ECLI:NL:RBNHO:2024:1249

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
15/336354-22 en 15/158192-23 (ter zitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor verduistering en veroordeling voor diefstal en dwang met feitelijkheden

Op 1 februari 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verduistering, diefstal en dwang. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de verduistering, omdat het geld dat zij had geleend van de benadeelden niet meer aan hen toebehoorde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte het geld rechtmatig onder zich had als verbruikleen. Echter, de verdachte werd wel schuldig bevonden aan diefstal en dwang. De rechtbank oordeelde dat de verdachte psychische druk had uitgeoefend op het slachtoffer, waardoor deze geen weerstand kon bieden tegen de verzoeken om geld. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf van 180 uren. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] tot schadevergoeding toegewezen, omdat de schade rechtstreeks voortvloeide uit het bewezen verklaarde feit van dwang. De rechtbank heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte voor de diefstal van sieraden van haar moeder, omdat er geen geldige klacht was ingediend. De uitspraak is gedaan na een openbare terechtzitting op 18 januari 2024, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging heeft gehoord.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/336354-22 en 15/158192-23 (ter zitting gevoegd) (P)
Uitspraakdatum: 1 februari 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 januari 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres].
De politierechter heeft de zaken onder de parketnummers 15/336354-22 en 15/158192-23 naar deze kamer verwezen.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. De in die zaken ten laste gelegde feiten zijn hierna voor de leesbaarheid doorgenummerd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D.C. Smits, en van hetgeen de verdachte en haar raadsman, mr. E. Boskma, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
(15/336354-22)
1.
zij in of omstreeks januari 2022 t/m 14 april 2022 te Alkmaar, in ieder geval een plaats in Nederland, opzettelijk een geldbedrag van totaal EUR 60.844, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] (EUR 40.844), [benadeelde 2] (EUR 20.000) en/of [benadeelde 3] en [benadeelde 4] (EUR 600), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als lener van die geldbedragen onder de toezegging van terugbetaling, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
zij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 maart 2022 t/m 14 april 2022 te Alkmaar, een ander, te weten [benadeelde 1], (telkens) door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander en/of derden, te weten die [benadeelde 1] (telkens) wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten het (telkens) afgeven van geldbedragen, door
- misbruik te maken van de haar bekende fysieke en psychishe gesteldheid van die [benadeelde 1] en/of
- (telkens) te zeggen dat die [benadeelde 1] zijn geld niet terug zou krijgen als hij niet eerst geld naar verdachte zou overmaken en/of
- bij die [benadeelde 1] (onaangekondigd 's ochtends vroeg en/of 's avonds laat) voor de deur te staan en/of
- bij weigeren tot betalen door die [benadeelde 1] bij hem op bezoek te gaan;
(15/158192-23)
3.
zij in of omstreeks de periode van 4 november 2022 tot en met 30 mei 20232 te Alkmaar een goudkleurige ring en/of een goudkleurige ketting, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 5], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4.
zij in of omstreeks de periode van 4 november 2022 tot en met 30 mei 2023 te Alkmaar opzettelijk twee goudkleurige ringen (een trouwring en/of een zegelring), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten om de ringen te laten schoonmaken bij de juwelier, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

2.Voorvragen

2.1.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
2.1.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte ten aanzien van de onder 3 en 4 ten laste gelegde diefstal en verduistering van de sieraden van haar moeder, [benadeelde 5]. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat er een geldige klacht is, waarin is aangegeven dat het slachtoffer strafrechtelijke vervolging van haar dochter wenst. In het betreffende proces-verbaal ‘ontvangst klacht’ wordt immers verwezen naar een bijlage die ontbreekt. Voor zover er al een klacht is ingediend, moet deze ook als weer ingetrokken worden beschouwd nu aangeefster een brief heeft geschreven waarin zij aangeeft dat zij niet wil dat de verdachte gestraft wordt.
2.1.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat hij ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte. Op 30 mei 2023 heeft de moeder van de verdachte aangifte gedaan en op dezelfde dag heeft zij ook een klacht ingediend tegen de verdachte. De brief waar de raadsman naar verwijst is niet gedateerd en, gelet op de inhoud ervan, vermoedelijk bij het Openbaar Ministerie binnengekomen na het politieverhoor van de verdachte van 28 juni 2023. Deze brief is op 11 juli 2023 aan het dossier toegevoegd. De termijn van acht dagen om de klacht in te trekken was toen al ruimschoots verstreken. Daar komt nog bij dat [benadeelde 5] in haar brief niet ondubbelzinnig aangeeft dat zij niet wil dat er vervolging wordt ingesteld tegen de verdachte en dat zij haar aangifte wenst in te trekken. Zij geeft uitsluitend aan dat zij niet wil dat de verdachte gestraft wordt.
