ECLI:NL:RBNHO:2024:12378

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
15/253781-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meerdere winkeldiefstallen en overtredingen van winkelverboden met ISD-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 25 november 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van vier winkeldiefstallen en zes overtredingen van een winkelverbod. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot de ISD-maatregel voor de winkeldiefstallen, gezien zijn recidive en de ernst van de feiten. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het stelen van goederen uit winkels, waaronder chocolade en vleeswaren, en heeft zich wederrechtelijk toegang verschaft tot winkels waar hij een winkelverbod had. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De verdachte heeft de feiten bekend en de rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen, waaronder aangiften en bekennende verklaringen, tot een bewezenverklaring van de feiten besloten. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn kwetsbaarheid en eerdere veroordelingen. De ISD-maatregel is opgelegd voor de duur van twee jaar, met de overweging dat eerdere straffen niet hebben geleid tot gedragsverandering. Voor de overige feiten is de verdachte schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel, omdat deze niet voldeden aan de voorwaarden voor voorlopige hechtenis.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/253781-24, 15/025127-24, ‌15/195324-24 en 15/166739-24 (gev. ttz) (P)
Uitspraakdatum: 25 november 2024
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 november 2024 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1] ,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.H.I. van Dongen en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. M. van der Himst, advocaat te Den Helder, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
15/253781-24 (hierna: zaak A)Feit 1:
hij op of omstreeks 2 juli 2024 te Den Helder winkelgoederen (waaronder chocolade repen), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Feit 2:
hij op of omstreeks 6 augustus 2024 te Schagen winkelgoederen (waaronder vleeswaren), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
15/025127-24 (hierna: zaak B)Feit 1:
hij op of omstreeks 1 november 2023 te Den Helder in het besloten lokaal [slachtoffer 3] te [adres 2] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 25 november 2022 schriftelijk de toegang tot alle filialen welke onderdeel uitmaken van [slachtoffer 3] ontzegd voor de duur van 24 maanden.
Feit 2:
hij op of omstreeks 19 november 2023 te Den Helder in het besloten lokaal [slachtoffer 3] te [adres 3] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 25 november 2022 schriftelijk de toegang tot alle filialen welke onderdeel uitmaken van [slachtoffer 3] ontzegd voor de duur van 24 maanden.
‌15/195324-24 (hierna: zaak C)hij, op of omstreeks 16 juni 2024 te Den Helder in het besloten lokaal, te weten de supermarkt de [slachtoffer 3] , gelegen aan de [adres 3] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen, immers was hem, verdachte, met ingang van 06 november 2023 schriftelijk de toegang tot alle filialen welke onderdeel uitmaken van [slachtoffer 3] ontzegd voor de duur van 24 maanden.
‌15/166736-24 (hierna: zaak D)Feit 1:
hij, op of omstreeks 20 mei 2024 te Den Helder in het besloten lokaal gelegen aan het [adres 4] bij de [slachtoffer 1] (supermarkt), althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 17 augustus 2023 schriftelijk de toegang tot die [slachtoffer 1] (supermarkt) ontzegd voor de duur van 1 jaar.
Feit 2:
hij, op of omstreeks 20 mei 2024 te Den Helder meerdere winkelgoederen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de [slachtoffer 1] (supermarkt), in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Feit 3:
hij, op of omstreeks 29 februari 2024 te Den Helder in het besloten lokaal gelegen aan de [adres 3] 70 bij de [slachtoffer 3] (supermarkt), althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 25 november 2022 schriftelijk de toegang tot die [slachtoffer 3] (supermarkt) ontzegd voor de duur van voor de duur van 24 maanden.
Feit 4:
hij, op of omstreeks 29 februari 2024 te Den Helder meerdere winkelgoederen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de [slachtoffer 3] (supermarkt), in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot de bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat alle tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot de bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. Daarbij zal zij, nu de verdachte de feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan tot een bewezenverklaring is gekomen, namelijk:
Zaak A
Feit 1:
  • De bekennende verklaring van de verdachte, ter terechtzitting van 11 november 2024 afgelegd;
  • Een proces-verbaal van aangifte gedaan door [naam 1] van 2 juli 2024 (dossierpagina 39 e.v., van het procesdossier met parketnummer 15/253781-24).
Feit 2:
  • De bekennende verklaring van de verdachte, ter terechtzitting van 11 november 2024 afgelegd;
  • Een proces-verbaal van aangifte gedaan door [naam 2] van 6 augustus 2024 (dossierpagina 7 e.v., van het procesdossier met parketnummer 15/253781-24);
  • Een proces-verbaal van bevindingen van 6 augustus 2024 (dossierpagina 14 e.v., van het procesdossier met parketnummer 15/253781-24).
