ECLI:NL:RBNHO:2024:12469

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
11091460 / CV EXPL 24-2812
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Leaseovereenkomst en de geldigheid van de tenaamstelling van een auto

In deze zaak gaat het om een leaseovereenkomst voor een Mercedes-Benz GLA-Klasse tussen eiser [eiser 1] en gedaagde [gedaagde] B.V. Eiser stelt dat er een afspraak was dat de auto op naam van zijn moeder zou worden gesteld, maar de kantonrechter oordeelt dat niet is komen vast te staan dat deze afspraak daadwerkelijk is gemaakt. De auto is uiteindelijk op naam van eiser gesteld, wat volgens de schriftelijke overeenkomst correct is. Eiser vordert vernietiging van de overeenkomst op grond van dwaling, maar de kantonrechter oordeelt dat eiser op de hoogte was van de tenaamstelling en dat er geen sprake is van dwaling. De vorderingen van eiser worden afgewezen, terwijl de vorderingen van gedaagde worden toegewezen. De kantonrechter concludeert dat de overeenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen en dat eiser zijn verplichtingen uit de overeenkomst moet nakomen. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 11091460 \ CV EXPL 24-2812
Vonnis van 20 november 2024
in de zaak van
[eiser 1],
handelend onder de naam
[bedrijf 1],
voorheen handelend onder de naam
[bedrijf 2],
te [plaats 1],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser 1],
gemachtigde: mr. Z. Eker,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [plaats 2],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: F.S. Blaauw LL.B.
De zaak in het kort
[eiser 1] heeft een leaseovereenkomst ondertekend met [gedaagde] als leasemaatschappij en [bedrijf 3] Mercedes-Benz als autoleverancier voor de lease van een Mercedes. [eiser 1] stelt dat is afgesproken dat de auto niet op zijn naam zou worden gesteld, maar op naam van zijn moeder. De auto is eerst op naam van zijn moeder gesteld en uiteindelijk op naam van [eiser 1]. Volgens [eiser 1] is daarom de overeenkomst tussen partijen niet tot stand gekomen. Subsidiair vordert hij vernietiging van de overeenkomst op grond van dwaling. [eiser 1] vordert ook terugbetaling van de leasebedragen die hij heeft betaald.
De kantonrechter is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [eiser 1] met [gedaagde] heeft afgesproken dat de auto op naam van de moeder van [eiser 1] zou worden gesteld. Ook is de kantonrechter van oordeel dat [eiser 1] niet heeft gedwaald bij de totstandkoming van de overeenkomst. De kantonrechter wijst daarom de vorderingen van [eiser 1] af. De vorderingen van [gedaagde] te verklaren voor recht dat partijen een rechtsgeldige overeenkomst hebben gesloten en [eiser 1] te veroordelen zijn verplichtingen uit die overeenkomst na te komen, wijst de kantonrechter toe.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 juni 2024,
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- de mondelinge behandeling van 22 augustus 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de pleitnota van [eiser 1],
- de akte van [gedaagde] met het verzoek om vonnis te wijzen.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser 1] heeft op 3 augustus 2023 een schriftelijke overeenkomst ondertekend met [gedaagde] en [bedrijf 3] Mercedes-Benz B.V. (hierna: [bedrijf 3]) voor de financiële lease (huurkoop) van een Mercedes-Benz GLA-Klasse (hierna: de auto) voor een totaalbedrag van € 35.081,80 voor de duur van vijf jaar, in deelbetalingen van € 418,03 per maand. De laatste leasetermijn (hierna: de slottermijn) zal worden vermeerderd met een bedrag van
€ 10.000,00. [bedrijf 3] is de leverancier van de auto en [gedaagde] de leasemaatschappij. Het contract is tot stand gekomen via een tussenpersoon, Bank- & Geldadvies Nederland.
2.2.