2.1.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt over het door de raadsman gevoerde niet-ontvankelijkheidsverweer het volgende.
Sieraden van de moeder van de verdachte
De rechtbank stelt om te beginnen vast dat de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten misdrijven betreffen die alleen op klacht kunnen worden vervolgd (‘klachtdelicten’). Dit volgt uit de artikelen 64, 316 en 324 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). In het proces-verbaal van 30 mei 2023 (op pagina 12 van het procesdossier) getiteld ‘ontvangst klacht door hulpofficier van justitie’ heeft de verbalisant opgenomen dat hij op die dag een mondelinge klacht heeft ontvangen van [benadeelde 5] terzake het zonder toestemming naar het goudwisselkantoor brengen van sieraden. Ook staat in dit proces-verbaal vermeld dat zij uitdrukkelijk verzoekt om vervolging in te stellen tegen de verdachte. Aldus is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een klacht. In genoemd proces-verbaal staat ook vermeld dat de klaagster is medegedeeld dat zij binnen acht dagen de klacht kan intrekken. Het is de rechtbank niet gebleken dat [benadeelde 5] dit heeft gedaan. De ongedateerde handgeschreven verklaring van [benadeelde 5] (waarin zij schrijft dat zij wil dat de verdachte niet gestraft wordt) maakt dat niet anders, omdat in diezelfde verklaring wordt verwezen naar het verhoor van de verdachte dat op 28 juni 2023 heeft plaatsgevonden. Die datum ligt ruim ná het verstrijken van de acht-dagen-termijn (zoals bedoeld in artikel 67 Sr).
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van de onder 3 ten laste gelegde diefstal van de sieraden van haar moeder.
Sieraden van de vader van de verdachte
De rechtbank stelt vast dat uit de stukken volgt dat, anders dan in de tenlastelegging is vermeld, de sieraden die onder 4 ten laste zijn gelegd toebehoorden aan de vader van de verdachte en van hem zijn afgenomen. Op grond van de artikelen 316 en 324 Sr vindt vervolging uitsluitend plaats wanneer
degene tegen wie het misdrijf is gepleegdeen klacht indient tegen de verdachte. Het is de rechtbank niet gebleken dat de vader van de verdachte uitdrukkelijk verzocht heeft om tot vervolging van de verdachte over te gaan.
De rechtbank zal de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de vervolging van het onder 4 ten laste gelegde feit.
2.2.
Overige voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van de onder 1, 3 en 4 (partieel) ten laste gelegde feiten.
Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie aangevoerd dat alleen de diefstal van de ketting wettig en overtuigend kan worden bewezen. Voor het overige dient de verdachte te worden vrijgesproken.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot de vraag of de ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak feit 1De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte onder feit 1 ten laste is gelegd, zodat zij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank legt hierna uit waarom zij tot dat oordeel is gekomen.
Vast staat dat de verdachte van de aangevers [benadeelde 1], [benadeelde 2] en [benadeelde 3] en [benadeelde 4] één of meer geldbedragen heeft geleend. In totaal heeft de verdachte in de periode van januari 2022 tot en met 14 april 2022 een bedrag van ruim € 60.000,- van hen geleend. Omdat steeds sprake was van een lening, had de verdachte het geld onder zich anders dan door een misdrijf. Zij had het geld dus rechtmatig onder zich.
