In deze zaak vordert de man dat de vrouw wordt veroordeeld tot opschorting van de invordering van partneralimentatie, omdat hij stelt dat zij samenwoont met een nieuwe partner. De man heeft een detective ingeschakeld om dit te onderbouwen, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat er onvoldoende bewijs is geleverd dat de vrouw daadwerkelijk samenleeft met haar nieuwe partner als waren zij gehuwd. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van de man af, omdat de feiten en omstandigheden niet voldoende zijn om aan te nemen dat de vrouw haar recht op alimentatie heeft verloren. De procedure is gestart door de man, die zijn alimentatieverplichting wil schorsen totdat er in een bodemzaak over de alimentatie is beslist. De vrouw betwist de claims van de man en stelt dat zij niet samenwoont met haar nieuwe partner. De voorzieningenrechter concludeert dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vrouw met haar nieuwe partner samenleeft in de zin van artikel 1:160 BW, en wijst de vorderingen af. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.