Zaak B:
Feit 1:
  • De bekennende verklaring van de verdachte, ter terechtzitting van 11 november 2024 afgelegd;
  • Een schriftelijk bescheid, zijnde een winkelverbod voor de [slachtoffer 3] van 25 november 2022 (dossierpagina 17 e.v., van het procesdossier met parketnummer 15/025127-24);
  • Een proces-verbaal van aangifte gedaan door [naam 3] van 6 november 2023 (dossierpagina 27 e.v., van het procesdossier met parketnummer 15/025127-24).
Feit 2:
  • De bekennende verklaring van de verdachte, ter terechtzitting van 11 november 2024 afgelegd;
  • Een schriftelijk bescheid, zijnde een winkelverbod voor de [slachtoffer 3] van 25 november 2022 (dossierpagina 17 e.v., van het procesdossier met parketnummer 15/025127-24);
  • Een proces-verbaal van aangifte gedaan door [naam 4] (dossierpagina 5 e.v, van het procesdossier met parketnummer 15/025127-24).
Zaak C:
  • De bekennende verklaring van de verdachte, ter terechtzitting van 11 november 2024 afgelegd;
  • Een schriftelijk bescheid, zijnde een winkelverbod voor de [slachtoffer 3] van 6 november 2023 (dossierpagina 30, van het procesdossier met parketnummer 15/195324-24);
  • Een proces-verbaal van aangifte gedaan door [naam 6] van 16 juni 2024 (dossierpagina 14 e.v., van het procesdossier met parketnummer 15/195324-24)
Zaak D:
Feit 1 en feit 2:
  • De bekennende verklaring van de verdachte, ter terechtzitting van 11 november 2024 afgelegd;
  • Een schriftelijk bescheid, zijnde een winkelverbod voor de [slachtoffer 1] van 17 augustus 2023 (dossierpagina 25, van het procesdossier met parketnummer 15/166736-24);
  • Een proces-verbaal van aangifte gedaan door [naam 5] van 20 mei 2024 (dossierpagina 16 e.v.), van het procesdossier met parketnummer 15/166736-24).
Feit 3:
  • De bekennende verklaring van de verdachte, ter terechtzitting van 11 november 2024 afgelegd;
  • Een schriftelijk bescheid, zijnde een winkelverbod voor de [slachtoffer 3] van 25 november 2022 (dossierpagina 35, van het procesdossier met parketnummer 15/166736-24);
  • Een proces-verbaal van aangifte gedaan door [naam 4] van 5 maart 2024 (dossierpagina 31 e.v., van het procesdossier met parketnummer 15/166736-24).
Feit 4:
  • De bekennende verklaring van de verdachte, ter terechtzitting van 11 november 2024 afgelegd;
  • Een proces-verbaal van aangifte gedaan door [naam 4] van 11 maart 2024 (dossierpagina 28 e.v., van het procesdossier met parketnummer 15/166736-24).
De hiervoor genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte alle ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak AFeit 1:
hij op 2 juli 2024 te Den Helder winkelgoederen (waaronder chocolade repen), die aan [slachtoffer 1] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Feit 2:
hij op 6 augustus 2024 te Schagen winkelgoederen (waaronder vleeswaren), die aan [slachtoffer 2] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Zaak B:
Feit 1:
hij op 1 november 2023 te Den Helder in het besloten lokaal bij de [slachtoffer 3] te Vijzelstraat in gebruik, wederrechtelijk is binnengedrongen, immers was hem, verdachte, met ingang van 25 november 2022 schriftelijk de toegang tot alle filialen welke onderdeel uitmaken van [slachtoffer 3] ontzegd voor de duur van 24 maanden.
Feit 2:
hij op 19 november 2023 te Den Helder in het besloten lokaal bij de [slachtoffer 3] te [adres 3] in gebruik, wederrechtelijk is binnengedrongen, immers was hem, verdachte, met ingang van 25 november 2022 schriftelijk de toegang tot alle filialen welke onderdeel uitmaken van [slachtoffer 3] ontzegd voor de duur van 24 maanden.
Zaak C:
hij op 16 juni 2024 te Den Helder in het besloten lokaal, te weten de supermarkt gelegen aan de [adres 3] in gebruik bij de [slachtoffer 3] , wederrechtelijk is binnengedrongen, immers was hem, verdachte, met ingang van 6 november 2023 schriftelijk de toegang tot alle filialen welke onderdeel uitmaken van [slachtoffer 3] ontzegd voor de duur van 24 maanden.
Zaak D:Feit 1:
hij op 20 mei 2024 te Den Helder in het besloten lokaal gelegen aan het [adres 4] bij de [slachtoffer 1] (supermarkt) in gebruik, wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 17 augustus 2023 schriftelijk de toegang tot die [slachtoffer 1] (supermarkt) ontzegd voor de duur van 1 jaar.