[bedrijf 3] heeft op 4 augustus 2023 de auto geleverd aan [betrokkene 1], de moeder van [eiser 1]. [betrokkene 1] heeft daarbij een aanbetaling gedaan van € 15.700,00 en haar auto Mercedes-Benz A-Klasse ingeleverd tegen een inruilwaarde van € 9.969,00. Zij heeft een garantiecertificaat van [bedrijf 3] ontvangen waarin zij als eigenaar van de auto staat vermeld. De RDW heeft de auto geregistreerd op naam van [betrokkene 1]. Zij heeft een kentekenbewijs voor de auto ontvangen op haar naam.
2.3.
Op 11 augustus 2023 heeft [eiser 1] bericht ontvangen van de RDW dat de auto op zijn naam is geregistreerd. Hij heeft daarbij een kentekenbewijs ontvangen op zijn naam.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser 1] vordert samengevat:
  • primair te bepalen dat geen overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen en subsidiair de leaseovereenkomst te vernietigen;
  • [gedaagde] te veroordelen aan [eiser 1] te betalen € 3.545,53, vermeerderd met de wettelijke rente;
  • te bepalen dat [gedaagde] ook de toekomstige deelbetalingen van € 418,03 per maand aan [eiser 1] moet terugbetalen;
  • [gedaagde] te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente, en de proceskosten, vermeerderd met de nakosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser 1], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser 1], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser 1] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert samengevat:
  • voor recht te verklaren dat op 3 augustus 2024 een rechtsgeldige overeenkomst is gesloten tussen [eiser 1] en [gedaagde] inzake de financial lease (huurkoop) van de auto;
  • [eiser 1] te veroordelen tot nakoming van zijn verplichtingen jegens [gedaagde] uit hoofde van de hiervoor genoemde overeenkomst.
[gedaagde] vordert voorwaardelijk, voor het geval de kantonrechter oordeelt dat geen rechtsgeldige overeenkomst tot stand is gekomen of dat deze overeenkomst wordt vernietigd, samengevat:
  • [eiser 1] te veroordelen tot afgifte van de auto aan [gedaagde], dan wel een door haar aan te wijzen derde, binnen 72 uur na betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom;
  • [eiser 1] te veroordelen tot betaling aan [gedaagde] van € 35.081,80, te vermeerderen met de contractuele rente, subsidiair de wettelijke handelsrente en meer subsidiair de wettelijke rente, met dien verstande dat indien de auto wordt ingeleverd en door [gedaagde] verkocht, de verkoopopbrengst daarop in mindering strekt.
[gedaagde] vordert verder [eiser 1] te veroordelen in de proceskosten, zowel in reconventie als in voorwaardelijke reconventie.
3.5.
[eiser 1] voert verweer. [eiser 1] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser 1] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat partijen voorafgaand aan de ondertekening van de overeenkomst hebben afgesproken dat de auto op naam van [betrokkene 1], de moeder van [eiser 1], zou komen te staan. De overeenkomst kon alleen worden ondertekend namens een onderneming. De moeder van [eiser 1] was met haar onderneming gestopt en op haar adres stond de onderneming van [eiser 1] geregistreerd. Volgens [eiser 1] heeft hij alleen daarom de overeenkomst ondertekend, namens zijn (toenmalige) eenmanszaak [bedrijf 2].
[eiser 1] wijst erop dat zijn moeder de auto in ontvangst heeft genomen en de aanbetaling heeft gedaan en dat de auto vervolgens ook op haar naam is gezet, net als het garantiecertificaat. Na ontvangst van de auto, is [eiser 1] met zijn gezin met de auto op vakantie gegaan. Bij terugkeer van vakantie was hij zeer verbaasd toen hem bleek dat de auto op zijn naam was gesteld.
Is de overeenkomst tussen partijen tot stand gekomen?
4.2.
Voor zijn primaire vordering te bepalen dat geen overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen, beroept [eiser 1] zich op artikel 5.6 van de overeenkomst. Daarin is bepaald dat de ondertekende overeenkomst de status van aanvraagformulier heeft als niet aan de voorwaarden van artikel 3.4 van de overeenkomst is voldaan. Volgens [eiser 1] is sprake van een afwijkende tenaamstelling, omdat de auto volgens afspraak op naam stond van zijn moeder en vervolgens zonder zijn medeweten en toestemming op zijn naam is gezet. [gedaagde] of [bedrijf 3] had dan op grond van artikel 3.4 van de overeenkomst naast de juiste tenaamstelling de geldige tenaamstellingcode moeten aanleveren en dat is niet gebeurd, aldus [eiser 1].
