ECLI:NL:RBNHO:2024:12450

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
3 december 2024
Zaaknummer
15/155553-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor seksueel misbruik van minderjarige achternichtjes met celstraf en schadevergoeding

De Rechtbank Noord-Holland heeft op 3 december 2024 een 34-jarige man veroordeeld voor seksueel misbruik van drie minderjarige achternichtjes. Het misbruik vond plaats over een periode van vier jaar, waarbij de slachtoffers 9, 12 en 13 jaar oud waren op het moment van de misdragingen. De rechtbank legde de man een celstraf op van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en bijzondere voorwaarden. Daarnaast moet hij twee slachtoffers een schadevergoeding betalen van in totaal ruim tienduizend euro.

De zaak kwam aan het licht na aangiften van de slachtoffers, die gedetailleerd verklaarden over de seksuele handelingen die de verdachte met hen had gepleegd. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de slachtoffers geloofwaardig en betrouwbaar waren, en dat er voldoende steunbewijs was voor de ten laste gelegde feiten. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar de rechtbank achtte de bewijsvoering voldoende om tot een veroordeling te komen.

De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de kwetsbaarheid van de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte had geen strafblad en werd door de reclassering als matig-laag risico ingeschat. De rechtbank besloot tot een lagere straf dan door de officier van justitie was geëist, maar legde wel bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht en behandeling bij een zorgverlener. Het contactverbod met de slachtoffers werd niet opgelegd, omdat er geen aanwijzingen waren dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zou plegen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-155553-23 (P)
Uitspraakdatum: 3 december 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 november 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] ,
hierna te noemen: de verdachte.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R.P. Peters, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.J. van der Aart, advocaat te Koog aan de Zaan, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

De verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij drie minderjarige meisjes seksueel heeft misbruikt. Kort gezegd is aan hem ten laste gelegd dat hij:
1.
van 10 mei 2016 tot en met 9 mei 2019 met [slachtoffer 1] , die toen tussen 12 en 16 jaar oud was, ontucht heeft gepleegd, dat (mede) bestond uit het seksueel binnendringen van haar lichaam;
2. primair
van 2 juni 2019 tot en met 1 juli 2020 met [slachtoffer 2] , die toen tussen de 12 en 16 jaar oud was, ontucht heeft gepleegd, dat (mede) bestond uit het seksueel binnendringen van haar lichaam;
2. subsidiair
in diezelfde periode ontuchtige handelingen met haar heeft gepleegd, terwijl zij nog geen 16 jaar oud was;
3. primair
van 18 juli 2017 tot en met 17 juli 2019 met [slachtoffer 3] , die toen nog geen 12 jaar oud was, handelingen heeft gepleegd die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam,
3. subsidiair
van 18 juli 2017 tot en met 1 juli 2020 ontuchtige handelingen met haar heeft gepleegd, terwijl zij nog geen 16 jaar oud was.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd van de zaak kennis te nemen, de officier van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdachte heeft verklaard dat hij een seksuele relatie met [slachtoffer 1] (aangeefster feit 1) heeft gehad, die begon toen zij nog geen 16 jaar was. Hij heeft bekend dat hij toen met haar de seksuele handelingen heeft verricht die zijn ten laste gelegd. De raadsvrouw van de verdachte heeft betoogd dat de verdachte ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit deels moet worden vrijgesproken, omdat er voor een deel van de pleegperiode – van 10 mei 2016 tot en met 9 mei 2018 – onvoldoende bewijs is.
Het seksueel misbruik van [slachtoffer 2] (aangeefster feit 2) en [slachtoffer 3] (aangeefster feit 3) heeft de verdachte ontkend. De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 primair en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage II bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.2.
Bewijsmotivering
Juridisch kader
In zedenzaken zijn vaak slechts twee personen bij de verweten seksuele gedragingen aanwezig geweest, namelijk het veronderstelde slachtoffer en de vermeende dader. Wanneer de verdachte in zo’n geval de hem of haar verweten gedragingen ontkent, zijn de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer doorgaans het enige bewijsmiddel.
Het bewijs dat een verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, kan niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van het veronderstelde slachtoffer (artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering). De feiten en omstandigheden waarover hij of zij verklaart, mogen niet op zichzelf staan, maar moeten volgens vaste rechtspraak voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd.
Dit betekent dat de rechtbank moet beoordelen of de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer niet alleen betrouwbaar zijn, maar ook of die verklaringen voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Het benodigde steunbewijs moet zien op feiten en omstandigheden die niet in een te ver verwijderd verband staan tot de aan de verdachte verweten gedragingen.
Toepassing van het juridisch kader op de onder 1 ten laste gelegde gedragingen
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [slachtoffer 1] authentiek en gedetailleerd verklaard over de seksuele handelingen, waaronder het seksueel binnendringen, die de verdachte met haar heeft gepleegd. De rechtbank is van oordeel dat haar verklaring als geloofwaardig en betrouwbaar kan worden aangemerkt en daarom tot uitgangspunt kan worden genomen bij de beoordeling van het onder 1 ten laste gelegde feit.
De verdachte bekent de ten laste gelegde ontuchtige handelingen, maar verklaart dat de relatie met [slachtoffer 1] pas seksueel werd toen zij 15 jaar oud was.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde feit.
De rechtbank is van oordeel dat ook bewezen kan worden dat de seksuele handelingen tussen de verdachte en [slachtoffer 1] reeds plaatsvonden toen zij 13 jaar oud was. [slachtoffer 1] heeft consistent en gedetailleerd verklaard over de eerste keer en over haar leeftijd op dat moment. De verdachte kon zich minder goed herinneren wanneer de relatie seksueel werd en heeft dienaangaande ook wisselend verklaard ten overstaan van de politie en later ter terechtzitting. De rechtbank hecht dan ook meer waarde aan de verklaring van [slachtoffer 1] op dit onderdeel dan aan die van de verdachte.
Toepassing van het juridisch kader op de onder 2 ten laste gelegde gedragingen
[slachtoffer 2] heeft op 3 november 2022 aangifte gedaan tegen de verdachte. Zij was op dat moment 15 jaar oud. In de aangifte verklaart [slachtoffer 2] gedetailleerd over de ontuchtige handelingen die de verdachte bij haar gepleegd heeft en de omstandigheden waaronder dit plaatsvond. [slachtoffer 2] benoemt concrete gebeurtenissen en vermeldt details met betrekking tot de plaats en de wijze waarop de seksuele handelingen plaatsvonden.
De rechtbank onderkent dat de aangeefster nog jong is, heeft verklaard over gebeurtenissen die zich jaren eerder hebben afgespeeld, slechts één keer een verklaring heeft afgelegd en daarover niet nader is bevraagd. De rechtbank is daarom behoedzaam met deze verklaring omgegaan. Niettemin is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 2] als geloofwaardig en betrouwbaar kan worden aangemerkt en tot uitgangspunt kan worden genomen bij de beoordeling van het onder 2 ten laste gelegde. Anders dan de raadsvrouw van de verdachte heeft betoogd, doet het feit dat [slachtoffer 2] met haar zussen gesproken heeft over de ontuchtige handelingen voordat zij samen besloten om aangifte te doen, naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de betrouwbaarheid van de verklaring. Doorslaggevend voor dat oordeel is dat [slachtoffer 2] in haar verklaring haar eigen bewoordingen heeft gekozen en de rechtbank niet is gebleken dat er met betrekking tot de inhoud van haar verklaring afstemming met haar zussen heeft plaatsgevonden.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of naast de verklaring van [slachtoffer 2] sprake is van voldoende steunbewijs voor de onder feit 2 ten laste gelegde handelingen.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 2] op het punt van de seksuele handelingen door de verdachte voldoende steun vindt in het dossier. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat de verdachte binnenkwam en dan eerst naar [slachtoffer 2] ging en dan naar haar. Als de verdachte bij [slachtoffer 3] bezig was, lag [slachtoffer 2] onder de dekens te huilen. Zij heeft ook verklaard dat als de verdachte weg was, [slachtoffer 2] ging douchen en haar beddengoed in de was deed, omdat ze zich vies voelde. Verder heeft een broer van aangeefsters, [naam] , verklaard dat hij gezien heeft dat de verdachte aan de borsten en billen van [slachtoffer 2] zat.
De verdachte heeft tot slot bekend dat hij op maandagavonden vaak bij de familie [familienaam] thuis was en met de jongste kinderen (waaronder [slachtoffer 2] ) mee naar boven ging naar hun slaapkamer, alwaar de ten laste gelegde gedragingen volgens de aangifte zouden hebben plaatsgevonden. Hij verklaart een keer bij [slachtoffer 2] in bed te zijn gekropen en toen over haar ontblote been te hebben gewreven. Ook verklaart de verdachte dat hij [slachtoffer 2] een kus op de lippen heeft gegeven.
De raadsvrouw heeft het verweer gevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken, omdat [slachtoffer 1] in de onder 2 ten laste gelegde pleegperiode niet meer thuis woonde en de verdachte daarom toen niet meer in de woning kwam, waar [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] toen nog wel woonden. De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit de bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer 1] op maandag kwam oppassen op haar jongere zusjes en broertjes en dat de verdachte dan mee kwam. Het enkele feit dat [slachtoffer 1] op een gegeven moment uit huis is gegaan, brengt niet mee dat zij niet meer – in bijzijn van de verdachte – kwam oppassen.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 primair ten laste gelegde feit.
Toepassing van het juridisch kader op de onder 3 ten laste gelegde gedragingen
[slachtoffer 3] heeft op 3 november 2022 aangifte gedaan tegen de verdachte. Zij was op dat moment 14 jaar oud. In de aangifte verklaart [slachtoffer 3] gedetailleerd over de ontuchtige handelingen die de verdachte met haar gepleegd heeft: haar zoenen in haar nek naar beneden naar haar borsten, boven en onder haar kleding in haar borsten knijpen, haar boven en onder haar kleding aanraken bij haar vagina en met zijn vingers over haar clitoris bewegen. Ook over de omstandigheden waaronder deze handelingen plaatsvond heeft [slachtoffer 3] gedetailleerd verklaard. Zij benoemt dus concrete gebeurtenissen en vermeldt details met betrekking tot de plaats en de wijze waarop de seksuele handelingen plaatsvonden.
