In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland, gaat het om een geschil tussen DLM BOUW & STUKADOORS B.V. en BOUW-TIMMERBEDRIJF EGTHUIJSEN B.V. over een aannemingsovereenkomst voor stuc- en schilderwerkzaamheden. DLM heeft in opdracht van Egthuijsen werkzaamheden verricht en heeft facturen verstuurd ter waarde van € 23.023,50. Egthuijsen heeft echter geweigerd deze facturen te betalen, met de stelling dat er teveel in rekening is gebracht en dat het werk niet volledig was afgerond. DLM heeft daarop een vordering ingesteld voor betaling van de facturen, vermeerderd met rente en kosten.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat Egthuijsen in verzuim is gekomen door niet te betalen, ondanks meerdere ingebrekestellingen. De rechter heeft vastgesteld dat de mondelinge afspraak van Egthuijsen, dat DLM pas na afronding van het werk mocht factureren, niet voldoende was onderbouwd. Hierdoor was DLM gerechtigd om de facturen te vorderen. De rechter heeft de vordering van DLM tot betaling van € 24.999,99 toegewezen, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De vordering van Egthuijsen in reconventie tot schadevergoeding werd afgewezen, omdat Egthuijsen niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de gestelde gebreken in het werk.
De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in aannemingsovereenkomsten en de noodzaak voor partijen om hun stellingen goed te onderbouwen in een rechtszaak. De proceskosten werden toegewezen aan DLM, aangezien Egthuijsen in het ongelijk werd gesteld.