[eiser 1] heeft niet met [gedaagde] afgesproken dat de auto op naam van de moeder van [eiser 1] zou worden gezet
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [eiser 1] en [gedaagde] hebben afgesproken dat de auto op naam van de moeder van [eiser 1] zou worden gesteld. In de schriftelijke overeenkomst die partijen hebben ondertekend, staat daarover niets opgenomen. Integendeel, in die overeenkomst staat (uitsluitend) [eiser 1] (handelend onder [bedrijf 2]) opgenomen als ‘Eindgebruiker’. In artikel 2.7 van de overeenkomst heeft [eiser 1] als eindgebruiker verklaart dat hij de auto uitsluitend in de uitoefening van een bedrijf of een zelfstandig uitgeoefend beroep zal gebruiken. In artikel 3.4 van de overeenkomst is bepaald dat [bedrijf 3] (als de ‘Leverancier’) zal zorgen voor een juiste tenaamstelling van het kentekenbewijs op naam van de eindgebruiker, [eiser 1] dus.
4.4.
Het komt daarmee aan op de vraag of [eiser 1] in afwijking van de tekst van de schriftelijke overeenkomst, toch iets anders heeft afgesproken met [gedaagde], namelijk dat de auto niet op naam van [eiser 1] maar op naam van zijn moeder zou worden gesteld. [gedaagde] heeft dat betwist en wijst op de inhoud van de schriftelijke overeenkomst. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser 1] onvoldoende heeft gesteld voor de conclusie dat [eiser 1] en [gedaagde] voorafgaand aan het ondertekenen van de overeenkomst hebben afgesproken dat de auto op naam van de moeder van [eiser 1] zou worden gezet. De kantonrechter zal dat hierna uitleggen.
4.5.
[eiser 1] heeft whatsapp-correspondentie overgelegd tussen zijn vader en [betrokkene 2] van [bedrijf 3] over de periode vanaf 25 juli 2023 tot en met 27 augustus 2023. Daaruit kan de kantonrechter niet afleiden dat de afspraak is gemaakt dat de auto op naam van de moeder van [eiser 1] zou worden gesteld, en dat ook [gedaagde] daarmee heeft ingestemd. De overeenkomst is ondertekend op 3 augustus 2023. Uit de berichten voorafgaand aan die datum blijkt niet dat [eiser 1] en [gedaagde] een dergelijke afspraak hebben gemaakt of daarover hebben gesproken.
4.6.
Na ondertekening van de overeenkomst heeft [betrokkene 2] van [bedrijf 3] op 10 augustus 2023 het volgende aan de vader van [eiser 1] bericht:
“[[bedrijf 3]]:
Ik krijg hem niet te pakken, zou je willen zorgen dat ik het rb[kantonrechter: rijbewijs]
van je zoon krijg?
[[bedrijf 3]]:
Die kan je me gewoon door appen, dan staat voor nu de auto nog op [betrokkene 1]
[[bedrijf 3]]:
Dan kan ik als je terug bent zorgen dat de bank het om draait.
[[bedrijf 3]]:
Doen we dat tzt gewoon samen
Vervolgens heeft de vader van [eiser 1] een foto gestuurd, waarvan gelet op de voorafgaande
correspondentie kan worden aangenomen dat dat het rijbewijs van [eiser 1] is.
4.7.
