ECLI:NL:RBNHO:2024:12383

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
15/290178-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging zware mishandeling, veroordeling voor mishandeling, wapenbezit en vernieling met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 28 november 2024 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling, mishandeling, wapenbezit en vernieling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling, omdat niet bewezen kon worden dat hij opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had willen toebrengen. Wel zijn de feiten van mishandeling, wapenbezit en vernieling bewezen verklaard. De verdachte had op 2 november 2023 zijn vader mishandeld door hem met een metalen pijp tegen de rug te slaan. Daarnaast had hij een patroonhouder en munitie voorhanden, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie. Ook had hij op 27 augustus 2023 een auto van een ander beschadigd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en legde een gevangenisstraf op van 70 dagen, waarvan 33 dagen voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden, waaronder een proeftijd van 2 jaar en meldplicht bij de reclassering. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij voor de materiële schade die hij had geleden door de vernieling van zijn auto. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van € 100,00 voor de kosten van het eigen risico, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om zich te laten behandelen door een zorgverlener en zich aan de huisregels te houden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/290178-23 & 15/258820-23 (t.t.z. gev.) (P)
Uitspraakdatum: 28 november 2024
Tegenspraak ex artikel 279 Wetboek van Strafvordering (Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 november 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1].
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Loon en van hetgeen zijn raadsman, mr. V.R.C. Shukrula, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
(parketnummer 15/290178-23)
feit 1primairhij, op of omstreeks 2 november 2023 te Egmond aan den Hoef, gemeente Bergen (NH), in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een metalen pijp, althans een hard voorwerp, (met kracht) in/op/tegen het hoofd en/of rug, althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairhij, op of omstreeks 2 november 2023 te Egmond aan den Hoef, gemeente Bergen (NH), in elk geval in Nederland, zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat,
[slachtoffer 1], heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] met een metalen pijp, althans een hard en/of scherp voorwerp, (met kracht) in/op/tegen het hoofd en/of rug, althans het lichaam, te slaan;
feit 2hij, op of omstreeks 2 november 2023 te Egmond aan den Hoef, gemeente Bergen (NH), in elk geval in Nederland, (een onderdeel van) een wapen van categorie III onder I van de Wet wapens en munitie te weten, een patroonmagazijn, zijnde een hulpstuk en/of onderdeel dat van wezenlijke aard is en specifiek bestemd voor een pistool van het merk Walther, type Umarex P22, kaliber 22 longrifle, voorhanden heeft gehad;
feit 3hij op of omstreeks 2 november 2023 te Egmond aan den Hoef, gemeente Bergen (NH), in elk geval in Nederland, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
47 kogelpatronen van het kaliber .22 longrifle voorhanden heeft gehad;
feit 4(parketnummer 15/258820-23)
hij, op of omstreeks 27 augustus 2023 te Alkmaar opzettelijk en wederrechtelijk een auto, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde feit. Volgens de raadsman is er geen sprake van het slaan tegen het hoofd. Op de camerabeelden is volgens de raadsman te zien dat de verdachte op de rug slaat van het slachtoffer.
De raadsman heeft ook vrijspraak bepleit van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten, omdat niet bewezen kan worden dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de in zijn woning aangetroffen wapens en munitie.
Ten aanzien van de onder 1 subsidiair en onder 4 ten laste gelegde feiten heeft de raadsman zich gerefereerd.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde feit
Met de officier van justitie en de raadsman van de verdachte is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair ten laste is gelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Op grond van de inhoud van het dossier, waaronder de getoonde camerabeelden ter terechtzitting (bestandsnaam: beelden 2 november 2023) en het verhandelde ter terechtzitting kan weliswaar worden vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer heeft geslagen met een ijzeren staaf, maar niet dat hij het slachtoffer raakt op het hoofd. Uit de ter terechtzitting bekeken beelden leidt de rechtbank af dat de verdachte de staaf omhoog en vervolgens naar beneden doet, waarbij hij het slachtoffer op zijn rug raakt (minuut 00:00:09). Voor het slaan tegen het hoofd biedt het dossier ook verder onvoldoende aanknopingspunten.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte het vereiste opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Uit de geweldshandeling die wel kan worden bewezen (slaan op de rug) blijkt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende dat sprake was van een aanmerkelijk kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel.
