ECLI:NL:RBNHO:2024:12413

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
3 december 2024
Zaaknummer
C/15/346241 / HA ZA 23-640
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van erfdienstbaarheid door verjaring na verval door herverkaveling

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Holland, staat de herstelling van een erfdienstbaarheid centraal. De erfdienstbaarheid, die in 2001 was gevestigd ten gunste van het weiland van eiser, kwam in 2006 door een herverkaveling te vervallen. Eiser, eigenaar van het weiland, vordert dat de rechtbank verklaart dat de erfdienstbaarheid door verjaring opnieuw is ontstaan. De rechtbank oordeelt dat de oorspronkelijke erfdienstbaarheid in 2006 is vervallen, maar dat eiser's rechtsvoorganger, [betrokkene 3], gedurende tien jaar te goeder trouw het pad heeft gebruikt dat over het erf van gedaagde loopt voor agrarische doeleinden. De rechtbank concludeert dat de erfdienstbaarheid door verkrijgende verjaring in 2016 opnieuw is ontstaan, en dat gedaagde gebonden is aan deze erfdienstbaarheid. De inhoud van de erfdienstbaarheid wordt gelijkgesteld aan de oorspronkelijke erfdienstbaarheid, die beperkt is tot agrarische voertuigen voor onderhoud van het weiland. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/346241 / HA ZA 23-640
Vonnis van 18 september 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. N.L Hageman en mr. E.C.W. van der Poel,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. B.A.M. van Oijen.
Waar gaat de zaak over?
[eiser] is eigenaar van een weiland dat achter het perceel met daarop de woning van [gedaagde] ligt. De rechtsvoorganger van [eiser] en de rechtsvoorganger van [gedaagde] hebben in 2001 een erfdienstbaarheid gevestigd ten gunste van dit weiland en ten laste van dat perceel. Deze erfdienstbaarheid is in 2006 door een herverkaveling komen te vervallen. De rechtbank oordeelt dat de erfdienstbaarheid door verjaring opnieuw is ontstaan en stelt ook de inhoud van de erfdienstbaarheid vast.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 januari 2024 met de daarin genoemde stukken;
- de spreekaantekeningen van mrs. Hageman en Van der Poel en van mr. Van Oijen;
- de mondelinge behandeling van 4 juni 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is eigenaar van de percelen met kadastrale nummers [kadasternummer 1], [kadasternummer 2] en [kadasternummer 3] in [plaats] en heeft daar haar woning met tuin. [gedaagde] heeft deze percelen (samen met haar toenmalige partner [betrokkene 1]) gekocht van [betrokkene 2] op 13 november 2018.
2.2.
[eiser] is eigenaar van een perceel met kadastraal nummer [kadasternummer 4], dat achter de percelen van [gedaagde] ligt. Dit perceel, een weiland, heeft hij in december 2018 gekocht van de familie [betrokkene 3] en verhuurt hij aan een boer die daar schapen laat lopen. De boer controleert drie keer per dag of alle schapen er nog zijn en maakt daarbij gebruik van een pad dat over het erf van [gedaagde] naar het achterliggende weiland van [eiser] loopt (hierna: het pad). Daarnaast moet het weiland worden onderhouden.
2.3.
De situatie ziet er als volgt uit op de kadastrale kaart:

{AFBEELDING 1}

2.4.
In artikel 22 van de koopovereenkomst van 13 november 2018 tussen [gedaagde] en [betrokkene 2] staat dat er een recht van overpad
isvoor het achterliggende weiland en dat er een overpad
wordt gevestigdvoor het stukje weiland naast het perceel. Dit artikel luidt als volgt:

Er is een recht van overpad voor het achter liggende weiland en er wordt een recht van overpad gevestigd voor het stukje weiland naast het perceel aan de noordkant wat ook ligt naast de schuur. Het recht van overpad zal zoveel mogelijk langs de noordkant lopen. De eigenaar van [adres] [plaats] en de eigenaar van het weiland zullen dit met elkaar afstemmen. Tevens zal dit vastgelegd moeten worden in de akte van levering bij de notaris.”
