ECLI:NL:RBNHO:2024:12471

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 november 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
C/15/355488 / JU RK 24-1153
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige met zorgen over welzijn, drugsgebruik en sociale contacten

Op 8 november 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland een beschikking gegeven over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om deze ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar, omdat er zorgen zijn over het welzijn, de dagbesteding, het drugsgebruik en de vriendengroep van [de minderjarige]. De ouders worden niet in staat geacht om de nodige hulpverlening en begeleiding zelf te regelen. Tijdens de mondelinge behandeling op dezelfde dag waren de ouders, de Raad en de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig. De vader heeft telefonisch deelgenomen vanwege ziekte. De kinderrechter heeft [de minderjarige] gehoord en vastgesteld dat zij in een problematische situatie verkeert, met een geschiedenis van politiecontacten en middelengebruik. Hoewel er enige verbetering is, blijven de zorgen bestaan. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de ouders onvoldoende zicht hebben op de situatie van [de minderjarige] en dat er een gedwongen ondertoezichtstelling noodzakelijk is om haar ontwikkeling te waarborgen. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling toegewezen en deze uitvoerbaar verklaard bij voorraad. De beschikking is openbaar uitgesproken en op schrift gesteld op 20 november 2024.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/355488 / JU RK 24-1153
Datum uitspraak: 8 november 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Haarlem,
hierna te noemen: de Raad,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [plaats] ,
en
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
De kinderrechter merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
hierna te noemen: de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 25 juli 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 8 november 2024. Daarbij waren aanwezig;
- de moeder;
- de Raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
1.3.
De vader heeft telefonisch aan de zitting deelgenomen, omdat hij ziek was en daardoor fysiek niet aanwezig kon zijn.
1.4.
De kinderrechter heeft [de minderjarige] naar haar mening gevraagd. [de minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [de minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn sinds 2021 gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] woont bij de vader sinds december 2023, maar staat bij de moeder ingeschreven. Zij heeft omgang met de moeder wanneer zij dat wil.
2.3.
[de minderjarige] is dit schooljaar (2024/2025) niet gestart met school en werkt op dit moment ook niet.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De Raad motiveert het verzoek in het verzoekschrift en ter zitting als volgt.
3.2.
Er zijn veel zorgen geweest omtrent het gedrag, het voorkomen/de kleding, het alcohol- en drugsgebruik, de schoolgang, het sociale netwerk en de politiecontacten van [de minderjarige] . Zo is [de minderjarige] meerdere keren in aanraking gekomen met de politie, onder invloed van (hard)drugs en/of alcohol aangetroffen op het station én ook onder invloed op haar school en stage verschenen. Verder gaf haar vorige school aan dat [de minderjarige] zich soms wat bloot kleedt en er onverzorgd uit kan zien. Daarnaast waren er vanuit school zorgen om de contacten die [de minderjarige] met mannen had. Het Jeugdteam Zaanstad en de GI hebben veiligheidsafspraken met [de minderjarige] en de ouders gemaakt. Het lukte [de minderjarige] echter niet om zich hieraan te houden en het lukte de ouders niet om [de minderjarige] te begrenzen. De ouders lijken daarbij de ernst van de situatie niet in te zien en hier geen grip op te hebben. [de minderjarige] is bij de vader gaan wonen, omdat zij veel conflicten had met de moeder en een negatieve invloed zou zijn geweest op haar broertjes. Het gaat wel beter met [de minderjarige] sinds zij bij de vader woont. Zij geeft aan niet meer met foute vrienden rond te hangen, heeft haar schooldiploma (toch) gehaald en heeft recent geen politiecontacten meer gehad. De zorgen bij de Raad zijn er echter nog steeds. De kans is namelijk groot dat [de minderjarige] veelvuldig drugs en drank zal blijven gebruiken. De vader heeft ook geen zicht op wat zij doet en met wie of waar ze is. De Raad ziet daarbij een (groot) risico in het reizen van [de minderjarige] met haar vriendinnen door Nederland om nieuwe jongens te ontmoeten. Zij blijft dan soms nachten weg. Het risico bestaat dat zij steeds verder afglijdt in drank- en (hard)drugs gebruik, seksueel ongewenste ervaringen zal opdoen of bijvoorbeeld in handen valt van een loverboy. Ook is er bij [de minderjarige] sprake van sociale angst waardoor zij voor elke stap (school en werk) een duwtje in de rug nodig zal hebben. Een softe aanpak is niet helpend voor [de minderjarige] . De Raad begrijpt dat de vader niet te streng wil ingrijpen. De Raad vindt het (daarom) van belang dat de GI betrokken raakt om de nodige sturing en toezicht te bieden. Op die manier hoeven de ouders dit niet te doen en blijft de band tussen de ouders en [de minderjarige] intact.

