ECLI:NL:RBNHO:2024:12305

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 november 2024
Publicatiedatum
29 november 2024
Zaaknummer
HAA 23/6075
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de subsidievaststelling aan een culturele stichting in het licht van de coronacrisis

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, wordt het beroep van Stichting Uz tegen de vaststelling van een subsidie en de terugvordering van een te veel betaalde subsidie van € 13.325,00 beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de subsidie lager kan worden vastgesteld indien de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden, zoals vastgelegd in artikel 4:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De eiseres had een subsidie aangevraagd voor theaterproducties en educatieve activiteiten voor het jaar 2021, maar door de coronacrisis zijn niet alle geplande activiteiten uitgevoerd. De rechtbank constateert dat van de 260 geplande activiteiten er slechts 50 zijn uitgevoerd, wat leidt tot een lagere subsidievaststelling.

De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit van de verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar, niet deugdelijk gemotiveerd was, maar dat de nadere motivering ter zitting voldoende was om de lagere subsidievaststelling te rechtvaardigen. De rechtbank vernietigt het besluit van 3 augustus 2023, maar laat de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat de subsidie op € 17.673,00 blijft staan en de eiseres het te veel betaalde bedrag moet terugbetalen. De rechtbank benadrukt dat de belangenafweging die verweerder heeft gemaakt, niet in het bestreden besluit was opgenomen, maar ter zitting wel is toegelicht. De rechtbank concludeert dat de subsidie lager vaststellen een discretionaire bevoegdheid van de verweerder is, en dat de gevolgen van de lagere subsidievaststelling niet onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die daarmee gediend worden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/6075

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 november 2024 in de zaak tussen

Stichting Uz, uit Alkmaar, eiseres,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar, verweerder

(gemachtigden: R.L.A. Cremers en E.G.M. Groentjes).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres over de vaststelling van een subsidie en de terugvordering van het bedrag van € 13.325,00 aan te veel betaalde subsidie.
1.1.
Met het besluit van 3 augustus 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit op bezwaar. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 18 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van verweerder en namens eiseres [penningmeester] (penningmeester), [artistiek leider 2] en [artistiek leider 3] (artistiek leiders).

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Op 28 augustus 2020 heeft eiseres bij verweerder een aanvraag ingediend voor subsidie voor ‘Theaterproducties en educatieve activiteiten’ voor het jaar 2021. Bij de aanvraag heeft eiseres aangegeven dat er in 2021 drie producties worden gemaakt en gespeeld, vergezeld van ondersteunend educatief materiaal. Tevens wordt er een meerdaags evenement georganiseerd in eigen huis. Eiseres heeft verzocht de jaarlijkse bijdrage te verhogen van € 30.450,00 naar € 60.000,00.
3. Met het besluit van 16 december 2020 heeft verweerder voor het jaar 2021 een subsidie van € 30.998,00 verleend, op grond van artikel 4:23, derde lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4. Op 25 maart 2022 heeft eiseres de jaarrekening en het verslag over 2021 overgelegd.
5. Op 14 december 2022 heeft verweerder de subsidie van eiseres op grond van artikel 4:46 van de Awb lager vastgesteld, namelijk op € 17.673,00 (het primaire besluit). Verweerder heeft de subsidie lager vastgesteld omdat uit de aangeleverde verantwoording blijkt dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, gedeeltelijk niet zijn uitgevoerd. Van de 260 geplande activiteiten zijn in 2021 in het totaal 148 activiteiten uitgevoerd (48 voorstellingen en 100 educatieve activiteiten). Het te veel betaalde bedrag van € 13.325,00 wordt van eiseres teruggevorderd.
6. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Op 6 maart 2023 heeft een hoorzitting in bezwaar plaatsgevonden.
7. Met het bestreden besluit van 3 augustus 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder overweegt daarbij dat bij het vaststellen van de hoogte van de subsidie is gekeken naar het aantal activiteiten dat is uitgevoerd. In het primaire besluit is daarbij uitgegaan van 148 van de 260 activiteiten (57%). Daarom is ook de subsidie vastgesteld op 57% van het eerder verleende bedrag. Tijdens de hoorzitting in bezwaar en uit het bestuursverslag van 2021 is gebleken dat in totaal maar 50 activiteiten zijn uitgevoerd (19%). Verweerder is dan ook van oordeel dat de subsidie op € 5.891,00 (19%) had moeten worden vastgesteld. Omdat iemand er door het instellen van bezwaar niet slechter voor mag komen te staan (het verbod op reformatio in peius) heeft verweerder het besluit van 14 december 2022 in stand gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