De verdachte heeft het geld geleend om het op haar beurt uit te geven (en dus “als heer en meester” over het geld te beschikken), onder de verplichting van terugbetaling van een gelijk bedrag (en dus niet dezelfde geldstukken of bankbiljetten). Dit wordt ook wel verbruikleen genoemd. Omdat het geld door de aangevers aan de verdachte in verbruikleen is gegeven, behoort het geld in beginsel niet meer aan hen toe. Dat zou anders kunnen zijn als de aangevers het geld aan de verdachte hadden uitgeleend voor een bepaald doel (doelbinding) en zij dat geld voor een ander doel had gebruikt, of indien teruggave van het geld door de verdachte onmogelijk was gemaakt of aanmerkelijk was bemoeilijkt. Maar daarvan is geen sprake. Uit de verklaringen van de aangevers en de verdachte volgt dat zij met elkaar hebben gesproken over waar de verdachte het geld voor nodig had (vanwege haar echtscheiding dan wel om het naar Amerika te sturen), maar zij hebben niet afgesproken dat de verdachte het geld alleen daarvoor, of voor een ander specifiek doel, mocht gebruiken. Bovendien heeft de verdachte verklaard dat zij het geld, of daarvan gekochte cadeaukaarten, naar Amerika heeft gestuurd. Dit alles leidt tot de conclusie dat het geleende geld niet meer aan aangevers toebehoort. Van verduistering in de zin van artikel 321 Wetboek van Strafrecht is daarom geen sprake.
3.3.2.
Partiële vrijspraak diefstal van de ketting (feit 3)
De rechtbank stelt op basis van het pandbewijs vast dat de weggenomen ketting op 16 of 17 augustus 2022 verpand is. De diefstal moet dus vóór die datum gepleegd zijn. Aangezien de diefstal van de ketting daarmee ver buiten de ten laste gelegde periode gepleegd moet zijn, dient de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
3.3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat en de volgende bewijsoverwegingen.
3.3.4.
Bewijsoverwegingen feit 2
Kwetsbaarheid en wetenschap
De rechtbank stelt vast dat [gemachtigde] in de aangifte die zij doet namens haar broer [benadeelde 1] (hierna: [benadeelde 1]), vermeldt dat [benadeelde 1] een verstandelijke beperking heeft waarvan de verdachte volgens haar op de hoogte is. Uit de aangifte en uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting blijkt dat de verdachte en [benadeelde 1] zo’n twintig jaar collega’s zijn geweest en elkaar al zolang kennen. Gedurende deze twintig jaar heeft [benadeelde 1] meerdere ernstige hersenoperaties moeten ondergaan. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij er van op de hoogte was dat [benadeelde 1] een hersentumor had gehad. De rechtbank gaat er op grond van het voorgaande vanuit dat bij [benadeelde 1] sprake was van een zekere kwetsbaarheid die ook voor de verdachte kenbaar moet zijn geweest. Dat de verdachte zich van de kwetsbaarheid van [benadeelde 1] bewust is geweest, blijkt ook uit het hiernavolgende.
Feitelijkheden en bedreiging met feitelijkheden
Dwang als bedoeld in artikel 284 Sr houdt in het door geweld of enige andere feitelijkheid of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid iemand wederrechtelijk dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden. Daarvan kan slechts sprake zijn indien een verdachte door het gebruik van zo’n middel opzettelijk heeft veroorzaakt dat een slachtoffer tegen zijn of haar wil iets heeft gedaan, niet gedaan of geduld.
Feitelijkheden zijn in het algemeen alle handelingen die niet onder ‘geweld’ vallen. Wel moeten deze handelingen van zodanige aard zijn, dat zij in de gegeven omstandigheden leiden tot een zodanige psychische druk dat het slachtoffer hieraan geen weerstand kan bieden.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op de avond van 8 februari 2022, zonder kenbare aanleiding, [benadeelde 1] in zijn woning opzoekt. Dat is opvallend, omdat er na het ontslag van de verdachte bij de plek waar ook [benadeelde 1] werkte, tot op dit moment, van enig contact tussen beiden geen sprake was. [benadeelde 1] heeft om 22.22 uur € 250,- naar de verdachte overgemaakt. Enkele dagen later, op 13 februari 2022, stond de verdachte nogmaals voor de deur en heeft [benadeelde 1] weer € 250,- overgemaakt. De verdachte gaf hierbij aan dat zij het gehele bedrag binnen één week zou terugbetalen.
