ECLI:NL:RBNHO:2024:12408

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 december 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
11381935 \ VV EXPL 24-96
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil tussen eiser en de gemeente Zaandam over onterecht opgelegde aanslagen en beslaglegging

In deze zaak, die voor de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland is behandeld, vordert eiser, vertegenwoordigd door A.K. Awadzi, schadevergoeding van de gemeente Zaandam, vertegenwoordigd door C.J. Loggen-ten Hoopen, naar aanleiding van twee aanslagen die de gemeente op eiser heeft opgelegd. Eiser heeft de aanslagen, die betrekking hebben op parkeerbelasting en gemeentebelastingen, onbetaald gelaten, wat heeft geleid tot dwangbevelen en beslaglegging op zijn voertuigen. Eiser stelt dat de aanslagen onrechtmatig zijn, omdat deze zijn opgelegd zonder menselijk toezicht en met gebruik van geautomatiseerde processen. Hij vordert onder andere de vernietiging van de dwangbevelen, opheffing van de beslagen, en schadevergoeding van € 22.500,00.

De kantonrechter heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de aanslagen nietig zijn. De rechter oordeelt dat in kort geding geen uitspraak kan worden gedaan die een bestaande rechtstoestand wijzigt, en dat de aanslagen onherroepelijk zijn. De vordering tot opheffing van de beslagen wordt afgewezen, omdat niet is aangetoond dat er sprake is van een noodtoestand voor eiser. Ook de vordering tot schadevergoeding wordt afgewezen, omdat niet is aangetoond dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld. Eiser wordt in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten van de gemeente betalen, die zijn begroot op € 678,00.

De kantonrechter concludeert dat de gemeente gerechtigd was om beslag te leggen op de voertuigen van eiser, en dat er geen basis is voor de vorderingen van eiser. Het vonnis is uitgesproken op 4 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zaanstad
Zaaknummer: 11381935 \ VV EXPL 24-96
Vonnis in kort geding van 4 december 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: dhr. A.K. Awadzi
tegen
DE GEMEENTE ZAANDAM,
te Zaandam,
gedaagde partij,
hierna te noemen: De gemeente
gemachtigde: mr. C.J. Loggen-ten Hoopen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de producties van de gemeente
- de mondelinge behandeling van 20 november 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van de gemeente

2.De feiten

2.1.
De gemeente heeft [eiser] op 25 augustus 2022 een aanslag Parkeerbelasting 2022 en op 31 mei 2023 een aanslag Gemeentebelastingen 2023 toegestuurd. [eiser] heeft deze aanslagen onbetaald gelaten, waarna de gemeente op 8 december 2023 twee dwangbevelen aan [eiser] heeft betekend. Ook naar aanleiding hiervan is [eiser] niet tot betaling overgegaan.
2.2.
Vanwege het uitblijven van betaling heeft de gemeente op 3 september 2024 beslag laten leggen op meerdere voertuigen van [eiser] .

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - € 22.500,00 aan schadevergoeding, vernietiging van de dwangbevelen, opheffing van de door de gemeente op de voortuigen van [eiser] gelegde beslagen, de verplichting tot het verstrekken van bepaalde documenten en tot betaling van de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan vordering ten grondslag dat de door de gemeente opgelegde aanslagen nietig zijn, omdat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door bij het uitvaardigen van de dwangbevelen gebruik te maken van geautomatiseerde processen en de dwangbevelen zonder menselijk toezicht worden uitgevaardigd. Ook is er sprake van valsheid in geschrifte. Omdat de dwangbevelen nietig zijn, is er door de gemeente ten onrechte beslag gelegd. De beslagen moeten dan ook worden opgeheven en de gemeente dient de schade die [eiser] als gevolg van de onterechte beslaglegging heeft geleden vergoeden. Deze schade bestaat uit inkomensverlies als gevolg van het niet kunnen verkopen van de voertuigen en uit kosten die [eiser] heeft gemaakt voor het inschakelen van juridische bijstand.
3.3.
De gemeente voert verweer en voert aan dat de dwangbevelen voldaan aan de daarvoor geldende wettelijke bepalingen. Van onrechtmatig handelen door de gemeente is dan ook geen sprake en het verzoek tot het opheffen van de beslagen moet daarom worden afgewezen. Daar komt bovendien bij dat [eiser] het door hem gevorderde bedrag aan schadevergoeding niet heeft onderbouwd.

