3.3.2.Bewijsmotivering
Juridisch kader
In zedenzaken zijn vaak slechts twee personen bij de verweten seksuele gedragingen aanwezig geweest, namelijk het veronderstelde slachtoffer en de vermeende dader. Wanneer de verdachte in zo’n geval de hem of haar verweten gedragingen ontkent, zijn de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer doorgaans het enige bewijsmiddel.
Het bewijs dat een verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, kan niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van het veronderstelde slachtoffer (artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering). De feiten en omstandigheden waarover hij of zij verklaart, mogen niet op zichzelf staan, maar moeten volgens vaste rechtspraak voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd.
Dit betekent dat de rechtbank moet beoordelen of de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer niet alleen betrouwbaar zijn, maar ook of die verklaringen voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Het benodigde steunbewijs moet zien op feiten en omstandigheden die niet in een te ver verwijderd verband staan tot de aan de verdachte verweten gedragingen.
Toepassing van het juridisch kader op de onder 1 ten laste gelegde gedragingen
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [slachtoffer 1] authentiek en gedetailleerd verklaard over de seksuele handelingen, waaronder het seksueel binnendringen, die de verdachte met haar heeft gepleegd. De rechtbank is van oordeel dat haar verklaring als geloofwaardig en betrouwbaar kan worden aangemerkt en daarom tot uitgangspunt kan worden genomen bij de beoordeling van het onder 1 ten laste gelegde feit.
De verdachte bekent de ten laste gelegde ontuchtige handelingen, maar verklaart dat de relatie met [slachtoffer 1] pas seksueel werd toen zij 15 jaar oud was.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde feit.
De rechtbank is van oordeel dat ook bewezen kan worden dat de seksuele handelingen tussen de verdachte en [slachtoffer 1] reeds plaatsvonden toen zij 13 jaar oud was. [slachtoffer 1] heeft consistent en gedetailleerd verklaard over de eerste keer en over haar leeftijd op dat moment. De verdachte kon zich minder goed herinneren wanneer de relatie seksueel werd en heeft dienaangaande ook wisselend verklaard ten overstaan van de politie en later ter terechtzitting. De rechtbank hecht dan ook meer waarde aan de verklaring van [slachtoffer 1] op dit onderdeel dan aan die van de verdachte.
Toepassing van het juridisch kader op de onder 2 ten laste gelegde gedragingen
[slachtoffer 2] heeft op 3 november 2022 aangifte gedaan tegen de verdachte. Zij was op dat moment 15 jaar oud. In de aangifte verklaart [slachtoffer 2] gedetailleerd over de ontuchtige handelingen die de verdachte bij haar gepleegd heeft en de omstandigheden waaronder dit plaatsvond. [slachtoffer 2] benoemt concrete gebeurtenissen en vermeldt details met betrekking tot de plaats en de wijze waarop de seksuele handelingen plaatsvonden.
De rechtbank onderkent dat de aangeefster nog jong is, heeft verklaard over gebeurtenissen die zich jaren eerder hebben afgespeeld, slechts één keer een verklaring heeft afgelegd en daarover niet nader is bevraagd. De rechtbank is daarom behoedzaam met deze verklaring omgegaan. Niettemin is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 2] als geloofwaardig en betrouwbaar kan worden aangemerkt en tot uitgangspunt kan worden genomen bij de beoordeling van het onder 2 ten laste gelegde. Anders dan de raadsvrouw van de verdachte heeft betoogd, doet het feit dat [slachtoffer 2] met haar zussen gesproken heeft over de ontuchtige handelingen voordat zij samen besloten om aangifte te doen, naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de betrouwbaarheid van de verklaring. Doorslaggevend voor dat oordeel is dat [slachtoffer 2] in haar verklaring haar eigen bewoordingen heeft gekozen en de rechtbank niet is gebleken dat er met betrekking tot de inhoud van haar verklaring afstemming met haar zussen heeft plaatsgevonden.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of naast de verklaring van [slachtoffer 2] sprake is van voldoende steunbewijs voor de onder feit 2 ten laste gelegde handelingen.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 2] op het punt van de seksuele handelingen door de verdachte voldoende steun vindt in het dossier. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat de verdachte binnenkwam en dan eerst naar [slachtoffer 2] ging en dan naar haar. Als de verdachte bij [slachtoffer 3] bezig was, lag [slachtoffer 2] onder de dekens te huilen. Zij heeft ook verklaard dat als de verdachte weg was, [slachtoffer 2] ging douchen en haar beddengoed in de was deed, omdat ze zich vies voelde. Verder heeft een broer van aangeefsters, [naam] , verklaard dat hij gezien heeft dat de verdachte aan de borsten en billen van [slachtoffer 2] zat.