4.De standpunten

4.1.
De vader geeft aan niet op een jeugdbeschermer te wachten, maar als het nodig en helpend is voor [de minderjarige] dan zal de vader meewerken aan een ondertoezichtstelling. De vader is blij met elke vooruitgang die [de minderjarige] maakt, maar vindt het ook lastig om bijvoorbeeld de knoop door te hakken dat [de minderjarige] nu gaat werken in plaats van naar school te gaan. Hij vindt het namelijk lastig om haar te dwingen bepaalde stappen te zetten of te straffen als zij die stappen niet wil zetten. Hij is bang dat [de minderjarige] dan wegloopt en in verkeerde handen terechtkomt. Volgens de vader zou een coach of ondersteuning goed zijn voor [de minderjarige] zodat zij ergens terechtkan met haar verhaal en kan het geen kwaad als iemand anders keuzes gaat maken over wat er moet gebeuren.
4.2.
De moeder is het eens met het verzoek om ondertoezichtstelling, omdat ze ziet dat [de minderjarige] hulpvragen heeft. De moeder hoort van [de minderjarige] goede berichten over de jeugdreclasseerder die nu in het strafrechtelijk kader betrokken is ( [vertegenwoordiger van de GI] ). De moeder wil daarom graag dat deze hulp doorgaat.
4.3.
De vertegenwoordiger van de GI, die nu betrokken is als jeugdreclasseerder in het strafrechtelijke kader, geeft aan dat het toezicht eindigt op 25 november 2024. Zij maakt zich nog wel zorgen om het middelengebruik van [de minderjarige] , omdat [de minderjarige] meer lijkt te blowen dan ze zelf aangeeft. Verder is de leerplicht ingelicht over het schoolverzuim van [de minderjarige] . Daartoe zal een coach intensieve forensische aanpak (IFA) of intensieve preventie aanpak (IPA) worden ingezet voor dagbesteding, het aangaan van gezonde relaties en voor eventuele andere hulpvragen die [de minderjarige] heeft. Wat wel positief is is dat [de minderjarige] niet meer in aanraking is gekomen met justitie voor verdenkingen die haar zelf aangaan. Daarnaast is Forensische Ambulante Systeem Therapie (FAST) gestart en daar werken [de minderjarige] en de moeder goed aan mee. Bij de vader gaat het iets moeizamer, maar ook hij werkt uiteindelijk mee. Tenslotte geeft de vertegenwoordiger aan dat het wenselijk zou zijn dat er een diagnose wordt gesteld bij [de minderjarige] om van daaruit te kijken wat [de minderjarige] mogelijk verder nodig heeft aan hulpverlening. In het strafrechtelijk traject zijn dus nog niet alle stappen gezet die nodig zijn voor [de minderjarige] .

6.De beoordeling

6.1.
Uit de overgelegde stukken, het gesprek met [de minderjarige] en wat ter zitting is besproken blijkt dat [de minderjarige] zodanig opgroeit dat zij in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. Er is het afgelopen jaar namelijk veel gebeurd in het leven van [de minderjarige] . Zij heeft zich begeven in een vriendengroep waarin veel drugs (ook harddrugs) werd gebruikt, ook door haar. Er waren ook contacten met jongens waarmee werd afgesproken. Dit was ook een groep die veel in aanraking kwam met politie en justitie. Ook is [de minderjarige] zelf in aanraking geweest met justitie vanwege diefstal en bedreiging. Daarbij zijn er ook zorgen over haar zelfbepalende en agressieve gedrag. De schoolgang is ook een grote zorg geweest vorig jaar. Zij heeft haar vorige schooljaar desondanks positief weten af te ronden (met een diploma), maar komt nu niet aan op de vervolgopleiding (mogelijk wegens angsten). Zij gaat nu dus niet naar school en heeft ook geen andere zinvolle dagbesteding. De ouders kiezen ervoor om haar niet te veel te begrenzen en haar zoveel mogelijk vrijheid te gunnen om haar niet te verliezen of weg te duwen. Daardoor hebben zij onvoldoende zicht op wat [de minderjarige] doet, met wie zij omgaat en bieden zij haar niet de sturing en stimulering die zij nodig heeft. De situatie voor [de minderjarige] lijkt wel te zijn verbeterd, zoals zij zelf ook beschrijft. De zorgen over [de minderjarige] ’s daginvulling, welzijn, drugsgebruik en vriendengroep, zijn echter nog steeds aanwezig. Duidelijk is geworden dat [de minderjarige] hulpverlening en begeleiding nodig heeft om de zorgen die er zijn zodanig te verminderen dat zij in staat wordt gesteld om zich verder te ontwikkelen tot een gezonde, evenwichtige volwassene. De jeugdreclasseerder vervult deze rol goed, zoals [de minderjarige] en de ouders ook aangeven, maar zal hiermee op moeten houden in het strafrechtelijk kader, omdat het reclasseringstoezicht eindigt op 25 november 2024. De ouders worden zelf niet in staat geacht om de nodige hulpverlening, begeleiding en toezicht samen voor haar in het vrijwillige kader te regelen of borgen. Bij deze stand van zaken is de inzet van een gezinsmanager (bij voorkeur [vertegenwoordiger van de GI] die al betrokken is en met wie [de minderjarige] al een goede band heeft) in een gedwongen civiel kader noodzakelijk.
6.2.
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. Het verzoek tot ondertoezichtstelling zal daarom worden toegewezen.
6.3.
Gelet op de aanwezige problematiek en de in te zetten hulpverlening zal de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht stellen voor de duur van een jaar met als doel dat zij een zinvolle dagbesteding vindt. Er moet ook zicht komen op haar vriendenkring en haar drugsgebruik moet worden gemonitord. Hiertoe zal mogelijk onderzocht worden of sprake is van onderliggende problematiek (stoornis) waardoor haar gedrag verklaard kan worden en duidelijk wordt wat [de minderjarige] (verder) nodig heeft aan hulpverlening. Het is daarnaast noodzakelijk dat de (systeem)behandeling (FAST) wordt voortgezet en positief wordt afgerond.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
stelt [de minderjarige] onder toezicht van Jeugdbescherming Regio Amsterdam met ingang van 8 november 2024 tot 8 november 2025;
7.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2024 door mr. S. Ok, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. R. Moes als griffier, en op schrift gesteld op 20 november 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.