De rechtbank onderkent dat de aangeefster nog jong is, heeft verklaard over gebeurtenissen die zich jaren eerder hebben afgespeeld, slechts één keer een verklaring heeft afgelegd en daarover niet nader is bevraagd. De rechtbank is daarom behoedzaam met deze verklaring omgegaan. Niettemin is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 3] als geloofwaardig en betrouwbaar kan worden aangemerkt en tot uitgangspunt kan worden genomen bij de beoordeling van het onder 3 ten laste gelegde. Anders dan de raadsvrouw van de verdachte heeft betoogd, doet het feit dat [slachtoffer 3] met haar zussen gesproken heeft over de ontuchtige handelingen voordat zij samen besloten om aangifte te doen, naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de betrouwbaarheid van de verklaring. Doorslaggevend voor dat oordeel is dat [slachtoffer 3] in haar verklaring haar eigen bewoordingen heeft gekozen en de rechtbank niet is gebleken dat er met betrekking tot de inhoud van haar verklaring afstemming met haar zussen heeft plaatsgevonden.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of naast de verklaring van [slachtoffer 3] sprake is van voldoende steunbewijs voor de onder feit 3 ten laste gelegde handelingen.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 3] op het punt van de seksuele handelingen door de verdachte voldoende steun vindt in het dossier. [slachtoffer 2] verklaart dat de verdachte naar boven kwam en dan naar haar of naar [slachtoffer 3] toeging. Dan deed de verdachte dat. Het was iedere keer verschillend. Meestal was het tongzoenen en vingeren. Verder heeft een broer van aangeefsters, [naam] , verklaard dat hij gezien heeft dat de verdachte aan de borsten en billen van [slachtoffer 2] zat.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat er voldoende bewijs is voor de onder 3 primair ten laste gelegde handelingen, te weten het vingeren, het betasten van de borsten en het zoenen in de nek. Voor bewezenverklaring van het onder 3 primair ten laste gelegde is het nodig dat tenminste één van de bewezen handelingen bestaat uit seksueel binnendringen. De rechtbank stelt vast dat het betasten van de borsten en het zoenen in de nek niet als een zodanige handeling kan worden aangemerkt. Met betrekking tot het ten laste gelegde vingeren overweegt de rechtbank dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte daarbij [slachtoffer 3] daadwerkelijk seksueel is binnengedrongen. De term vingeren is op zichzelf bezien te onbepaald voor die conclusie. In haar aangifte heeft [slachtoffer 3] verklaard dat zij niet weet of de verdachte met zijn vingers in haar is geweest. Dat maakt dat de rechtbank niet kan vaststellen dat de verdachte bij het vingeren met zijn vingers tussen haar schaamlippen of in haar vagina is geweest. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet tot bewijs van het bestanddeel ‘een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3] ’. Dit leidt tot vrijspraak van het onder 3 primair ten laste gelegde feit.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 3 subsidiair ten laste gelegde feit.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 primair en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
hij in de periode van 10 mei 2016 tot en met 9 mei 2019 te Hoogkarspel en/of Hem, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 1], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten
- het vingeren van die [slachtoffer 1] en
- het beffen van die [slachtoffer 1] en
- het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 1] en
- het laten aftrekken van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer 1] .
Feit 2
primair
hij in de periode van 2 juni 2019 tot en met 1 juli 2020 te Hoogkarspel, met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 2], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten
- het vingeren van die [slachtoffer 2] en
- het beffen van die [slachtoffer 2] en
- het geven van (tong)zoenen aan die [slachtoffer 2] en
- het betasten van de met kleding bedekte borsten en billen van [slachtoffer 2] .
Feit 3
subsidiair
hij in de periode van 18 juli 2017 tot en met 1 juli 2020 te Hoogkarspel, met [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum 3], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het betasten van de (met kleding bedekte) borsten van [slachtoffer 3] .
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
Feit 2:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
Feit 3:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten en met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijke gedeelte van de straf dienen als bijzondere voorwaarden te worden verbonden de door de reclassering geadviseerde meldplicht en ambulante behandeling. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel van vijf jaar wordt opgelegd, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] .
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft – indien de rechtbank tot een strafoplegging komt – verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft gedurende langere tijd ontucht gepleegd met zijn achternichtjes vanaf het moment dat zij 9, 12 en 13 jaar oud waren. De verdachte heeft daarmee ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen dat de slachtoffers in hem hadden vanwege zowel hun jonge leeftijd als hun familierelatie en vriendschappelijke relatie met hem. De ontucht nam vergaande vormen aan, zeker bij [slachtoffer 1] , en vond onder andere plaats bij de slachtoffers thuis, bij uitstek de plek waar zij zich veilig horen te voelen. De verdachte heeft met zijn handelen ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van de slachtoffers. Hij heeft de bevrediging van zijn eigen lustgevoelens laten prevaleren boven het welzijn van de slachtoffers en zonder erbij stil te staan dat jonge slachtoffers van ontucht in de regel nog geruime tijd de (psychische) gevolgen ondervinden van wat hun is aangedaan. Dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] tot op heden de gevolgen van deze feiten ondervinden, blijkt ook uit de ter terechtzitting namens hen voorgelezen slachtofferverklaringen. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 21 oktober 2024. Hieruit blijkt dat hij niet eerder voor het plegen van een strafbaar feit is veroordeeld. Evenmin is hij na de bewezen verklaarde pleegperiodes opnieuw verdacht van enig strafbaar feit. De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het door de reclassering over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 19 februari 2024 en de aanvulling daarop van 22 oktober 2024. De reclassering schat het recidiverisico matig-laag in en adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht en een ambulante behandeling. Uit het dossier en ter zitting is gebleken dat de verstandelijke vermogens van de verdachte beperkt zijn. De rechtbank houdt er daarom in het voordeel van de verdachte rekening mee dat hij enigszins kwetsbaar is.
De op te leggen straf
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank naast de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte ook acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank komt op een lagere straf uit dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van
achttien maandenmoet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan, groot zes maanden daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, om de verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden opleggen zoals gevorderd door de officier van justitie.
Geen contactverbod
De rechtbank zal aan de verdachte geen contactverbod op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht met de slachtoffers opleggen. Ingevolge die bepaling kan een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid worden opgelegd ter bescherming van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten. Een dergelijke maatregel kan een contactverbod inhouden. Uit de wetsgeschiedenis blijkt echter dat de rechter deze maatregel alleen kan opleggen als hij oordeelt dat er rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen dan wel zich belastend naar personen toe zal gedragen. [1] Daarvoor zijn in dit geval geen aanwijzingen. De rechtbank stelt vast dat de reclassering het recidiverisico inschat als matig-laag en dat de verdachte sinds de ten laste gelegde gebeurtenissen geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd en ook geen contact heeft gezocht met de slachtoffers.