Feit 2:
hij op 20 mei 2024 te Den Helder winkelgoederen, die aan de [slachtoffer 1] (supermarkt), toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Feit 3:
hij op 29 februari 2024 te Den Helder in het besloten lokaal gelegen aan de [adres 3] 70 bij de [slachtoffer 3] (supermarkt) in gebruik, wederrechtelijk is binnengedrongen, immers was hem, verdachte, met ingang van 25 november 2022 schriftelijk de toegang tot die [slachtoffer 3] (supermarkt) ontzegd voor de duur van voor de duur van 24 maanden.
Feit 4:
hij op 29 februari 2024 te Den Helder winkelgoederen die aan de [slachtoffer 3] (supermarkt), toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 en 2 van zaak A, feit 2 en 4 van zaak D: telkens:
diefstal.
Feit 1 en 2 van zaak B, zaak C, feit 1 en 3 van zaak D: telkens
: in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gevraagd om aan de verdachte geen ISD-maatregel op te leggen. De verdachte is een kwetsbare man en zijn zelfredzaamheid is beperkt. De verdachte heeft tweemaal geweigerd zich te laten opnemen, maar hij heeft eerder niet de ernst ingezien van het niet meewerken aan de aanwijzingen van de reclassering. Dit is hem inmiddels wel duidelijk. De verdachte is gemotiveerd om te veranderen en wil graag meewerken. Er zou nog geprobeerd kunnen worden om aan de verdachte bijzondere voorwaarden op te leggen waarbij wordt bepaald dat hij zich moet laten opnemen in een kliniek. Primair verzoekt de raadsman om aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis en een voorwaardelijk strafdeel met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich klinisch laat behandelen. Subsidiair verzoekt de raadsman om aan de verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarde zoals hiervoor genoemd. Indien de rechtbank wel overgaat tot de oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel, dan verzoekt de raadsman om te bepalen dat er een tussentijdse toets plaatsvindt over zes maanden.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vier winkeldiefstallen. Dergelijke feiten zijn hinderlijk en veroorzaken overlast voor de maatschappij in het algemeen en voor winkeliers in het bijzonder. Zeker in het geval dat personen, zoals de verdachte, zich daaraan stelselmatig schuldig maken.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan lokaalvredebreuk door ondanks dat hem dit verboden was, de [slachtoffer 3] en de [slachtoffer 1] binnen te gaan. De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij zich kennelijk niets heeft aangetrokken van de aan hem opgelegde verboden, die hem zijn opgelegd naar aanleiding van eerder gepleegde winkeldiefstallen.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van 7 oktober 2024, waaruit blijkt dat de verdachte veelvuldig ter zake van vermogensdelicten is veroordeeld.
De rechtbank heeft ook gekeken naar de rapporten van de reclassering van 12 juli 2024 en 25 oktober 2024 die over de verdachte zijn uitgebracht. De rechtbank heeft hierin, samengevat, het volgende gelezen.
De verdachte is een kwetsbare man die veelvuldig vermogensdelicten pleegt. De verdachte beschikt over een huurwoning waar hij samenwoont met zijn partner. Beiden kennen een verleden van verslavingsproblematiek. De reclassering ziet aanwijzingen dat er nog steeds sprake is van middelengebruik. De verdachte en zijn partner hebben een dochter, maar zij is uit huis geplaatst, hetgeen de verdachte veel verdriet doet. Op het gebied van het psychosociaal functioneren is sprake van onvoldoende zelfredzaamheid en onvoldoende probleembesef en -inzicht. De verdachte staat hierdoor onvoldoende open voor hulp en begeleiding in een ambulant kader. Het is vooralsnog onbekend welke problemen er, naast zijn middelengebruik, bij de verdachte spelen en hier is nader onderzoek en diagnostiek voor nodig. De verdachte heeft tweemaal niet meegewerkt aan dit onderzoek en houdt zich gedurende het reclasseringstoezicht onvoldoende aan afspraken. Er lijkt hierbij met name sprake van onmacht.
De toename van delicten heeft ertoe geleid dat de verdachte volgens de reclassering in aanmerking komt voor het opleggen van een ISD-maatregel en de reclassering adviseert deze maatregel ook op te leggen. Voorwaardelijke en onvoorwaardelijke straffen, toezichten, interventies en waarschuwingen dat de verdachte in aanmerking zal komen voor de ISD-maatregel, hebben niet geleid tot enige gedragsverandering. De reclassering schat in dat het risico hoog is dat de verdachte nieuwe (vermogens)feiten begaat. De reclassering ziet in een voorwaardelijk kader geen mogelijkheden om het risico op recidive te beperken.