Na deze twee betalingen in februari 2022, komt de verdachte vanaf 30 maart 2022 zeer frequent bij [benadeelde 1] thuis, ook op ongebruikelijke tijdstippen, waarna steevast hoge geldbedragen worden overgeschreven naar de bankrekening van de verdachte. Op 5 april 2022 is de verdachte zelfs twee keer bij [benadeelde 1] langsgegaan: omdat de betaling in de ochtend niet was geslaagd, kwam de verdachte in de avond nogmaals langs. Uit de whatsapp-berichten tussen de verdachte en [benadeelde 1] blijkt dat [benadeelde 1] duidelijk maakt dat hij geen geld meer wil overmaken naar de verdachte en ook dat hij reeds vanaf de eerste betalingen meerdere malen vraagt wanneer hij zijn geld van de verdachte terugkrijgt. Niet blijkt dat de verdachte iets doet met deze signalen van [benadeelde 1]. Integendeel, zij blijft bij [benadeelde 1] langskomen om meer geld van hem te vragen. Daarbij vertelt zij [benadeelde 1] meermaals dat zij in de problemen zouden komen indien [benadeelde 1] geen geld over zou maken en dat [benadeelde 1] zijn geld niet terug zou krijgen indien hij geen volgende overschrijving zou doen. In de korte periode van 30 maart 2022 tot en met 14 april 2022 heeft [benadeelde 1], verdeeld over 18 transacties, € 39.743,99 overgemaakt naar de verdachte. De verdachte heeft niets terugbetaald.
Hoewel de rechtbank nog wil aannemen dat de eerste betalingen door [benadeelde 1] aan de verdachte vrijwillig zijn geweest, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het in elk geval vanaf 30 maart 2022 voor de verdachte kenbaar moet zijn geweest dat [benadeelde 1] geen betalingen (meer) wilde verrichten. Dit heeft de verdachte er echter niet van weerhouden om door te gaan met haar gedrag en in een betrekkelijk korte periode een zeer groot geldbedrag van hem afhandig te maken.
Het ontbreken van enige aanleiding voor het opnemen van contact met [benadeelde 1], het grote aantal bezoeken in korte tijd, de dreiging dat er problemen zouden volgen, het negeren van signalen van [benadeelde 1] dat hij niet wilde betalen, heeft er naar het oordeel van de rechtbank bij [benadeelde 1] onder de gegeven omstandigheden toe geleid dat hij een zodanige psychische druk ervoer dat hij hier geen weerstand aan kon bieden en daarom is doorgegaan met betalen. De omstandigheid dat de verdachte keer op keer in korte tijd [benadeelde 1] met succes om geld vroeg en de ongerijmdheid dat iemand in een zeer korte tijd vrijwel al zijn geld aan een ander uitleent zonder enig voordeel, duidelijkheid over (de termijn van) terugbetaling, garanties, bevestigt dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte zich dit heeft gerealiseerd en in haar eigen voordeel heeft misbruikt.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
(15/336354-22)
2.
zij op tijdstippen in de periode van 30 maart 2022 tot en met 14 april 2022 te Alkmaar, [benadeelde 1] telkens door een feitelijkheid en door bedreiging met een feitelijkheid gericht tegen die [benadeelde 1] telkens wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, te weten het telkens afgeven van geldbedragen, door
- misbruik te maken van de haar bekende psychische gesteldheid van die [benadeelde 1] en
- te zeggen dat die [benadeelde 1] zijn geld niet terug zou krijgen als hij niet eerst geld naar de verdachte zou overmaken en/of
- bij die [benadeelde 1] (onaangekondigd 's ochtends vroeg en/of 's avonds laat) voor de deur te staan en/of
- bij weigeren tot betalen door die [benadeelde 1] bij hem op bezoek te gaan.
(15/158192-23)
3.
zij in de periode van 4 november 2022 tot en met 30 mei 2023 te Alkmaar een goudkleurige ring die aan [benadeelde 5] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 2:
een ander door een feitelijkheid en bedreiging met een feitelijkheid, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen, meermalen gepleegd.