2.5.
De percelen zijn bij akte van levering van 18 januari 2019 aan [gedaagde] geleverd. In deze akte staat onder het kopje ‘
Omschrijving erfdienstbaarheden, kwalitatieve bedingen en/of bijzondere verplichtingen’ dat wordt verwezen naar een akte van levering, ingeschreven in de registers op 24 december 2001. In deze laatste akte is een erfdienstbaarheid gevestigd (hierna: de oorspronkelijke erfdienstbaarheid). De oorspronkelijke erfdienstbaarheid uit 2001 is woordelijk overgenomen in de leveringsakte van 18 januari 2019 en luidt als volgt:

Ter bestendiging van de bestaande toestand wordt bij deze nog de navolgende erfdienstbaarheid gevestigd: de erfdienstbaarheid van weg (met een minimale breedte van drie meter en tachtig centimeter) om te gaan van en naar de openbare weg, zijnde de [adres], ten behoeve van het hierbij verkochte gedeelte van het kadastrale perceel gemeente [plaats], [kadasternummer 5] en ten laste van het bij de verkoper in eigendom verblijvende resterende gedeelte van gemeld perceel, voor agrarisch gerelateerde machines en transporten, welke nodig zijn voor het onderhoud en de bewerking van het aan koper overgedragen weiland. Voor zover in bovengenoemde bepalingen verplichtingen voorkomen welke verkoper verplicht is aan koper op te leggen, doet hij dat bij deze en wordt een en ander bij deze door koper aanvaard. Voor zover het gaat om rechten die ten behoeve van derden zijn bedongen, worden die rechten bij deze tevens door verkoper voor die derden aangenomen. Koper verklaart dat hij zo spoedig mogelijk zorg zal dragen voor een eigen toegang, zodat men te voet, alsmede met aan de hand geleide rijwielen of kleine voertuigen, kan komen van en gaan naar het bij deze akte in eigendom verkregen registergoed (weiland en paardenbak) over een perceel dat in eigendom is als bij hem koper of in eigendom is bij een vennootschap van koper.”
2.6.
De leveringsakte van 18 januari 2019 vermeldt dat het perceel met kadastraal nummer [kadasternummer 5] (te weten: het heersende erf zoals genoemd in bovenstaand citaat van de oorspronkelijke erfdienstbaarheid) is overgegaan in percelen [kadasternummer 6] en [kadasternummer 7], dat perceel [kadasternummer 6] is overgegaan in percelen [kadasternummer 8] en [kadasternummer 1] en dat met perceel [kadasternummer 7] nu wordt bedoeld perceel [kadasternummer 4].
2.7.
In de akte van levering van 18 januari 2019 wordt een erfdienstbaarheid gevestigd ten gunste van perceel met nummer [kadasternummer 8]. Die luidt, voor zover relevant, als volgt:

VESTIGING ERFDIENSTBAARHEID
Bij deze wordt nog de navolgende erfdienstbaarheid gevestigd:
de erfdienstbaarheid van weg (met een minimale breedte van drie meter en tachtig centimeter) om te gaan van en naar de openbare weg, zijnde de [adres], ten behoeve van het kadastrale perceel gemeente [plaats], sectie B nummer [kadasternummer 8] en ten laste van het kadastrale perceel gemeente [plaats], sectie B nummer [kadasternummer 1], voor gebruik als weiland voor vee, agrarisch gerelateerde machines en transporten, welke nodig zijn voor het onderhoud en de bewerking van het kadastrale perceel gemeente [plaats], sectie B nummer [kadasternummer 8]. Tevens mag de weg worden gebruikt als voetpad voor mens en dier in het kader van voormeld gebruik als weiland en als rijweg voor alle motorische en niet-motorische vervoersmiddelen.”
2.8.
Partijen zijn erachter gekomen dat de oorspronkelijke erfdienstbaarheid door een ruilverkaveling in 2006 is komen te vervallen.
