval dat de verdediging ondanks dit nodige initiatief, beperkingen heeft ondervonden in de mogelijkheid om de authenticiteit en de betrouwbaarheid van het bewijs te betwisten, moet worden beoordeeld of het gebruik van de belastende verklaring voor het bewijs in overeenstemming is met het in artikel 6 EVRM gegarandeerde recht op een eerlijk proces en de daaraan verbonden notie van de 'overall fairness of the trial'. Bij deze beoordeling komt betekenis toe aan onder meer de aard van de verklaring, de door de verdediging verstrekte toelichting op de betwisting daarvan, de reden waarom het door de verdediging verzochte onderzoek niet kan worden uitgevoerd, het gewicht van de uitlatingen voor de bewezenverklaring van het feit en het bestaan van compenserende factoren voor het ontbreken van een mogelijkheid om het desbetreffende bewijs te kunnen betwisten.
4.2.
Motivering van de rechtbank
Bij vonnis van deze rechtbank van de meervoudige kamer jeugdstrafzaken van 11 september 2024 is de medeverdachte veroordeeld voor (eendaadse samenloop van) poging doodslag in vereniging en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht in vereniging.
Dit vonnis is (pas) op 9 oktober 2024, dus kort voor de terechtzitting, door de officier van justitie toegevoegd aan het dossier van de verdachte en bevat onder meer de zakelijk weergegeven verklaring van de medeverdachte ter terechtzitting, die belastend is voor de verdachte.
Het staat vast dat verdediging niet aanwezig was bij de terechtzitting van de medeverdachte op 15 oktober 2024. Daarnaast is de verdediging pas zeer kort voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van de zaak van de verdachte ter terechtzitting op de hoogte gesteld/geraakt van het vonnis, en de daarin opgenomen belastende verklaring van de medeverdachte. Dit maakt dat de verdediging niet eerder het nodige initiatief heeft kunnen nemen voor het verrichten van nader onderzoek en tot op heden niet in de gelegenheid is gesteld om de medeverdachte als getuige te doen horen. Daarbij heeft de verdachte de voor de verdachte belastende verklaring die in dat vonnis staat, uitdrukkelijk en gemotiveerd betwist en deze verklaring is mogelijk van groot belang voor de beoordeling van de feiten. Er zijn daarnaast geen compenserende factoren voor het ontbreken van een mogelijkheid om de desbetreffende verklaring van de medeverdachte te kunnen betwisten.
Gelet op voorgaande acht de rechtbank zich nog niet volledig voorgelicht om tot een weloverwogen beslissing ten aanzien van de afdoening van de onder 1, primair en subsidiair, en 2 ten laste gelegde feiten te komen.
De rechtbank zal daarom het onderzoek heropenen om de medeverdachte [medeverdachte] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] te doen horen en de verdediging in de gelegenheid te stellen om het ondervragingsrecht te kunnen uitvoeren. De zaak wordt hiervoor verwezen naar de rechter-commissaris.

5.Beslissing

De rechtbank:
Heropent het op 15 oktober 2024 gesloten onderzoek ter terechtzitting.
Verwijst de zaak naar de rechter-commissaris in strafzaken binnen deze rechtbank en bepaalt dat de rechter-commissaris
[medeverdachte], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , zal horen.
Schorst het onderzoek ter terechtzitting in het belang daarvan voor
onbepaalde tijd.
Beveelt de oproeping van de verdachte tegen een nader te bepalen dag en tijdstip waarop het onderzoek ter terechtzitting zal worden hervat, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsvrouw van de verdachte, mr. A.L. Louwerse, advocaat te Haarlem.
Beveelt de oproeping van de ouders van de verdachte en de Raad voor de Kinderbescherming tegen een nader te bepalen dag en tijdstip waarop het onderzoek ter terechtzitting zal worden hervat.
Beveelt de kennisgeving van de nader te bepalen terechtzitting aan het slachtoffer en zijn raadsman mr. M.P. de Klerk, kantoorhoudende te Den Haag.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.W. van Dongen, voorzitter,
mr. S. Ok en mr. E.K.A. van den Bos, allen (kinder)rechter,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. K.D. Warmerdam,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 oktober 2024.
Mr. Van den Bos is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.