De verdachte heeft tot slot bekend dat hij op maandagavonden vaak bij de familie [familienaam] thuis was en met de jongste kinderen (waaronder [slachtoffer 2] ) mee naar boven ging naar hun slaapkamer, alwaar de ten laste gelegde gedragingen volgens de aangifte zouden hebben plaatsgevonden. Hij verklaart een keer bij [slachtoffer 2] in bed te zijn gekropen en toen over haar ontblote been te hebben gewreven. Ook verklaart de verdachte dat hij [slachtoffer 2] een kus op de lippen heeft gegeven.
De raadsvrouw heeft het verweer gevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken, omdat [slachtoffer 1] in de onder 2 ten laste gelegde pleegperiode niet meer thuis woonde en de verdachte daarom toen niet meer in de woning kwam, waar [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] toen nog wel woonden. De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit de bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer 1] op maandag kwam oppassen op haar jongere zusjes en broertjes en dat de verdachte dan mee kwam. Het enkele feit dat [slachtoffer 1] op een gegeven moment uit huis is gegaan, brengt niet mee dat zij niet meer – in bijzijn van de verdachte – kwam oppassen.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 primair ten laste gelegde feit.
Toepassing van het juridisch kader op de onder 3 ten laste gelegde gedragingen
[slachtoffer 3] heeft op 3 november 2022 aangifte gedaan tegen de verdachte. Zij was op dat moment 14 jaar oud. In de aangifte verklaart [slachtoffer 3] gedetailleerd over de ontuchtige handelingen die de verdachte met haar gepleegd heeft: haar zoenen in haar nek naar beneden naar haar borsten, boven en onder haar kleding in haar borsten knijpen, haar boven en onder haar kleding aanraken bij haar vagina en met zijn vingers over haar clitoris bewegen. Ook over de omstandigheden waaronder deze handelingen plaatsvond heeft [slachtoffer 3] gedetailleerd verklaard. Zij benoemt dus concrete gebeurtenissen en vermeldt details met betrekking tot de plaats en de wijze waarop de seksuele handelingen plaatsvonden.
De rechtbank onderkent dat de aangeefster nog jong is, heeft verklaard over gebeurtenissen die zich jaren eerder hebben afgespeeld, slechts één keer een verklaring heeft afgelegd en daarover niet nader is bevraagd. De rechtbank is daarom behoedzaam met deze verklaring omgegaan. Niettemin is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 3] als geloofwaardig en betrouwbaar kan worden aangemerkt en tot uitgangspunt kan worden genomen bij de beoordeling van het onder 3 ten laste gelegde. Anders dan de raadsvrouw van de verdachte heeft betoogd, doet het feit dat [slachtoffer 3] met haar zussen gesproken heeft over de ontuchtige handelingen voordat zij samen besloten om aangifte te doen, naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de betrouwbaarheid van de verklaring. Doorslaggevend voor dat oordeel is dat [slachtoffer 3] in haar verklaring haar eigen bewoordingen heeft gekozen en de rechtbank niet is gebleken dat er met betrekking tot de inhoud van haar verklaring afstemming met haar zussen heeft plaatsgevonden.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of naast de verklaring van [slachtoffer 3] sprake is van voldoende steunbewijs voor de onder feit 3 ten laste gelegde handelingen.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 3] op het punt van de seksuele handelingen door de verdachte voldoende steun vindt in het dossier. [slachtoffer 2] verklaart dat de verdachte naar boven kwam en dan naar haar of naar [slachtoffer 3] toeging. Dan deed de verdachte dat. Het was iedere keer verschillend. Meestal was het tongzoenen en vingeren. Verder heeft een broer van aangeefsters, [naam] , verklaard dat hij gezien heeft dat de verdachte aan de borsten en billen van [slachtoffer 2] zat.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat er voldoende bewijs is voor de onder 3 primair ten laste gelegde handelingen, te weten het vingeren, het betasten van de borsten en het zoenen in de nek. Voor bewezenverklaring van het onder 3 primair ten laste gelegde is het nodig dat tenminste één van de bewezen handelingen bestaat uit seksueel binnendringen. De rechtbank stelt vast dat het betasten van de borsten en het zoenen in de nek niet als een zodanige handeling kan worden aangemerkt. Met betrekking tot het ten laste gelegde vingeren overweegt de rechtbank dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte daarbij [slachtoffer 3] daadwerkelijk seksueel is binnengedrongen. De term vingeren is op zichzelf bezien te onbepaald voor die conclusie. In haar aangifte heeft [slachtoffer 3] verklaard dat zij niet weet of de verdachte met zijn vingers in haar is geweest. Dat maakt dat de rechtbank niet kan vaststellen dat de verdachte bij het vingeren met zijn vingers tussen haar schaamlippen of in haar vagina is geweest. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet tot bewijs van het bestanddeel ‘een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3] ’. Dit leidt tot vrijspraak van het onder 3 primair ten laste gelegde feit.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 3 subsidiair ten laste gelegde feit.