Het vorenstaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachtes opzet gericht is geweest op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, ook niet in voorwaardelijke vorm. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van hetgeen aan hem primair is ten laste gelegd.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Nadere bewijsoverweging feiten 2 en 3
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling wegens het voorhanden hebben van een wapen en/of munitie in de zin van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie allereerst is vereist dat de verdachte het betreffende wapen of de munitie bewust aanwezig heeft gehad. Die bewustheid hoeft zich niet uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. Verder is voor de bewezenverklaring van dat voorhanden hebben nodig dat de verdachte de feitelijke macht over het wapen of de munitie heeft kunnen uitoefenen in de zin dat hij daarover heeft kunnen beschikken.
Uit het dossier volgt dat in de woning van de verdachte een (onderdeel van een) wapen en munitie is aangetroffen. De patroonhouder werd aangetroffen in de lade van de salontafel en een doosje met munitie werd aangetroffen achter een bankkussen op de bank in de woonkamer. Twee kogelpatronen werden aangetroffen in de lade van het nachtkastje in de slaapkamer. Ook werd er een kogelpatroon aangetroffen op de salontafel in de woonkamer.
De rechtbank neemt als uitgangspunt dat de hoofdbewoner geacht wordt te weten welke goederen zich in zijn woning bevinden en dat hij verantwoordelijk is voor de in zijn woning aanwezige goederen, tenzij er omstandigheden aannemelijk worden waaruit voortvloeit dat dit in dit geval anders is. Gelet op de plaatsen waar de patroonhouder en de munitie zijn aangetroffen, is de rechtbank van oordeel dat van de verdachte daarvoor een redelijke verklaring mag worden verlangd. De gegeven verklaring dat er andere personen in de woning zijn geweest, heeft niet gelden als een redelijke verklaring. Alleen al omdat de verdachte een en ander op geen enkele wijze heeft geconcretiseerd, waardoor deze verklaring niet toetsbaar is. Nu de verdachte geen redelijke verklaring heeft gegeven, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de patroonhouder en de munitie en dat hij daarover ook heeft kunnen beschikken. De rechtbank acht dan ook feiten 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
(parketnummer 15/290178-23)
feit 1
subsidiairhij, op 2 november 2023 te Egmond aan den Hoef, gemeente Bergen (NH), zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, [slachtoffer 1], heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] met een metalen pijp, tegen de rug, althans het lichaam, te slaan;
feit 2hij, op 2 november 2023 te Egmond aan den Hoef, gemeente Bergen (NH), (een onderdeel van) een wapen van categorie III onder I van de Wet wapens en munitie te weten, een patroonmagazijn, zijnde een hulpstuk en/of onderdeel dat van wezenlijke aard is en specifiek bestemd voor een pistool van het merk Walther, type Umarex P22, kaliber 22 longrifle, voorhanden heeft gehad;
feit 3hij op 2 november 2023 te Egmond aan den Hoef, gemeente Bergen (NH), munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 47 kogelpatronen van het kaliber .22 longrifle voorhanden heeft gehad;
feit 4(parketnummer 15/258820-23)
hij, op 27 augustus 2023 te Alkmaar opzettelijk en wederrechtelijk een auto, die aan [slachtoffer 2], toebehoorde heeft beschadigd.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1, subsidiair
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat;
feit 2 en feit 3
telkens: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 4
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 70 dagen, waarvan 33 dagen voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van 2 jaar. Aan het voorwaardelijk deel dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden, zoals door de reclassering is geadviseerd.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman acht de straf die door de officier van justitie is gevorderd passend. Hij heeft in dit verband verwezen naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Teruggaan naar de gevangenis is niet in het belang van de verdachte.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn vader. De verdachte heeft zijn vader tegen het lichaam geslagen met een ijzeren staaf. Voor het slachtoffer is dit erg beangstigend en pijnlijk geweest. Door op deze wijze te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank vindt dit een ernstig feit.