Uit deze conversatie kan veel eerder worden afgeleid dat het kennelijk de bedoeling
van partijen was om de aanvankelijke tenaamstelling van de auto op naam van de moeder
van [eiser 1] alsnog te wijzigen op naam van [eiser 1]. [bedrijf 3] vraagt immers om het
rijbewijs van [eiser 1], verklaart dat de auto “voor nu nog” op naam van de moeder van [eiser 1]
staat en dat het wordt “omgedraaid” nadat [eiser 1] en zijn vader terug zijn (kennelijk
vanwege de aanstaande vakantie). Niet is gebleken dat [eiser 1] of zijn vader daarop hebben
laten weten dat dat niet in overeenstemming met de afspraken was. Weliswaar bericht de
vader van [eiser 1] op 27 augustus 2023 bij terugkeer van vakantie dat hij verbaasd is over de
brief van de RDW waarin staat dat de auto is overgezet op naam van [eiser 1] en dat dat niet is
wat was afgesproken, maar dat is achteraf. Nergens uit blijkt dat [eiser 1] eerder ook
daadwerkelijk (met [gedaagde]) heeft afgesproken dat de auto op naam gesteld zou worden
van zijn moeder. Aan [eiser 1] kan worden toegegeven dat het bevreemdt dat [bedrijf 3]
kennelijk zonder medeweten van [eiser 1] is overgegaan tot het omzetten van de
tenaamstelling terwijl hij met de auto op vakantie was (want afgesproken was om dat na
terugkeer ‘samen’ te doen), maar dat doet niet af aan de conclusie dat niet is gebleken dat
partijen hebben afgesproken dat de auto op naam van de moeder van [eiser 1] zou worden
gesteld.
4.8.
[eiser 1] heeft verder verwezen naar whatsapp-correspondentie tussen hem en [betrokkene 3]
van Bank- en & Geldadvies Nederland over de periode vanaf 25 augustus 2023 tot en met
31 augustus 2023. Daaruit blijkt dat ook [eiser 1] bij terugkeer van vakantie verbaasd is over
de brief van de RDW waaruit blijkt dat de auto op zijn naam is gezet. Hij vraagt aan [betrokkene 3] om uit te leggen hoe dat kan. Maar ook dat is achteraf, zonder dat daaruit blijkt dat eerder (met [gedaagde]) is afgesproken dat de auto op naam van de moeder van [eiser 1] zou worden gezet. Integendeel, in deze correspondentie stelt [betrokkene 3] juist dat hij en [eiser 1] bij het sluiten van de overeenkomst weliswaar hebben besproken dat [eiser 1] wilde dat de auto op naam van zijn moeder zou worden gezet, maar dat [betrokkene 3] toen (‘meerdere keren’) heeft uitgelegd dat dat niet kon, omdat het bedrijf op zijn naam staat en niet op naam van zijn moeder. Volgens [betrokkene 3] heeft hij nooit gezegd dat de auto op naam van de moeder van [eiser 1] gezet kon worden. En voor zover dat al anders zou zijn, dan volgt daaruit nog niet dat ook [gedaagde] ermee heeft ingestemd dat de auto op naam van de moeder van [eiser 1] zou worden gezet. Bank- & Geldadvies Nederland trad immers op als bemiddelaar. Zoals [gedaagde] onbetwist heeft gesteld, handelde Bank- & Geldadvies Nederland niet in haar opdracht en heeft [gedaagde] ook niet tegen [betrokkene 3] gezegd dat de auto op naam van de moeder van [eiser 1] kon worden gezet.
4.9.
Ook uit de omstandigheden dat de moeder van [eiser 1] aan [bedrijf 3] de aanbetaling voor de auto heeft gedaan, [bedrijf 3] de auto heeft geleverd aan de moeder van [eiser 1] en aanvankelijk op haar naam heeft gesteld en ook het garantiecertificaat op haar naam heeft gesteld, kan niet zonder meer worden afgeleid dat partijen zijn overeengekomen dat de auto op naam van de moeder van [eiser 1] zou worden gezet, en vooral ook niet dat [gedaagde] daarmee heeft ingestemd. Bij de aanbetaling en levering van de auto was [gedaagde] immers niet betrokken. Dat heeft zich afgespeeld tussen (de moeder van) [eiser 1] en [bedrijf 3]. Zoals [gedaagde] op de zitting heeft toegelicht, was zij er ook niet van op de hoogte dat [bedrijf 3] de auto bij levering op naam van de moeder van [eiser 1] heeft laten zetten, laat staan dat zij daarmee heeft ingestemd. Op grond van de overeenkomst was een voorwaarde voor de betaling van [gedaagde] aan [bedrijf 3] van de resterende koopprijs dat de auto op de juiste naam was gesteld. Bij controle daarvan na het verzoek van [bedrijf 3] aan [gedaagde] tot betaling, is [gedaagde] er pas achter gekomen dat de auto op naam van de moeder van [eiser 1] stond. Nadat [bedrijf 3] dat had laten aanpassen op naam van [eiser 1], heeft [gedaagde] het op grond van de overeenkomst aan [bedrijf 3] verschuldigde bedrag betaald. [eiser 1] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat [gedaagde] ermee heeft ingestemd dat [bedrijf 3] de auto aanvankelijk op naam van de moeder van [eiser 1] heeft gezet.