4.De beoordeling

4.1.
Hoewel de dagvaarding niet geheel duidelijk is, begrijpt de kantonrechter op basis van hetgeen [eiser] op de zitting naar voren heeft gebracht dat [eiser] voornamelijk wil dat de opgelegde aanslagen nietig worden verklaard, de beslagen op zijn voertuigen worden opgeheven en dat de gemeente wordt veroordeeld tot betaling van € 20.000,00 aan schadevergoeding.
4.2.
Uitgangspunt is allereerst dat een vordering in kort geding alleen kan worden toegewezen als [eiser] daarbij een spoedeisend belang heeft. Dat is het geval, nu het hier in feite gaat om een executiegeschil.
4.3.
Verder is voor toewijzing van de vordering in dit kort geding vereist dat de aan die vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vordering in een nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
4.4.
Vooropgesteld wordt dat ieder die in Nederland woont, leeft of verblijft zich dient te houden aan de in Nederland geldende regels waaronder ook het betalen van belasting. Een gemeente is in beginsel dan ook gerechtigd belastingen op te leggen aan in de gemeente woonachtige burgers.
4.5.
Ten aanzien van de door [eiser] gevorderde vernietiging van de aan hem opgelegde aanslagen geldt dat dit in kort geding niet kan worden toegewezen. Vanwege het karakter van het kort geding mag een rechter in kort geding namelijk geen uitspraak doen waarmee een bestaande rechtstoestand wordt gewijzigd, opgeheven of een nieuwe rechtstoestand in het leven wordt geroepen. Dat gebeurt wel als de gevorderde vernietiging zal worden toegewezen. Daar komt bij dat het niet aannemelijk is dat een vordering tot vernietiging in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Daarvoor is van belang dat de aan [eiser] opgelegde aanslagen onherroepelijk zijn. [eiser] heeft weliswaar aangevoerd dat hij in bezwaar is gegaan tegen de aanslagen, maar de gemeente heeft dit weersproken en [eiser] heeft zijn stelling dat hij wel bezwaar heeft gemaakt onvoldoende onderbouwd. Voor zover de overgelegde brieven van 20 november 2023 en 15 april 2024 al als bezwaarschriften kunnen worden gezien, geldt dat deze pas aan de gemeente zijn verstuurd na afloop van de bezwaartermijn en om die reden niet meer in behandeling hoefden te worden genomen.
4.6.
Ten aanzien van de gevorderde opheffing van de gelegde beslagen op de voertuigen van [eiser] geldt dat in een executieprocedure bij de burgerlijke (voorzieningen)rechter bestuursrechtelijke vragen die verband houden met de rechtmatigheid van een onderliggende (invorderings- / naheffings)beschikking in beginsel geen rol (meer) mogen spelen. Dergelijke vragen horen, zo blijkt uit de wetsgeschiedenis, thuis in de bezwaar- en beroepsprocedures die mogelijk aan de tenuitvoerlegging van het dwangbevel zijn voorafgegaan. [1] Dit brengt met zich mee dat het verweer van [eiser] over de wijze waarop de aanslag is opgelegd en of daarbij is voldaan aan de daarvoor geldende eisen voor deze procedure niet van belang is.
4.7.
De executierechter kan dus slechts staking van de tenuitvoerlegging van een executoriale titel bevelen als hij van oordeel is dat de executant (i.c. de gemeente) – mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerden (i.c. [eiser] ) die door de executie zullen worden geschaad – geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal onder meer het geval kunnen zijn als de executoriale titel klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of als de executie op grond van naderhand gebleken feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerden een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor onverwijlde executie niet kan worden aanvaard. [2] Onvoldoende gebleken is echter dat als gevolg van het beslag een noodtoestand aan de zijde van [eiser] is of zal ontstaan. [eiser] heeft weliswaar aangevoerd dat hij door het beslag inkomensverlies leidt doordat hij de voortuigen waar beslag op is gelegd niet kan verkopen, maar dat is niet voldoende om aan te nemen dat er sprake is van een noodtoestand. Bovendien heeft [eiser] dit standpunt op geen enkele manier onderbouwd, waardoor niet aannemelijk is dat het verzoek tot opheffing in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Het verzoek tot opheffing van de gelegde beslagen wordt dan ook afgewezen.
4.8.
Tot slot is de kantonrechter van oordeel dat niet met voldoende mate van zekerheid aannemelijk is dat de schade die door [eiser] wordt gevorderd in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Dus wordt die eis ook niet toegewezen in dit kort geding.
4.9.
Zoals de kantonrechter het nu ziet en ook volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen, is het standpunt onjuist dat de gemeente een onrechtmatige daad heeft gepleegd. Er is dan ook geen reden waarom de gemeente schadevergoeding zou moeten betalen. De aan [eiser] opgelegde aanslagen zijn onherroepelijk en ondanks de aan hem betekende dwangbevelen is hij niet tot betaling overgegaan. De gemeente was daardoor gerechtigd beslag te leggen op de voertuigen van [eiser] . In wat in de dagvaarding naar voren is gebracht en hetgeen op de zitting is besproken, wordt geen basis gezien voor het oordeel dat de gemeente dat niet heeft mogen doen of dat zij misbruik heeft gemaakt van bevoegdheid.
4.10.
Tot slot heeft [eiser] nog gevorderd dat de kantonrechter de gemeente veroordeelt een groot aantal documenten, waaronder mandaten, volmachten en notariële aktes te overleggen. Ook dit deel van de vordering wordt afgewezen, omdat onvoldoende concreet is welke stukken [eiser] precies wenst te ontvangen en welk belang hij daar bij heeft.
4.11.
De conclusie is dat de vordering van [eiser] wordt afgewezen.
4.12.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van De Gemeente Zaandam worden begroot op:
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
678,00
4.13.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 678,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Flipse en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2024.

Voetnoten

1.Vgl. Kamerstukken II, 2003-2004, 29 702, nr. 3, p. 25; Hof Den Bosch
2.onder meer HR 22 april 1983, NJ 1984/145 en HR 22 december 2006, NJ 2007/173