De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan wapenbezit. In de woning van de verdachte zijn een patroonhouder en een grote hoeveelheid munitie aangetroffen. Het ongecontroleerde bezit van wapens, of wezenlijke onderdelen daarvan, en munitie vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en heeft een enorme maatschappelijke impact. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de beschadiging van de auto van de stiefvader van zijn ex-partner door met een knuppel de beide koplampen en de rechterspiegel stuk te slaan. Door aldus te handelen heeft de verdachte geen respect getoond voor andermans eigendommen.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een Uittreksel Justitiële Documentatie van 16 augustus 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor wapenbezit. De verdachte is eerder veroordeeld voor mishandeling van zijn vader, maar dit is een veroordeling van meer dan vijf jaar geleden.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 29 maart 2024 van Reclassering Nederland. Uit het rapport volgt dat er sprake is van een reeds jarenlange problematische relatie tussen de verdachte en zijn vader. Er zijn vermoedens van LVB-problematiek, maar dit zou tot op heden niet nader
onderzocht zijn. Daarnaast is er sprake van een verstoorde emotieregulatie, hetgeen door de verdachte wordt onderkend. Hij volgt hiervoor op dit moment in een vrijwillig kader psychomotorische therapie (PMT) bij GGZ Noord-Holland-Noord en zal op korte termijn starten met traumabehandeling. Na jarenlange instabiliteit op diverse leefgebieden had hij zijn leven voorafgaand aan de onderhavig feiten ogenschijnlijk beter op orde. Er is sprake van een zelfstandige woning, een stabiel inkomen en er zouden geen schulden meer zijn dan wel betalingsregelingen zijn getroffen, die door de verdachte worden nagekomen. Het contact met zijn moeder en zus ervaart de verdachte als steunend. Het risico op recidive wordt geschat op gemiddeld. Geadviseerd wordt om aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling.
Op te leggen straf
De rechtbank is gelet op de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten van oordeel dat een gevangenisstraf passend en geboden is. De rechtbank acht in dit geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gelijk aan de duur van het door de verdachte reeds ondergane voorarrest, passend. Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen als waarschuwing aan de verdachte dat hij zich moet onthouden van het plegen van strafbare feiten in de toekomst. De rechtbank zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren. Aan de proeftijd zal de rechtbank als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling opleggen.
7. Beslissing met betrekking tot in beslag genomen, niet teruggegeven voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een bus pepperspray, dient te worden onttrokken aan het verkeer. Dit voorwerp behoort de verdachte toe en is aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten waarvan hij wordt verdacht. Dit voorwerp kan dienen tot het begaan van soortgelijke feiten en tevens is het ongecontroleerde bezit van voormelde in beslag genomen voorwerp in strijd met de wet of het algemeen belang.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 7.594,10 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het onder 4 ten laste gelegde feit heeft geleden. De gestelde schade bestaat uit schade aan de auto van
€ 7.074,10, het eigen risico van € 100 en de schade aan het horloge van € 420. Weliswaar is de schade aan de auto reeds door de verzekeringsmaatschap vergoed, maar hierdoor zal zijn no-claim korting voor de toekomst vervallen. Daarom dient het volledige bedrag alsnog door de verdachte te worden vergoed volgens de benadeelde partij.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot een bedrag van € 100,00 kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard te worden, aangezien de schade aan de auto reeds door de verzekeringsmaatschappij is vergoed. Er is geen rechtstreeks verband tussen de schade aan het horloge en het onder 4 ten laste gelegde feit.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade aan de auto heeft geleden voor een bedrag van € 7.074,10. Uit de overgelegde stukken blijkt dat dit bedrag reeds is vergoed door de verzekeringsmaatschappij. Indien de benadeelde partij stelt dat zijn no claim-korting vervallen is door de aanspraak op de verzekering, dan had hij de schade als gevolg daarvan moeten aantonen en inzichtelijk moeten maken. Dit is niet gebeurd. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat de gestelde schadepost met betrekking tot het horloge het rechtstreeks gevolg is van het hiervoor onder 4 bewezen verklaarde feit. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat dit deel van de vordering wordt afgewezen.
De kosten van het eigen risico zijn naar het oordeel van de rechtbank schade die rechtstreeks is ontstaan door het bewezen verklaarde strafbare feit. Dit deel van de gevorderde schadevergoeding is niet betwist en komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. Het gedeelte van de vordering dat ziet op de gemaakte kosten voor het eigen risico ter hoogte van € 100,00 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 augustus 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 4 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: vernieling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 36b, 36d, 36f, 57, 300, 304, 350 van het Wetboek van Strafrecht.
26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
70 (zeventig)dagen.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
33 (drieëndertig)dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
  • de veroordeelde zich volgens afspraak meldt bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2], zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • de veroordeelde zich laat behandelen door de GGZ Noord Holland, De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling is reeds gestart. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Onttrekt aan het verkeer: 1 bus Pepperspray
Wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 100,00, als vergoeding voor de materiële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 augustus 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het bedrag van € 7.074,10 niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 100,00, bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 2 dagen en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 augustus 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.S. Schoorl, voorzitter,
mr. I.A.M. Tel en mr. S. Mac Donald, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.E. Lee,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 november 2024.