4.10.
[eiser 1] heeft verder naar voren gebracht dat de vorige auto (de Mercedes-Benz A-Klasse) en leaseovereenkomst ook op naam van de moeder van [eiser 1] stonden, die auto door haar werd gebruikt en (daarom) de parkeervergunning en autoverzekering op haar naam staan, en zij aan de (tussenpersoon van de) vorige leasemaatschappij heeft gevraagd dat leasecontract te verlengen. Die omstandigheden zijn aanwijzingen dat [eiser 1] inderdaad (aanvankelijk) wilde dat ook de nieuwe auto (de Mercedes-Benz GLA-Klasse) op naam van zijn moeder werd gesteld. Dat blijkt ook met zoveel woorden uit de hiervoor besproken whatsapp-correspondentie van [eiser 1] met [betrokkene 3] van Bank- & Geldadvies Nederland. Maar het is niet gebleken dat [gedaagde] met die wens van [eiser 1] en zijn moeder ook heeft ingestemd. Daarmee is geen sprake van wilsovereenstemming tussen [eiser 1] en [gedaagde] over het op naam stellen de auto op naam van de moeder van [eiser 1]. Van een verlenging van het vorige leasecontract is overigens ook geen sprake, alleen al omdat dat contract is gesloten tussen andere partijen (Volkswagen Leasing B.V. als kredietgever, Auto Service Haarlem B.V. als leverancier en [betrokkene 1], handelend onder de naam Wassalon De Wit, als lessee) en voor een andere auto (de Mercedes-Benz A-Klasse). [eiser 1] heeft met [gedaagde] (en [bedrijf 3]) een nieuwe overeenkomst gesloten voor de Mercedes-Benz GLA-Klasse.
Conclusie: de overeenkomst tussen partijen is tot stand gekomen
4.11.
Omdat niet is komen vast te staan dat [eiser 1] en [gedaagde] hebben afgesproken dat de auto op naam van de moeder van [eiser 1] zou worden gesteld, moet op grond van de schriftelijke overeenkomst van partijen ervan worden uitgegaan dat partijen hebben afgesproken dat de auto op naam van [eiser 1] als eindgebruiker zou worden gesteld. Er is daarom ook geen grond voor de conclusie dat sprake is van een afwijkende tenaamstelling zoals bedoeld in artikel 3.4 van de overeenkomst, zoals [eiser 1] heeft bepleit. Met de (uiteindelijk) juiste tenaamstelling van de auto op naam van [eiser 1] heeft de schriftelijke overeenkomst zijn status van (slechts) aanvraagformulier verloren en is de overeenkomst tussen partijen tot stand gekomen, zoals bedoeld in artikel 5.6 van de overeenkomst. Dat betekent dat de kantonrechter de primaire vordering van [eiser 1] te bepalen dat geen overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen, zal afwijzen. De spiegelbeeldige verklaring voor recht die [gedaagde] heeft gevorderd, zal de kantonrechter daarom toewijzen.
Heeft [eiser 1] gedwaald bij de totstandkoming van de overeenkomst?
4.12.
Aan zijn subsidiaire vordering de overeenkomst te vernietigen, heeft [eiser 1] ten grondslag gelegd dat hij heeft gedwaald bij de totstandkoming van de overeenkomst. Volgens [eiser 1] heeft [gedaagde] vóór of tijdens het aangaan van de overeenkomst niet aan hem gezegd dat de auto enkel en alleen op naam van [eiser 1] kon worden overgeschreven en niet op naam van zijn moeder. Als hij dat wel had geweten, zou hij de overeenkomst niet of op andere voorwaarden hebben gesloten.