Feit 3:
diefstal.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, waarvan 120 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee strafbare feiten. Zij heeft misbruik gemaakt van een kwetsbaar persoon en heeft met haar handelen leed en verdriet veroorzaakt. Bij haar moeder door haar trouwring te stelen en bij [benadeelde 1] door al zijn spaargeld van hem af te nemen. De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat zij willens en wetens [benadeelde 1] dwong om geld aan haar te geven, zonder zich ervan te vergewissen wat voor gevolgen dit voor hem zou hebben. De verdachte heeft zich kennelijk enkel laten leiden door haar eigen financiële gewin en nergens blijkt uit dat de verdachte zich heeft bekommerd om de slachtoffers die zij heeft benadeeld.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van 8 oktober 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 2 januari 2024 van Reclassering Nederland. De reclassering schat het risico op recidive in als gemiddeld. De reclassering adviseert om een deels voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden, te weten:
1) een meldplicht bij de reclassering;
2) ambulante behandeling;
3) ambulante begeleiding;
4) meewerken aan schuldhulpverlening.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank verder nog mee laten wegen dat de verdachte zelf ook slachtoffer lijkt te zijn geworden van oplichting door een ‘Amerikaanse militair’ en dit nog altijd niet in lijkt te zien. Tegen die achtergrond ziet de rechtbank reden te meer voor de oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, evenals een flinke ‘stok achter de deur’ om te voorkomen dat de verdachte nogmaals overgaat tot het plegen van strafbare feiten.
De straf
De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Daarnaast betwijfelt de rechtbank of de verdachte, zonder een gevangenisstraf als stok achter de deur, zich aan een behandeling onder toezicht van de reclassering zal conformeren. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren. Aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf zullen de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals door de reclassering zijn geadviseerd.
De rechtbank zal daarnaast een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren opleggen.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

In de onderhavige zaak zijn door vier (4) benadeelde partijen vorderingen tot schadevergoeding ingediend. Bij twee benadeelde partijen gaat het om dezelfde vordering. De drie vorderingen zullen in het navolgende worden besproken.
[benadeelde 3] en [benadeelde 4]
De vordering
De benadeelde partij [benadeelde 3] en [benadeelde 4] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 708,90 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zouden hebben geleden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 is tenlastegelegd, de benadeelde partij niet in de vordering, die betrekking heeft op dat ten laste gelegde feit, kan worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.
[benadeelde 6]
De vordering
De benadeelde partij [benadeelde 6] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 900,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de vordering is ondertekend door [betrokkene 1]’, terwijl bij ‘Naam vertegenwoordiger’ staat vermeld ‘[betrokkene 2]’. De rechtbank kan niet vaststellen of (één van) beide personen bevoegd/gemachtigd is/zijn om namens het bedrijf [benadeelde 6] in rechte op te treden.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.
[benadeelde 1]
De vordering
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 40.243,99 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gehele toewijzing van de vordering verzocht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen, zonder de daaraan gekoppelde gijzeling omdat bij de verdachte sprake is van betalingsonmacht.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat deze schade tot een bedrag van € 39.743,99 rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit. De vordering zal derhalve in zoverre worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in zijn vordering ontvangen. Dat betreft een bedrag van € 500,-, zijnde het geld dat de benadeelde partij in februari 2022 aan de verdachte heeft uitgeleend.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die niet-ontvankelijkheid zijn, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: dwang met een feitelijkheid] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. De rechtbank zal hierbij ook de van rechtswege volgende gijzeling opleggen, omdat zij er onvoldoende vertrouwen in heeft dat de verdachte geheel uit zichzelf over zal gaan tot betaling.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 284, 310 Sr.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging ter zake van feit 4.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 2 en 3 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
TWEE (2) MAANDEN, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt de volgende bijzondere voorwaarden:
  • de veroordeelde meldt zich bij Reclassering Nederland op het adres Drechterwaard 102 te Alkmaar. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
  • de veroordeelde laat zich behandelen door GGZ-NHN of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
  • de veroordeelde laat zich begeleiden door Stichting De Ontmoeting of een soortgelijke ambulant zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de begeleiding.
  • de veroordeelde werkt mee aan het aflossen van haar schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in haar financiën en schulden.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
HONDERDTACHTIG (180) URENtaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door NEGENTIG (
90)DAGEN hechtenis.
Vorderingen benadeelde partijen
[benadeelde 3]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3]/[benadeelde 4] niet-ontvankelijk in de vordering.
[benadeelde 6]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 6] niet-ontvankelijk in de vordering.
[benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 39.743,99 (zegge: negenendertigduizend zevenhonderddrieënveertig euro en negenennegentig cent)als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 april 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[benadeelde 1]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 39.743,99 (zegge: negenendertigduizend zevenhonderddrieënveertig euro en negenennegentig cent), bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 233 dagen en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.A.M. Tel, voorzitter,
mr. C.W.M. Giesen en mr. H. Bakker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers, mr. S.D.C. Schoenmaker en mr. T.A.F. Pomper,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 februari 2024.