2.9.
De notaris heeft op 31 januari 2019 een conceptakte van rectificatie van de overdrachtsakte opgesteld, met bijbehorende volmachten. De conceptakte van rectificatie vermeldt dat in de akte van 18 januari 2019 een onjuistheid en onvolledigheid voorkomt, in die zin dat bij de vestiging van erfdienstbaarheid van weg, abusievelijk het perceel gemeente [plaats], sectie B nummer [kadasternummer 4] (te weten: het perceel van [eiser]) niet wordt genoemd. Deze onvolledigheid wordt in de conceptakte van rectificatie als volgt gerectificeerd (het onderstreepte gedeelte laat de wijzigingen zien ten opzichte van de reeds gevestigde erfdienstbaarheid ten gunste van perceel [kadasternummer 8]):

VESTIGING ERFDIENSTBAARHEID
Bij deze wordt nog de navolgende erfdienstbaarheid gevestigd:
de erfdienstbaarheid van weg (met een minimale breedte van drie meter en tachtig centimeter) om te gaan van en naar de openbare weg, zijnde de [adres], ten behoeve vande kadastrale percelengemeente [plaats], sectie B nummers[kadasternummer 8]en [kadasternummer 4]en ten laste van het kadastrale perceel gemeente [plaats], sectie B nummer [kadasternummer 1], voor gebruik als weiland voor vee, agrarisch gerelateerde machines en transporten, welke nodig zijn voor het onderhoud en de bewerking van het kadastrale perceel gemeente [plaats], sectie B nummer [kadasternummer 8]. Tevens mag de weg worden gebruikt als voetpad voor mens en dier in het kader van voormeld gebruik als weiland en als rijweg voor alle motorische en niet-motorische vervoersmiddelen.”
2.10.
Deze rectificatie is niet tot stand gekomen. [gedaagde] weigerde de akte van rectificatie te ondertekenen omdat de in de conceptakte van rectificatie te vestigen erfdienstbaarheid een verzwaring inhield ten opzichte van de oorspronkelijke erfdienstbaarheid.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, voor zoveel mogelijk uitvoer bij voorraad:
- primair voor recht te verklaren dat het recht van erfdienstbaarheid, ten behoeve van het perceel met kadastraal nummer [kadasternummer 4] en ten laste van het perceel met kadastraal nummer [kadasternummer 1], is gevestigd op grond van verkrijgende verjaring;
- subsidiair voor recht te verklaren dat het recht van erfdienstbaarheid, ten behoeve van het perceel met kadastraal nummer [kadasternummer 4] en ten laste van het perceel met kadastraal nummer [kadasternummer 1], is gevestigd op grond van bevrijdende verjaring;
- meer subsidiair voor recht te verklaren dat [gedaagde] tekortgeschoten is in de nakoming van de koopovereenkomst en [gedaagde] te veroordelen tot nakoming van artikel 22 van de koopovereenkomst, in die zien dat een erfdienstbaarheid ten behoeve van het perceel met kadastraal nummer [kadasternummer 4] en ten laste van het perceel met kadastraal nummer [kadasternummer 1] wordt gevestigd;
- nog meer subsidiair te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de voor de vestiging van de erfdienstbaarheid, ten behoeve van het perceel met kadastraal nummer [kadasternummer 4] en ten laste van het perceel met kadastraal nummer [kadasternummer 1], vereiste notariële akte;
- zowel primair als subsidiair [gedaagde] hoofdelijk en tegen behoorlijk bewijs van kwijting te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover, indien deze kosten niet binnen twee weken na het in dezen te wijzen vonnis zijn voldaan.
3.2.
Na een eiswijziging heeft [eiser] toegevoegd dat wordt gevorderd om een erfdienstbaarheid te vestigen gelijk aan de erfdienstbaarheid zoals omschreven in de conceptakte van rectificatie (zie r.o. 2.9).
3.3.
[gedaagde] voert verweer en vindt dat de vordering van [eiser] moet worden afgewezen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.

4.De beoordeling

4.1.