[eiser 1] wist dat de auto niet op naam van zijn moeder gesteld kon worden
4.13.
Uit wat de kantonrechter in het voorgaande heeft overwogen, volgt dat [eiser 1] met de schriftelijke overeenkomst ervoor heeft getekend dat de auto op zijn naam als eindgebruiker zou worden gesteld. Dat partijen daarover andere afspraken hebben gemaakt is niet gebleken. Bovendien blijkt uit de whatsapp-correspondentie van [eiser 1] met [betrokkene 3] van Bank- & Geldadvies Nederland dat [betrokkene 3] stelt dat hij [eiser 1] bij het sluiten van de overeenkomst (‘meerdere keren’) heeft uitgelegd dat het niet mogelijk was om de auto op naam van zijn moeder te zetten, omdat zij geen onderneming (meer) had. Het is daarom niet komen vast te staan dat [eiser 1] bij het sluiten van de overeenkomst niet wist dat de auto niet op naam van zijn moeder gesteld kon worden. Er is daarom op die grond geen sprake van dwaling.
[eiser 1] wist dat in de overeenkomst een slottermijn was opgenomen
4.14.
Aan de dwaling heeft [eiser 1] verder ten grondslag gelegd dat [gedaagde] een slottermijn in de overeenkomst heeft opgenomen, terwijl hij had gevraagd om een overeenkomst zonder slottermijn. Uit de whatsapp-correspondentie tussen [eiser 1] en [betrokkene 3] van Bank- & Geldadvies Nederland blijkt dat [betrokkene 3] heeft erkend dat [eiser 1] had gevraagd om geen slottermijn in de overeenkomst op te nemen en dat de slottermijn in de overeenkomst zijn fout is geweest. Maar uit die correspondentie blijkt ook dat [betrokkene 3] voorafgaand aan het tekenen van de overeenkomst heeft aangeboden een nieuw contract op te stellen zonder slottermijn, maar dat [eiser 1] dat niet nodig vond. [eiser 1] heeft dat erkend en toegelicht dat hij vond dat er geen tijd meer was voor een nieuw contract vanwege zijn aanstaande vakantie (met de nieuwe auto). [eiser 1] heeft daarom ervoor gekozen de overeenkomst mét slottermijn toch te tekenen. Er is daarom geen grond voor de conclusie dat [eiser 1] heeft gedwaald over de slottermijn: hij wist immers dat hij een overeenkomst tekende waarin een slottermijn was opgenomen. Dat hij geen nieuwe overeenkomst wilde afwachten zonder slottermijn, komt voor zijn eigen rekening.
In de overeenkomst is geen boeteclausule opgenomen op het inlossen van het leasebedrag
4.15.
Aan de dwaling heeft [eiser 1] ook ten grondslag gelegd dat hij had gevraagd om de mogelijkheid om het leasebedrag boetevrij geheel te kunnen aflossen in de overeenkomst op te nemen. Nadat het geschil tussen partijen was ontstaan, heeft [eiser 1] gevraagd het leasecontract boetevrij af te lossen, maar volgens [eiser 1] kreeg hij vervolgens een voorstel voor een aflosbedrag inclusief rente (volgens [eiser 1] dus met boete). Maar [gedaagde] heeft terecht erop gewezen dat in de overeenkomst geen rentepercentage is opgenomen of een boetebepaling bij het voortijdig aflossen van de overeenkomst. Het aflossingsvoorstel dat aan [eiser 1] is gedaan, betreft het totale leasebedrag op grond van de overeenkomst onder aftrek van de al betaalde termijnen, zonder dat daarover rente of een boete is berekend. Er is daarom geen grond voor de conclusie dat [eiser 1] heeft gedwaald ten aanzien van een boeteclause. Een dergelijke clausule is immers niet in de overeenkomst opgenomen.
4.16.