8. De rechtbank beoordeelt of verweerder de subsidie rechtmatig heeft vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
9. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit geen deugdelijke motivering bevat, maar dat verweerder, gezien de nadere motivering ter zitting, wel in redelijkheid tot de lagere subsidievaststelling heeft kunnen komen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Lager vaststellen subsidie
10. In artikel 4:46, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een bestuursorgaan, indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vaststelt. In het tweede lid, aanhef en onder a, is bepaald dat de subsidie lager kan worden vastgesteld indien de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden.
11. Niet ter discussie staat dat er in 2021 uiteindelijk 50 voorstellingen hebben plaatsgevonden (in plaats van 260 activiteiten). Daarmee staat vast dat niet alle activiteiten hebben plaatsgevonden waarvoor de subsidie was verleend en dat verweerder bevoegd was de subsidie lager vast te stellen.
Berekening
12. Eiseres voert aan dat de subsidie is toegekend voor de volgende activiteiten:
De uitvoering van het activiteitenplan 2021 zoals dit bij de aanvraag is gevoegd;
Het ontwikkelen en uitvoeren van activiteiten op het gebied van cultuureducatie;
De participatie in activiteiten waarbij samengewerkt wordt met andere (culturele) instellingen in Alkmaar en omstreken.
Het uitvoeren van voorstellingen maakt deel uit van activiteit 1. Verweerder heeft de subsidie lager vastgesteld omdat het aantal activiteiten in 2021 minder is geweest dan gepland in het activiteitenplan. Eiseres stelt dat, hoewel een groot deel van de activiteiten niet door is gegaan vanwege corona, de overige activiteiten wel degelijk zijn uitgevoerd (activiteiten die onder punt 2 en 3 vallen).
13. Desgevraagd heeft eiseres ter zitting aangegeven dat het moeilijk te duiden is hoeveel procent van de totale activiteiten valt onder punt 2 en punt 3 (cultuureducatie en participatie). Daarbij heeft eiseres aangegeven dat alle werkzaamheden opgaan in een groter geheel, waarvan de corebusiness het geven van voorstellingen is.
14. Bij het primaire besluit is verweerder uitgegaan van 148 uitgevoerde activiteiten. In bezwaar bleken uiteindelijk slechts 50 voorstellingen te zijn uitgevoerd. In beroep heeft eiseres erop gewezen dat in 2021 ook 20 extra repetities hebben plaatsgevonden en vijf dagen zijn besteed aan het maken van een videoregistratie van een voorstelling. Zoals in het verweerschrift is toegelicht, komt dit neer op 29% van de activiteiten die in het activiteitenplan 2021 waren opgenomen. Nu de voorstellingen en dus het activiteitenplan het grootste deel van de totale activiteiten van eiseres betreffen, is de rechtbank van oordeel dat de vaststelling van de subsidie op een percentage van 57% van het eerder verleende subsidiebedrag niet in een onredelijke verhouding staat tot de mate waarin de gesubsidieerde activiteiten zijn uitgevoerd. Dat verweerder in eerdere jaren de subsidie voor eiseres niet lager heeft vastgesteld, doet daar niet aan af. Ter zitting heeft eiseres immers verklaard dat zij toen wel alle gesubsidieerde activiteiten heeft uitgevoerd.
Evenredigheid
15. Eiseres heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat 2021 een overmachtssituatie was vanwege de coronacrisis. Eerder heeft eiseres nooit problemen gehad met het behalen van de ‘targets’ en soms werden er zelfs meer voorstellingen gespeeld dan van haar verwacht werd. Ten slotte heeft eiseres veel vaste kosten, die ook doorliepen in 2021. Als er geen inkomsten zijn, komt het ontvangen van een lagere subsidie daarom extra hard aan, aldus eiseres.
16. De rechtbank stelt allereerst vast dat het lager vaststellen van de subsidie een discretionaire bevoegdheid van verweerder is. Bij het lager vaststellen van de subsidie is het in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb bepaalde van toepassing. Dat betekent dat de gevolgen van het lager vaststellen niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Verweerder moet in dat verband een afweging maken tussen het belang bij een goede besteding van gemeenschapsgeld en de gevolgen van de lagere subsidievaststelling voor de ontvanger. [1]
17. De rechtbank stelt vast dat verweerder de hierboven genoemde afweging niet kenbaar in het bestreden besluit heeft opgenomen. Dit klemt te meer omdat eiseres in bezwaar heeft gewezen op de gevolgen van de lagere subsidievaststelling voor haar, vooral in het licht van de coronacrisis. Het besluit is daarom in strijd met artikel 7:12 van de Awb niet deugdelijk gemotiveerd, zodat het voor vernietiging in aanmerking komt. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de belangenafweging wel degelijk heeft plaatsgevonden. Daarbij heeft verweerder uitgelegd dat er destijds soortgelijke zaken speelden in de culturele sector en dat per situatie gekeken is naar de gevolgen. In een aantal gevallen, waarbij een organisatie bijvoorbeeld dreigde om te vallen bij het lager vaststellen van de subsidie, heeft verweerder deze verlaging gematigd. In de situatie van eiseres heeft verweerder daarvoor geen aanleiding gezien, omdat zij financieel gezond is. Daarnaast heeft verweerder erop gewezen dat de subsidie niet is bedoeld om alle kosten te dekken, maar dat de in 2021 door eiseres gemaakte materiële kosten worden gedekt door het vastgestelde subsidiebedrag.
18. Eiseres heeft aangevoerd dat het voelt alsof zij gestraft wordt voor haar goede werk. Zij wordt nu de dupe van het feit dat zij ‘vet op de botten’ heeft. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor het gevoel dat is ontstaan bij eiseres, vooral gezien de moeilijke omstandigheden waaronder zij tijdens de coronacrisis heeft moeten functioneren, moet ook in aanmerking worden genomen dat verweerder beleidsruimte heeft bij de besteding van publiek geld en dus daarin keuzes mag maken. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om te oordelen dat het bestreden besluit onevenredig is, gelet op de afweging die verweerder ter zitting heeft toegelicht.
19. Nu het besluit ter zitting alsnog van een deugdelijke belangenafweging is voorzien ziet de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.

Conclusie en gevolgen

20. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:12 van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Omdat dit gebrek ter zitting is hersteld, laat de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dat betekent dat de subsidie vastgesteld blijft op € 17.673,00 en eiseres aan verweerder € 13.325,00 aan te veel betaalde subsidie dient terug te betalen.
21. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder wel het griffierecht aan eiseres vergoeden. Eiseres heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 3 augustus 2023;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. I.E. Molin, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:928.