Artikel 5:72 BW bepaalt dat erfdienstbaarheden kunnen ontstaan door vestiging en door verjaring. Niet in geschil is dat in 2001 de oorspronkelijke erfdienstbaarheid is gevestigd ten laste van het huidige perceel van [gedaagde]. Partijen twisten over het antwoord op de vraag of die erfdienstbaarheid is gevestigd ten gunste van het perceel met kadastraal nummer [kadasternummer 4] (zoals [eiser] stelt) of ten gunste van het perceel met nummer [kadasternummer 9] (zoals [gedaagde] stelt).
4.2.
De rechtbank oordeelt dat gelet op de beschrijving van de oorspronkelijke erfdienstbaarheid in de akte van 18 januari 2019 kan worden geconcludeerd dat deze erfdienstbaarheid ten gunste van het perceel met nummer [kadasternummer 4] is gevestigd. In de akte wordt immers toegelicht dat perceel nummer [kadasternummer 5] (te weten: het heersende erf) is overgegaan in percelen [kadasternummer 6] en [kadasternummer 7], dat perceel [kadasternummer 6] is overgegaan in percelen [kadasternummer 8] en [kadasternummer 1] en dat met perceel [kadasternummer 7] nu wordt bedoeld perceel [kadasternummer 4]. In deze toelichting wordt het perceel met nummer [kadasternummer 9] niet genoemd. Dat het om het perceel met nummer [kadasternummer 4] gaat, blijkt ook uit artikel 22 van de koopovereenkomst, waarin wordt gesproken over een reeds bestaande erfdienstbaarheid ten gunste van het achterliggende weiland. Het achterliggende weiland is het perceel met nummer [kadasternummer 4].
4.3.
Tussen partijen staat vast dat de oorspronkelijke erfdienstbaarheid in 2006 door ruilverkaveling is komen te vervallen en daardoor niet langer in de openbare registers staat ingeschreven. Daarom moet worden beoordeeld of een erfdienstbaarheid is ontstaan door verjaring.
4.4.
[eiser] stelt primair dat de erfdienstbaarheid in dit geval is verkregen door verkrijgende verjaring zoals bedoeld in artikel 3:99 BW. Daarvoor is vereist dat [eiser] (of zijn rechtsvoorganger) ten minste tien jaar bezitter te goeder trouw is.
Tien jaar onafgebroken bezit
4.5.
Bezit is het houden van een goed voor zichzelf (artikel 3:107 BW). De vraag of iemand bezitter is, moet worden beantwoord naar verkeersopvatting, met inachtneming van de regels die in de daaropvolgende wetsartikelen worden gegeven en overigens op grond van uiterlijke feiten (artikel 3:107 lid 1 BW in verbinding met artikel 3:108 BW). Er geldt een objectieve maatstaf. Daarnaast moet het bezit ‘niet dubbelzinnig’ en ‘openbaar’ zijn. Van ondubbelzinnig bezit kan alleen sprake zijn wanneer de bezitter zich zodanig gedraagt dat de eigenaar tegen wie de verjaring loopt, daaruit niet anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert (in dit geval) rechthebbende van de erfdienstbaarheid te zijn.
4.6.
[eiser] stelt dat zijn rechtsvoorganger, [betrokkene 3], voor de aankoop van het perceel door [eiser] in 2018 zich gedroeg als bezitter van de erfdienstbaarheid. Volgens [eiser] was de kortste weg om via het eigen terrein van [betrokkene 3] naar het achterliggende weiland te lopen, maar maakten auto’s en andere voertuigen gebruik van het pad over het erf van [betrokkene 2] (nu het erf van [gedaagde]). Daarnaast stelt [eiser] dat na zijn aankoop van het weiland in 2018 zowel hij als de schapenboer gebruik maakt van het pad.
4.7.