[eiser 1] heeft op de zitting gesteld dat hij dacht dat het zou gaan om aflossing van het in de overeenkomst genoemde bedrag van € 21.126,03 (het onbetaald gedeelte van de koopprijs) en niet het bedrag van € 35.081,80 (de totale leaseprijs, inclusief de leasevergoeding van € 13.955,77). Volgens [eiser 1] heeft [gedaagde] hem daarover niet voldoende geïnformeerd. Ook dat is voor de kantonrechter onvoldoende voor de conclusie dat [eiser 1] bij het sluiten van de overeenkomst heeft gedwaald. Partijen hebben immers in de overeenkomst een financiering afgesproken voor een totaalbedrag van € 35.081,80. Dan ligt het niet voor de hand dat [eiser 1] bij vroegtijdig aflossen slechts (het nog onbetaald gedeelte van) de koopprijs ad € 21.126,03 aan [gedaagde] zou hoeven betalen. [eiser 1] heeft ook niet gesteld en het is ook niet gebleken dat [gedaagde] hem dat voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst wel heeft (toe)gezegd.
De kantonrechter zal de overeenkomst niet vernietigen
4.17.
Omdat niet is gebleken dat [eiser 1] bij het sluiten van de overeenkomst is uitgegaan van een onjuiste voorstelling van zaken en daarom heeft gedwaald, is al daarom ook geen sprake van wederzijdse dwaling, zoals [eiser 1] ook heeft betoogd. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er geen grond is voor vernietiging van de overeenkomst. De (subsidiaire) vordering van [eiser 1] tot vernietiging van de overeenkomst zal de kantonrechter daarom ook afwijzen.
[gedaagde] hoeft de betaalde leasetermijnen niet terug te betalen; [eiser 1] moet zijn verplichtingen uit de overeenkomst nakomen
4.18.
[eiser 1] heeft aan zijn vordering tot terugbetaling van de bedragen die hij aan [gedaagde] heeft betaald ten grondslag gelegd dat hij deze bedragen onverschuldigd heeft betaald. De kantonrechter heeft in het voorgaande geoordeeld dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen en dat hij de vordering tot vernietiging van de overeenkomst zal afwijzen. [eiser 1] heeft daarom de bedragen die hij op grond van de overeenkomst aan [gedaagde] is verschuldigd niet onverschuldigd betaald. De vorderingen van [eiser 1] tot terugbetaling van deze bedragen zal de kantonrechter daarom afwijzen. Ook de vordering van [eiser 1] om [gedaagde] te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten zal de kantonrechter daarom afwijzen. Uit het voorgaande volgt ook dat de kantonrechter de vordering van [gedaagde] om [eiser 1] te veroordelen tot nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst zal toewijzen.
De voorwaardelijke vorderingen van [gedaagde]
4.19.
Omdat de kantonrechter heeft geoordeeld dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen en de vordering tot vernietiging van die overeenkomst zal afwijzen, is niet voldaan aan de voorwaarde voor de voorwaardelijke vorderingen van [gedaagde]. De kantonrechter komt daarom aan de beoordeling van die vorderingen niet toe.
De proceskosten
4.20.
[eiser 1] is in conventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] in conventie worden begroot op:
- salaris gemachtigde
476,00
(2 punten × € 238,00)
- nakosten
41,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
517,00
4.21.
[eiser 1] is ook in reconventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van [gedaagde] in reconventie worden begroot op:
- salaris gemachtigde
238,00
(2 punten × factor 0,5 × € 238,00)
Totaal
238,00

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser 1] af,
5.2.
veroordeelt [eiser 1] in de proceskosten van € 517,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2 genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4.
verklaart voor recht dat op 3 augustus 2024 een rechtsgeldige overeenkomst is gesloten tussen [eiser 1] en [gedaagde] inzake de financial lease (huurkoop) van de Mercedes-Benz GLA-Klasse met kenteken [kenteken],
5.5.
veroordeelt [eiser 1] tot nakoming van zijn verplichtingen jegens [gedaagde] uit hoofde van de hiervoor onder 5.4 genoemde overeenkomst,
5.6.
veroordeelt [eiser 1] in de proceskosten van € 238,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
5.7.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.5 en 5.6 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in conventie en in reconventie
5.9.
veroordeelt [eiser 1] tot betaling van de kosten van betekening als [eiser 1] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.10.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.9 genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Kluit en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2024.