7.Vordering benadeelde partijen

Vordering [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 17.500,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie heeft gevraagd de vordering toe te wijzen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag aanzienlijk dient te worden gematigd.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder feit 1 bewezen verklaarde. Vergoeding van de schade komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. Hierbij is rekening gehouden met de aard en de ernst van de normschending (het seksueel misbruik), de aard en ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij en de bedragen die in vergelijkbare zaken aan smartengeld worden toegekend. De vordering zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 10.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 november 2017 (zijnde het midden van de ten laste gelegde periode) tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Vordering [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 7.500,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 3 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie heeft gevraagd de vordering toe te wijzen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag aanzienlijk dient te worden gematigd.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder feit 3 subsidiair bewezen verklaarde. Vergoeding van de schade komt de rechtbank billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. Hierbij is rekening gehouden met de aard en de ernst van de normschending (de ontuchtige handelingen), de aard en ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij en de bedragen die in vergelijkbare zaken aan smartengeld worden toegekend. De vordering zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 1.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 januari 2019 (zijnde het midden van de ten laste gelegde periode) tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 3 subsidiair bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 245, 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 3 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 primair en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 (zes) maanden
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
  • de verdachte zich meldt binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2] . De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • de verdachte meewerkt aan een intakegesprek, diagnostiek en, indien hieruit voortvloeit, een behandeling bij GGZ Noord-Holland-Noord (locatie Hoorn) of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 10.000,-, als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
schadevergoedingsmaatregel
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 10.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 85 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 1.500,-, als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 3] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
schadevergoedingsmaatregel
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.500,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 25 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, voorzitter,
mr. G.D. Kleijne en mr. M. Goedhart, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. S.D.C. Schoenmaker,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 december 2024.

Voetnoten

1.Kamerstukken II, 2010-2011, 32 551, nr. 3, pg 7.