[gedaagde] betwist bij gebrek aan wetenschap dat [betrokkene 3] de erfdienstbaarheid gedurende tien jaar onafgebroken in bezit heeft gehad. Volgens [gedaagde] maakt het feit dat [betrokkene 3] een eigen toegang had tot het achterliggende weiland het onaannemelijk dat de erfdienstbaarheid onafgebroken in bezit is geweest.
4.8.
Omdat de oorspronkelijke erfdienstbaarheid in 2006 door de herverkaveling is komen te vervallen, is de verjaringstermijn in 2006 gestart. Omdat [betrokkene 3] het perceel met nummer [kadasternummer 4] in 2018 heeft verkocht aan [eiser] moet, mede gelet op hetgeen hierna in 4.12 en 4.13 wordt overwogen, worden beoordeeld of [betrokkene 3] in de periode 2006 tot 2016 zich heeft gedragen als bezitter.
4.9.
De rechtbank oordeelt dat is voldaan aan het bezitsvereiste. Uit de oorspronkelijke erfdienstbaarheid blijkt dat deze eruit bestond dat het pad mocht worden gebruikt door agrarisch gerelateerde machines en transporten “
welke nodig zijn voor het onderhoud en de bewerking van het (..) weiland”. [eiser] heeft aangevoerd dat het weiland onderhouden moet worden door onder meer het gras te maaien en greppels schoon te maken en dat dit onderhoud altijd is gepleegd na gebruikmaking van het pad over het erf van [gedaagde]. [gedaagde] heeft erkend dat dit onderhoud moet plaatsvinden omdat er anders waterproblemen (waaronder mogelijke overstromingen) optreden. Zij heeft niet betwist dat dit onderhoud plaatsvond met gebruikmaking van het pad dat over haar erf loopt. De rechtbank stelt daarmee vast dat de bezitsdaden van [betrokkene 3] er in ieder geval uit bestonden dat het pad werd gebruikt om met behulp van agrarische machines en voertuigen het achterliggende weiland te onderhouden.
4.10.
[eiser] heeft in het licht van de betwisting van [gedaagde] onvoldoende onderbouwd gesteld dat het pad door [betrokkene 3] in de periode van 2006 tot 2016 ook voor andere doeleinden werd gebruikt. Dit is ook minder aannemelijk omdat in de oorspronkelijke erfdienstbaarheid staat dat de koper ([betrokkene 3]) zo spoedig mogelijk zorgdraagt voor een eigen toegang zodat men te voet, en met aan de hand geleide rijwielen of kleine voertuigen, kan komen naar het weiland. [betrokkene 3] had ook daadwerkelijk een eigen toegang tot het weiland. Dat [eiser] en de schapenboer later, te weten: na 2018, het pad ook op andere wijze gebruikten is niet van belang voor de beoordeling van de bezitsdaden die in de periode 2006 tot en met 2016 zijn gepleegd.
4.11.
De omvang van de bezitsdaden is van belang voor de bepaling van de inhoud van de erfdienstbaarheid (zie hierna).
[betrokkene 3] was te goede trouw
4.12.
Iemand is niet te goeder trouw als hij de feiten of het recht, die hem worden tegengeworpen, kende, of als hij die feiten of het recht weliswaar niet kende, maar hij deze feiten of het recht had behoren te kennen (artikel 3:11 BW). De gedachte is dat iedereen een zekere mate van zorg moet betrachten om een onjuiste voorstelling van zaken te voorkomen. De vraag welke eisen men aan de goede trouw mag stellen in verband met de mogelijkheid van raadpleging van de openbare registers wordt in aanvulling op artikel 3:11 BW beantwoord door artikel  3:23 BW. Dit artikel bepaalt dat het beroep op goede trouw niet wordt aanvaard, wanneer dit beroep insluit een beroep op onbekendheid met feiten die door raadpleging van de registers zouden zijn gekend.
4.13.