Conclusie van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Uit het strafblad van 7 oktober 2024 blijkt dat de verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de ten laste gelegde feiten meer dan drie keer wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, terwijl de voornoemde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging daarvan. Uit het reclasseringsrapport blijkt dat het risico dat de verdachte een nieuw strafbaar feit begaat, hoog is. Verder is voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers" van het Openbaar Ministerie; de verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaar voorafgaand aan de bewezen verklaarde feiten meer dan tien processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen van de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Gelet op de veelvuldige recidive houdt de rechtbank er ernstig rekening mee dat de verdachte wederom misdrijven zal blijven plegen als hij niet gedwongen wordt mee te werken aan behandeling. Bij die stand van zaken is het stadium bereikt dat de veiligheid van goederen het opleggen van een ISD-maatregel eist.
Gelet op het strafblad van de verdachte, de over de verdachte opgemaakte rapportages en het verhandelde ter terechtzitting bestaan bij de rechtbank ernstige zorgen ten aanzien van het sociale netwerk van de verdachte, zijn middelengebruik en de financiën. Zelf lijkt de verdachte deze problemen niet of maar in beperkte mate in te zien en daardoor is geen sprake van probleembesef of -inzicht. De rechtbank stelt verder vast dat tot op heden de aan de verdachte opgelegde straffen en maatregelen er niet toe hebben geleid dat het criminele gedrag van de verdachte is geëindigd. De rechtbank ziet, net als de reclassering, op dit moment geen mogelijkheden meer om de behandeling en begeleiding die de verdachte nodig heeft te laten plaatsvinden binnen een voorwaardelijk kader. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat veelvuldig is geprobeerd de verdachte te helpen stabiliseren en het recidiverisico te verminderen, maar dat de verdachte hier onvoldoende aan heeft meegewerkt. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank geen mogelijkheden aanwezig om op andere wijze tot positieve gedragsverandering bij de verdachte te komen.
Alles afwegende zal de rechtbank de verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel opleggen voor de duur van twee jaren. De rechtbank ziet op dit moment geen aanleiding voor een tussentijdse beoordeling van de ISD-maatregel. Gelet op de eisen van de wet wordt de ISD-maatregel opgelegd ten aanzien van de feiten 1 en 2 van zaak A en de feiten 2 en 4 van zaak D. Dit zijn feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
Om de recidive te beëindigen en de behandeling van de problematiek van de verdachte alle kansen te geven, alsmede de maatschappij zo optimaal mogelijk te beschermen, zal de rechtbank bepalen dat de gehele duur van de maatregel ten uitvoer gelegd dient te worden en dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht hierop niet in mindering dient te worden gebracht.
Schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel
Met betrekking tot de feiten 1 en 2 van zaak B, het feit onder zaak C en de feiten 1 en 3 van zaak D, geldt dat voor deze misdrijven geen voorlopige hechtenis is toegelaten. Hiermee voldoen de feiten dan ook niet aan hetgeen gesteld is in artikel 38m, eerste lid, Sr. Deze feiten kunnen aldus niet mede ten grondslag liggen aan de oplegging van de onvoorwaardelijke ISD-maatregel. Een afzonderlijke strafoplegging voor dit feit naast de ISD-maatregel is wettelijk evenmin mogelijk (vgl. HR 21 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV1161). De rechtbank ziet daarom aanleiding om ten aanzien van die feiten toepassing te geven aan artikel 9a Sr en zal volstaan met het uitspreken van een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel.

7.Vordering tot tenuitvoerlegging

Ter terechtzitting is de tenuitvoerlegging van de zaken met de parketnummers 15/286289-22 en 15/249671-22 besproken. De officier van justitie heeft op zitting (mondeling) gevorderd dat de bijzondere voorwaarden opgelegd bij deze parketnummers worden opgeheven. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat zij ten aanzien van de parketnummers 15/286289-22 en 15/249671-22 niet beschikt over een (schriftelijke) vordering en eveneens geen onderliggende stukken heeft aangetroffen in het dossier. Dat brengt met zich dat de rechtbank niet toekomt aan een beslissing over het al dan niet laten vervallen van de bijzondere voorwaarden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
38m, 38n, 57, 63, 138 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op ten aanzien van de feiten 1 en 2 van zaak A en de feiten 2 en 4 van zaak D de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaren.
Bepaalt dat ten aanzien van de feiten 1 en 2 van zaak B, het feit onder zaak C en de feiten 1 en 3 van zaak D geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.K. Korteweg, voorzitter,
mr. H.H.E. Boomgaart en mr. H. Bakker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. M. van Splunter,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 november 2024.