[betrokkene 3] had – gelet op het feit dat hij een partij was bij de vestiging van de erfdienstbaarheid in 2001 – geen reden om de registers te raadplegen over het bestaan van de erfdienstbaarheid. Daarnaast heeft [eiser] onbetwist aangevoerd dat het gebruik van de erfdienstbaarheid voor het onderhoud van het weiland werd voortgezet na 2006 met toestemming van [betrokkene 2]. Ook hieruit volgt dat [betrokkene 3] geen reden had om de registers te raadplegen. Het feit dat [betrokkene 3] de registers (blijkbaar) niet heeft geraadpleegd staat dan ook niet aan het aannemen van goede trouw in de weg. Omdat [betrokkene 3] te goeder trouw was en de erfdienstbaarheid gedurende tien jaar onafgebroken in bezit heeft gehad, is de erfdienstbaarheid in 2016 door verkrijgende verjaring (artikel 5:72 in verbinding met 3:99 BW) ontstaan voordat [eiser] eigenaar werd van het perceel.
Conclusie en inhoud van de erfdienstbaarheid
4.14.
De conclusie is dat de erfdienstbaarheid die voor de ruilverkaveling bestond door verjaring opnieuw is ontstaan, en wel in 2016. Dat betekent dat [gedaagde] is gebonden aan de erfdienstbaarheid die reeds door verjaring ten laste van [gedaagde] voorganger ([betrokkene 2]) was verkregen. Dat maakt dat de primaire vordering toewijsbaar is, met dien verstande dat partijen ook twisten over de inhoud van de erfdienstbaarheid.
4.15.
Volgens [gedaagde] kan de erfdienstbaarheid hoogstens gelijk worden gesteld aan de oorspronkelijke erfdienstbaarheid (te weten dat het pad alleen mag worden gebruikt door, kort gezegd, agrarische voertuigen voor de onderhoud van het weiland). [eiser] vordert dat de inhoud van de erfdienstbaarheid gelijk wordt gesteld aan de erfdienstbaarheid zoals omschreven in de conceptakte van rectificatie. Dit betekent dat het pad ook mag worden gebruikt als voetpad voor mens en dier en als rijweg voor alle motorische en niet-motorische vervoersmiddelen.
4.16.
Toewijzing van de vordering van [eiser] zou neerkomen op een verzwaring van de erfdienstbaarheid ten opzichte van de oorspronkelijke erfdienstbaarheid. Daarvoor bestaat geen juridische grondslag. [eiser] heeft ter zitting betoogd dat [betrokkene 2] en [gedaagde] tijdens de bijeenkomst van de notaris op 18 januari 2019 overeenstemming hebben bereikt over een nieuw te vestigen erfdienstbaarheid ten behoeve van perceel nummer [kadasternummer 4]. [gedaagde] betwist dat hierover overeenstemming was bereikt en heeft daarentegen verklaard dat de gemoederen tijdens de bespreking al hoog opliepen. Dit brengt mee dat [eiser] zijn stelling over het bestaan van overeenstemming over een uitbreiding van de oorspronkelijke erfdienstbaarheid onvoldoende heeft onderbouwd.
4.17.
Tot slot sluit de oorspronkelijke erfdienstbaarheid beter aan bij de bezitsdaden zoals die hiervoor zijn vastgesteld: te weten het gebruik van het pad om met agrarische voertuigen onderhoud te plegen. De conclusie is dat de inhoud van de erfdienstbaarheid die door verjaring is ontstaan gelijk is aan de oorspronkelijke erfdienstbaarheid. De rechtbank zal daarom het gevorderde in die zin beperkt toewijzen.
Proceskosten
4.18.
Omdat beide partijen gedeeltelijk over en weer in het gelijk worden gesteld, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat de erfdienstbaarheid, ten behoeve van het perceel met huidig kadastraal nummer [kadasternummer 4] en ten laste van het perceel met huidig kadastraal nummer [kadasternummer 1], zoals deze was (met aanduiding van toenmalige kadastrale nummers) ingeschreven op 24 december 2001 en woordelijk is overgenomen in de leveringsakte van 18 januari 2019 met aanduiding van de huidige kadastrale nummers maar nadien door herverkaveling is vervallen, door verkrijgende verjaring opnieuw is ontstaan,
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Bouwers en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2024.